ECLI:NL:RBGEL:2020:244

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 januari 2020
Publicatiedatum
17 januari 2020
Zaaknummer
C/05/363072 / FA RK 19-4072
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verhuiszaak met betrekking tot het hoofdverblijf van een minderjarig kind na eerdere rechterlijke uitspraken

In deze zaak, die op 17 januari 2020 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een geschil tussen de ouders van een minderjarig kind, [roepnaam], over de woonplaats van het kind. De moeder had met toestemming van de rechtbank met [roepnaam] verhuisd, maar het gerechtshof had eerder bepaald dat zij niet mocht verhuizen en dat zij uiterlijk 1 mei 2019 moest terugverhuizen naar [geboorteplaats]. De vader verzocht de rechtbank om de moeder te verplichten terug te verhuizen, op straffe van een dwangsom, en subsidiair om te bepalen dat [roepnaam] haar hoofdverblijf bij hem heeft tot de moeder is terugverhuisd. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende gewijzigde omstandigheden waren die de moeder vrijstelden van de eerdere uitspraak van het gerechtshof. De rechtbank legde een dwangsom op van € 500,00 per dag voor elke dag dat de moeder niet tijdig zou verhuizen, met een maximum van € 100.000,00. De rechtbank oordeelde dat het in het belang van [roepnaam] was dat zij terugverhuisde naar [geboorteplaats] voor de start van het nieuwe schooljaar. De rechtbank weigerde het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen, omdat de ouders al geruime tijd in een hevige strijd verwikkeld waren en het in het belang van het kind was dat er duidelijkheid kwam over de woonplaats.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaakgegevens: C/05/363072 / FA RK 19-4072
Datum uitspraak: 17 januari 2020
beschikking ex artikel 1:253a BW
in de zaak van
[naam](hierna: de vader),
wonende te [woonplaats vader] ,
advocaat mr. R.F. Vonk te Ede,
tegen
[naam](hierna: de moeder),
wonende te [woonplaats moeder] ,
advocaat mr. S. van Oers te Nijmegen.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift van de vader, ingekomen bij de griffie op 4 december 2019;
- het journaalbericht met bijlage van mr. R.F. Vonk van 11 december 2019;
- het verweerschrift met zelfstandige verzoeken van de moeder, ingekomen bij de griffie op 30 december 2019;
- het verweerschrift van de vader, ingekomen bij de griffie op 3 januari 2020.
1.2.
Ter zitting van 6 januari 2020 zijn gehoord :
- de vader, bijgestaan door mr. R.F. Vonk;
- de moeder, bijgestaan door mr. S. van Oers;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Samen Veilig Midden-Nederland (hierna: de GI);
- een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna:
de Raad).

2.De feiten

2.1.
Uit het huwelijk van de ouders is geboren het minderjarige kind:
-
[naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna: [roepnaam] ).
2.2.
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 13 oktober 2016 is de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. Het huwelijk is op 28 oktober 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand van de gemeente Wijdemeren.
2.3.
[roepnaam] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
2.4.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag.
2.5.
In de echtscheidingsbeschikking is een regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) vastgesteld waarbij [roepnaam] iedere woensdag uit school tot donderdag bij de vader verblijft. De vader haalt [roepnaam] op woensdag uit school op en brengt haar op donderdag weer naar school. Daarnaast verblijft [roepnaam] om de veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondagavond 18.30 uur bij de vader, waarbij de vader [roepnaam] op vrijdag ophaalt bij de moeder en de moeder [roepnaam] op zondag weer ophaalt bij de vader. Ook is vastgelegd dat [roepnaam] de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader verblijft.
2.6.
Bij beschikking van 24 januari 2018 van de rechtbank Midden-Nederland is [roepnaam] onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is bij beschikking van 16 januari 2019 van de rechtbank Noord-Holland verlengd tot 24 januari 2020.
2.7.
