In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man die een religieus (islamitisch) huwelijk met elkaar zijn aangegaan. De vrouw vorderde betaling van een uitgestelde bruidsgave van € 25.000, die volgens de huwelijksakte aan haar verschuldigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk in 2016 is gesloten en dat de affectieve relatie eind 2017 is beëindigd. De vrouw heeft in 2019 een scheidingsakte laten opstellen door een imam, waarin haar aanspraak op de bruidsgave werd bevestigd. De man betwistte de vordering en stelde dat de vrouw niet ontvankelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat de huwelijksakte bindend was en dat de man de uitgestelde bruidsgave verschuldigd was. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw tot betaling van € 25.000 toegewezen, maar heeft de aanspraak op buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.