Bij beschikking van 9 mei 2018 van de rechtbank Midden-Nederland is aan de moeder vervangende toestemming verleend om na afloop van het schooljaar 2017-2018 (in de zomervakantie) met [roepnaam] te verhuizen naar [woonplaats moeder] . Ook is vervangende toestemming verleend om [roepnaam] in te schrijven in de gemeentelijke basisadministratie van de gemeente [woonplaats moeder] en op een basisschool in [woonplaats moeder] vanaf het schooljaar 2018-2019. De rechtbank heeft de zorgregeling die was vastgelegd in de echtscheidingsbeschikking gewijzigd, in die zin dat [roepnaam] drie van de vier weekenden per maand bij de vader verblijft van vrijdag 17.00 uur tot zondag 20.00 uur. De vader haalt [roepnaam] op vrijdag op bij de moeder en de moeder haalt [roepnaam] op zondag op bij de vader. Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat [roepnaam] iedere voorjaars- en herfstvakantie en de helft van de overige vakanties en feestdagen (in onderling overleg te bepalen) bij de vader verblijft. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
2.8.
Bij beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2019 is de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 9 mei 2018 vernietigd. Het gerechtshof heeft het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor de verhuizing met [roepnaam] naar [woonplaats moeder] en de inschrijving op een basisschool in [woonplaats moeder] met ingang van het schooljaar 2018-2019 alsnog afgewezen. Het gerechtshof heeft verder bepaald dat de moeder tot uiterlijk 1 mei 2019 in de gelegenheid wordt gesteld om met [roepnaam] terug te verhuizen naar [geboorteplaats] en daar (of in de directe omgeving) in overleg met de vader en de GI een geschikte school voor [roepnaam] te zoeken. Het gerechtshof heeft tot slot bepaald dat de zorgregeling zoals vastgesteld in de echtscheidingsbeschikking van 13 oktober 2016 in stand blijft en met ingang van 1 mei 2019 herleeft.
2.9.
Bij beschikking van 12 april 2019 heeft de kinderrechter van de rechtbank Noord-Holland een machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam] in een netwerkpleeggezin verleend, met ingang van 12 april 2019 tot uiterlijk 12 oktober 2019.
2.10.
Bij beschikking van 11 oktober 2019 heeft de kinderrechter van deze rechtbank het verzoek tot verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [roepnaam] in een netwerkpleeggezin, afgewezen.

3.Het verzoek

3.1.
De vader verzoekt de rechtbank om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair: de moeder te verplichten terug te verhuizen naar [geboorteplaats] , althans naar een van de plaatsen zoals [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [woonplaats vader] , ’ [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , op straffe van een dwangsom van € 500,00 per dag dat de moeder niet tijdig is verhuisd;
II. subsidiair (in het geval de moeder niet per 25 juli 2020 naar [geboorteplaats] , althans naar een van de plaatsen zoals [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [woonplaats vader] , ’ [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] terug is verhuisd): [roepnaam] per 25 juli 2020 haar hoofdverblijfplaats bij de vader heeft, tot de dag dat de moeder is verhuisd naar [geboorteplaats] , althans een van de plaatsen zoals [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [woonplaats vader] , ’ [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] .

4.Het verweer en de zelfstandige verzoeken

4.1.
De moeder voert verweer tegen de verzoeken van de vader en verzoekt de rechtbank bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. het gezamenlijk gezag van de ouders over [roepnaam] te beëindigen en te bepalen dat het gezag over [roepnaam] toekomt aan de moeder alleen;
II. te bepalen dat er een omgangregeling / zorgregeling tussen de vader en [roepnaam] zal gelden waarbij [roepnaam] :
- eenmaal per veertien dagen een weekend bij de vader zal zijn. In de weekenden waarop [roepnaam] op zaterdag een voetbalwedstrijd heeft, zal zij na de voetbalwedstrijd door de vader worden opgehaald. In de weekenden waarin niet wordt gevoetbald, zal [roepnaam] op vrijdag om 17.00 uur door de vader worden opgehaald. [roepnaam] zal op zondag om 18.30 uur weer door de moeder bij de vader worden opgehaald;
- de helft van de vakanties en feestdagen bij de vader zal doorbrengen, waarbij de vader steeds vóór 1 januari aan de moeder doorgeeft wat zijn mogelijkheden zijn m.b.t. de vakanties en feestdagen. De moeder zal vervolgens voor 15 januari van dat jaar de vakantieverdeling vaststellen.

5.De beoordeling

De terugverhuizing
5.1.
Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek kan in geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag een geschil tussen de ouders hierover op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt de beslissing die haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 5 februari 2019 een beschikking heeft gegeven waarin (onder meer) het verzoek van de moeder om haar vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met [roepnaam] naar [woonplaats moeder] , is afgewezen. Deze beschikking is inmiddels onherroepelijk geworden. Het gerechtshof heeft de moeder tot uiterlijk 1 mei 2019 in de gelegenheid gesteld met [roepnaam] terug te verhuizen naar [geboorteplaats] of de directe omgeving van [geboorteplaats] . Omdat het gerechtshof al eerder onherroepelijk heeft geoordeeld over het geschil van de ouders met betrekking tot de verhuizing van [roepnaam] met de moeder naar [woonplaats moeder] , beoordeelt de rechtbank dit geschil niet zonder meer in volle omvang. De rechtbank beoordeelt slechts of sprake is van, voor de beoordeling van het geschil relevante, gewijzigde omstandigheden op grond waarvan de moeder niet meer gehouden kan worden aan de beslissing van het gerechtshof van 5 februari 2019.
5.3.
De moeder stelt dat er gewijzigde omstandigheden zijn, in die zin dat sinds 5 februari 2019 [roepnaam] een half jaar uit huis geplaatst is geweest bij haar oom en tante (mz) in [plaats] . Daarnaast heeft de kinderrechter op 12 april 2019 geoordeeld dat het in [roepnaam] belang is dat zij de basisschool in [woonplaats moeder] afrondt. Voorts zijn moeder en [roepnaam] sinds 5 februari 2019 (meer) ingebed in [woonplaats moeder] . Moeder heeft haar eigen beautysalon en ze heeft sinds september 2019 een vaste woning. [roepnaam] woont sinds de beëindiging van de uithuisplaatsing in oktober 2019 bij haar moeder in de huidige woning en voetbalt inmiddels bij [naam voetbalvereniging] in [woonplaats moeder] .
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat de moeder met betrekking tot de woonsituatie geen omstandigheden heeft gesteld die maken dat zij niet gehouden kan worden aan de uitspraak van het gerechtshof. De woonsituatie is tot voor kort instabiel geweest. De omstandigheid dat [roepnaam] en haar moeder sinds ruim drie maanden een huurwoning bewonen maakt niet dat [roepnaam] en de moeder nu al zodanig zijn geworteld in hun huidige woonomgeving dat niet van hen gevergd kan worden dat zij terug verhuizen naar [geboorteplaats] of de directe omgeving van [geboorteplaats] . Bovendien is de huidige woning door de moeder gehuurd, zodat zij ook financieel niet ‘vastzit’ aan die woning. De rechtbank ziet in de woonomstandigheden dan ook geen relevante wijziging van omstandigheden.
5.5.
[roepnaam] gaat sinds augustus 2018 naar de [naam school] in [woonplaats moeder] . Zij zit in groep 8. In eerdere procedures heeft [roepnaam] aangegeven dat zij zich veilig voelt op de [naam school] en dat deze school erg belangrijk voor haar is. De rechtbank begrijpt dit en vindt het goed dat de ouders in het kader van de procedure over de uithuisplaatsing zijn overeengekomen dat [roepnaam] groep 8 zal afronden op de [naam school] . [roepnaam] zal in het schooljaar 2019-2020 starten in het voortgezet onderwijs. De rechtbank ziet de overstap naar de middelbare school als een grote verandering voor [roepnaam] , ongeacht welke middelbare school dat zal zijn. Zij zal de [naam school] moeten loslaten en op haar nieuwe school moeten wennen aan een ander gebouw, nieuwe klasgenoten en nieuwe docenten. De veiligheid die [roepnaam] ervaart op de [naam school] komt hiermee te vervallen. De rechtbank vindt daarom dat ook de veiligheid die [roepnaam] ervaart op haar huidige basisschool geen gewijzigde omstandigheid is, die maakt dat niet langer uitvoering moet worden gegeven aan de eerdere beslissing van het gerechtshof over de verhuizing.
5.6.
[roepnaam] is lid van voetbalvereniging [naam voetbalvereniging] in [woonplaats moeder] . Zij traint door de week bij deze club en in het weekend speelt zij wedstrijden. Ook bij de vader is [roepnaam] lid van een voetbalvereniging en kan zij voetballen. De rechtbank heeft de indruk gekregen dat [roepnaam] in [woonplaats moeder] vrij snel is opgenomen in haar voetbalteam en ziet niet in waarom dit in [geboorteplaats] niet zou kunnen. De rechtbank ziet daarom in het lidmaatschap van [naam voetbalvereniging] geen relevante wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de verhuiskwestie rechtvaardigt.
5.7.
De moeder is haar eigen beautysalon gestart in [woonplaats moeder] . Uit het door haar verstrekte uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat de onderneming is gestart op 2 september 2019. De rechtbank stelt vast dat de onderneming van de moeder pas geruime tijd na de uitspraak van het gerechtshof is gestart en geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. Tijdens de zitting heeft de moeder verklaard dat zij nog bezig is met de opbouw van de beautysalon en dat het de bedoeling is dat zij van de opbrengst van haar onderneming kan leven. Dat laatste is op dit moment nog niet het geval. Daarnaast heeft de moeder verklaard dat zij contact heeft met een aantal voormalige klanten uit [geboorteplaats] die bereid zijn naar [woonplaats moeder] te komen voor een behandeling. Uit de verklaring van de moeder maakt de rechtbank op dat haar werksituatie niet wezenlijk is gewijzigd sinds de uitspraak van het gerechtshof. De rechtbank is daarom van oordeel dat ook de recent gestarte beautysalon niet kan gelden als een gewijzigde omstandigheid.
5.8.
De rechtbank constateert dat [roepnaam] en de moeder, meer dan ten tijde van de uitspraak van het gerechtshof van 5 februari 2019, zijn geworteld in [woonplaats moeder] . De gezinsvoogd heeft op dit punt ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat [roepnaam] haar veiligheid zoekt buiten haar ouders en dat hoe langer [roepnaam] in [woonplaats moeder] woont, hoe meer zij zich daar verder wortelt. De rechtbank overweegt hierover dat dit, buiten het tijdsverloop op zichzelf, mede veroorzaakt is door de standvastige houding van de moeder om niet terug te keren naar [geboorteplaats] , de uithuisplaatsing die is bewerkstelligd door de GI en het feit dat de vader zich er bij heeft neergelegd dat [roepnaam] de basisschool beter kan afmaken in [woonplaats moeder] . Ondanks deze constatering is de rechtbank alle omstandigheden afwegende van oordeel dat [roepnaam] en de moeder niet dusdanig gesetteld zijn in hun nieuwe woonplaats dat sprake is van een relevante wijziging van omstandigheden. De omstandigheden die te maken hebben met de woonsituatie en het werk van de moeder zijn zoals gezegd in feite grotendeels onveranderd sinds de uitspraak van het gerechtshof. Dan blijft de (verdergaande) worteling van [roepnaam] en haar wens om in [woonplaats moeder] te blijven eigenlijk over. Dat vindt de rechtbank echter onvoldoende om het eerdere oordeel van het gerechtshof aan te tasten. De rechtbank zal daarom het primaire verzoek van de vader om de moeder te verplichten zich te houden aan de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2019 en terug te verhuizen naar [geboorteplaats] of de omgeving van [geboorteplaats] , toewijzen. De rechtbank zal, waar de door het gerechtshof genoemde datum voor verhuizing al in het verleden ligt, hieraan de datum van uiterlijk 25 juli 2020 verbinden zoals ook genoemd in het subsidiaire verzoek van de vader. Deze datum ligt in de zomervakantie en brengt met zich dat [roepnaam] ná de zomervakantie kan beginnen op een middelbare school in [geboorteplaats] , of in de nabije omgeving van [geboorteplaats] .
5.9.
De rechtbank overweegt ten slotte dat de moeder de uitspraak van het gerechtshof in ieder geval tot dit moment heeft genegeerd. Daarmee heeft zij het recht in eigen hand genomen, voor zover het gaat om de woonplaats van [roepnaam] . Ook de gezinsvoogd lijkt zich ter zitting op het standpunt te stellen dat de eerder genomen rechterlijke beslissing op dit punt - in het belang van [roepnaam] - kennelijk genegeerd kan worden. Hoewel dit geen doorslaggevende overweging vormt voor de beslissing van de rechtbank, zou een afwijzing niet alleen aan de moeder en [roepnaam] , maar ook aan iedere ouder die zonder toestemming van de andere ouder of de rechter verhuist en daarin volhardt, het signaal geven dat eigenrichting loont. Dit is voor de rechtbank onacceptabel.
5.10.
De vader verzoekt de rechtbank om de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. De rechtbank heeft de voor- en nadelen van toewijzing van dit verzoek uitvoerig gewogen en komt tot een toewijzing. De rechtbank vindt van doorslaggevend belang dat [roepnaam] na de zomervakantie daadwerkelijk in of rond [geboorteplaats] gaat starten op de middelbare school. Wanneer de rechtbank haar beslissing niet uitvoerbaar bij voorraad zou verklaren, zou deze mogelijk niet ten uitvoer kunnen worden gelegd voordat [roepnaam] de overstap naar het voortgezet onderwijs maakt. De rechtbank vindt het van groot belang dat de verhuizing terug naar [geboorteplaats] plaatsvindt vóórdat [roepnaam] gaat starten op een nieuwe middelbare school. Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat het gerechtshof al eerder een onherroepelijk oordeel heeft gegeven over de verhuizing.
5.11.
De vader verzoekt de rechtbank de moeder een dwangsom van € 500,00 op te leggen voor elke dag dat zij niet tijdig is verhuisd. De rechtbank overweegt dat de moeder, ondanks de uitspraak van het gerechtshof, tot nu toe met [roepnaam] in [woonplaats moeder] is blijven wonen. Tijdens de zitting heeft de rechtbank ook in deze procedure bepaald niet de indruk gekregen dat de moeder van plan is zich zonder meer te conformeren aan een voor haar nadelige uitspraak. De rechtbank zal het verzoek van de vader dan ook toewijzen en bepalen dat de moeder de vader een dwangsom van € 500,00 verschuldigd is voor elke dag dat zij niet is verhuisd, met ingang van 26 juli 2020, met een maximum van € 100.000,00. De dwangsom bepaalt de rechtbank op deze hoogte om de moeder een effectieve prikkel tot nakoming van deze beschikking te geven.
5.12.
Omdat de rechtbank het primaire verzoek van de vader toewijst, komt zij niet toe aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek.
Het ouderlijk gezag
5.13.
Op grond van artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van één van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, als de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van een eerdere beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. In dat geval bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over de minderjarige toekomt. Artikel 1:251a lid 1 en 3 BW zijn van overeenkomstige toepassing.
De rechter kan het verzoek tot beëindiging van het gezamenlijk gezag op grond van artikel 1:251a BW toewijzen als er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering komt, of als wijziging van het gezag om andere redenen in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.14.
De ouders zijn al geruime tijd verwikkeld in een hevige strijd. [roepnaam] zit hierdoor volledig klem tussen haar ouders. De gezinsvoogd heeft tijdens de zitting aan de orde gesteld dat de ouders voortdurend discussie voeren over beslissingen die moeten worden genomen over [roepnaam] . Hierbij zijn de verhuizing, de schoolkeuze, de aanmelding voor een voetbalclub en de omgang tussen de vader en [roepnaam] als voorbeelden genoemd. De rechtbank heeft de overtuiging dat veel van de geschilpunten tussen de ouders verband houden met de verhuizing naar [woonplaats moeder] die tot nu toe ondanks de beslissing van het gerechtshof steeds ter discussie heeft gestaan. De keuze voor een school en een voetbalclub is logischerwijze ook afhankelijk van de vraag waar [roepnaam] woont. De rechtbank sluit niet uit dat de communicatie van de ouders langzaam kan verbeteren wanneer duidelijkheid bestaat over de verhuizing. Hiermee ontstaat immers ook duidelijkheid over de vraag waar [roepnaam] naar school zal gaan en bij welke vereniging zij gaat voetballen. Bovendien zal de rechtbank een beslissing nemen over de zorgregeling, zodat ook dit onderwerp geen discussiepunt meer hoeft te zijn.
5.15.
Naar het oordeel van de rechtbank is het de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de ouders dat het vertrouwen over en weer een nulpunt heeft bereikt. Deze verantwoordelijkheid mag niet alleen naar de vader toegeschoven worden. De rechtbank vindt dat de moeder niet in het belang van [roepnaam] heeft gehandeld door al te verhuizen naar [woonplaats moeder] , terwijl het voor haar duidelijk was dat de vader beroep zou instellen tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Ook heeft de moeder de strijd vervolgens in stand gehouden door na de uitspraak van het gerechtshof niet terug te keren naar [geboorteplaats] . De vader heeft in de periode dat [roepnaam] met de moeder in [woonplaats moeder] heeft gewoond, vastgehouden aan de terugverhuizing van de moeder en [roepnaam] naar [geboorteplaats] . Hiermee is de strijd tussen de ouders nog heviger geworden. Maar de vader heeft op zijn beurt ook laten zien dat hij beslissingen kan nemen in het belang van [roepnaam] . Zo heeft hij ermee ingestemd dat [roepnaam] de basisschool in [woonplaats moeder] zou afmaken en heeft hij geaccepteerd dat de omgang tussen hem en [roepnaam] tijdelijk werd beperkt tot twee weekenden per maand. Omdat de rechtbank niet uitsluit dat de situatie tussen de ouders op termijn verbetert door de duidelijkheid over de verhuizing, is de rechtbank van oordeel dat het op dit moment te vroeg is om te komen tot een beëindiging van het gezamenlijk gezag. De rechtbank zal daarom het verzoek van de moeder om het gezamenlijk gezag te beëindigen en haar alleen te belasten met het gezag afwijzen.
De wijziging van de zorgregeling
5.16.
Op grond van artikel 1:377e gelezen in samenhang met artikel 1:253a, vierde lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de rechtbank op verzoek van de ouders of van één van hen een beslissing inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken of een door de ouders onderling getroffen verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.17.
[roepnaam] zal tot de zomervakantie met haar moeder in [woonplaats moeder] blijven wonen opdat zij groep 8 op de [naam school] kan afmaken. In de beschikking van 5 februari 2019 heeft het gerechtshof bepaald dat de (reguliere) zorg- en contactregeling zoals deze is bepaald in de echtscheidingsbeschikking van 13 oktober 2016 in stand blijft en met ingang van 1 mei 2019 herleeft. De rechtbank is van oordeel dat voor de periode dat [roepnaam] nog in [woonplaats moeder] woont, de zorgregeling die werd vastgesteld in het kader van de echtscheiding, niet haalbaar is. De rechtbank vindt een zorgregeling waarbij [roepnaam] eenmaal per veertien dagen een weekend bij de vader verblijft wel haalbaar en passend. Zoals de moeder heeft verzocht, bepaalt de rechtbank dat [roepnaam] in de weekenden dat zij op zaterdag een voetbalwedstrijd heeft, na de voetbalwedstrijd wordt opgehaald door de vader. In de weekenden dat [roepnaam] geen voetbalwedstrijd heeft op zaterdag, haalt de vader haar op vrijdag om 17.00 uur op. [roepnaam] wordt vervolgens op zondag om 18.30 uur door de moeder weer opgehaald bij de vader.
5.18.
Voor de periode na de terugverhuizing heeft het gerechtshof bepaald dat de reguliere zorgregeling zoals is vastgesteld in de echtscheidingsbeschikking van 13 oktober 2016 van kracht blijft. De rechtbank zal de zorgregeling dan ook wijzigen voor de periode na de verhuizing terug naar [geboorteplaats] en met ingang daarvan de oorspronkelijke regeling die werd vastgesteld in het kader van de echtscheiding opnieuw vaststellen.
5.19.
Voor wat betreft de zorgregeling in de vakanties heeft de vader zich gerefereerd aan het verzoek van de moeder op dit punt. De rechtbank zal aldus beslissen.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat de moeder is gehouden tot nakoming van de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2019 en verplicht de moeder om uiterlijk 25 juli 2020 terug te verhuizen naar [geboorteplaats] (althans naar [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] , [woonplaats vader] , ’ [plaats] , [plaats] , [plaats] , [plaats] of [plaats] );
6.2.
bepaalt dat de moeder voor iedere dag dat zij in strijd handelt met het onder 6.1. bepaalde, aan de vader een dwangsom verbeurt van € 500,00, tot een maximum van
€ 100.000,00;
6.3.
wijzigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 5 februari 2019 voor zover het de regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedtaken betreft en stelt vast als zorgregeling dat het minderjarige kind:
- [naam] , geboren op [geboortedatum] in [geboorteplaats] ;
in de periode
tot en met (uiterlijk) 25 juli 2020bij de vader verblijft:
  • eenmaal per veertien dagen een weekend, waarbij zij in de weekenden dat zij op zaterdag een voetbalwedstrijd heeft na de wedstrijd door de vader wordt opgehaald, zij in de weekenden dat zij geen voetbalwedstrijd heeft op vrijdag om 17.00 uur door de vader wordt opgehaald en zij op zondag om 18.30 uur door de moeder bij de vader wordt opgehaald;
  • de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de vader steeds vóór 1 januari aan de moeder doorgeeft wat zijn mogelijkheden zijn m.b.t. de vakanties en feestdagen. De moeder zal vervolgens vóór 15 januari van dat jaar de vakantieverdeling vaststellen;
in de periode
na 25 juli 2020bij de vader verblijft:
  • iedere woensdag uit school tot donderdag voor school, waarbij de vader [roepnaam] (zo nodig) uit school ophaalt en naar school brengt;
  • eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 18.30 uur, waarbij de vader [roepnaam] op vrijdag ophaalt bij de moeder en de moeder [roepnaam] op zondag ophaalt bij de vader;
  • de helft van de vakanties en feestdagen, waarbij de vader steeds vóór 1 januari aan de moeder doorgeeft wat zijn mogelijkheden zijn m.b.t. de vakanties en feestdagen. De moeder zal vervolgens vóór 15 januari van dat jaar de vakantieverdeling vaststellen;
6.4.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.5.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. Rietveld, kinderrechter tevens voorzitter en mrs. W.J. Vierveijzer en E. de Boer, kinderrechters, in tegenwoordigheid van mr. I.C.G.M. van Lammeren-van Dijck als griffier en in het openbaar uitgesproken op 17 januari 2020.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.