ECLI:NL:RBGEL:2020:2437

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 maart 2020
Publicatiedatum
4 mei 2020
Zaaknummer
C/05/361029 / HA ZA 19-115
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Einde van een religieus huwelijk en aanspraak op bruidsgave

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 18 maart 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man die een religieus (islamitisch) huwelijk met elkaar zijn aangegaan. De vrouw vorderde betaling van een uitgestelde bruidsgave van € 25.000, die volgens de huwelijksakte aan haar verschuldigd was. De rechtbank heeft vastgesteld dat het huwelijk in 2016 is gesloten en dat de affectieve relatie eind 2017 is beëindigd. De vrouw heeft in 2019 een scheidingsakte laten opstellen door een imam, waarin haar aanspraak op de bruidsgave werd bevestigd. De man betwistte de vordering en stelde dat de vrouw niet ontvankelijk was, maar de rechtbank oordeelde dat de huwelijksakte bindend was en dat de man de uitgestelde bruidsgave verschuldigd was. De rechtbank heeft de vordering van de vrouw tot betaling van € 25.000 toegewezen, maar heeft de aanspraak op buitengerechtelijke kosten en wettelijke rente afgewezen. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/361029 / HA ZA 19-115
Vonnis van 18 maart 2020
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres, nader te noemen ‘de vrouw’,
advocaat mr. S. Usanmaz te Arnhem,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde, nader te noemen ‘de man’,
advocaat mr. W. Kok te Ede Gld.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het vonnis van 4 december 2019;
  • de brief met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 27 januari 2020;
  • de brief met bijlagen van de vrouw, ingekomen op 29 januari 2020;
  • de pleitnotities van mr. S. Usanmaz, overgelegd tijdens de mondelinge behandeling op 4 februari 2020;
  • de zittingsaantekeningen van de griffier van 4 februari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Zij hebben beiden zowel de Nederlandse als de Irakese nationaliteit. In 2016 hebben partijen een religieus (islamitisch) huwelijk met elkaar gesloten. Dit huwelijk heeft geen burgerlijke rechtsgevolgen en is voltrokken ten overstaan van een religieuze autoriteit (de imam).
2.2.
Op [dag] 2016 is de huwelijksakte van dit huwelijk opgemaakt. Hieruit blijkt dat partijen een bruidsgave zijn overeengekomen. In de huwelijksakte is opgenomen dat de man aan de vrouw een bedrag van € 10.000 direct is verschuldigd en een bedrag van € 25.000 “uitgesteld tot het kan en opgevraagd wordt”.
2.3.
De affectieve relatie tussen partijen is eind 2017 beëindigd. Het religieuze huwelijk tussen partijen is in 2019 beëindigd. Uit de scheidingsakte van Sjeik [naam] van 19 mei 2019 blijkt het volgende:
“Na kennis genomen te hebben van de zaak van mevrouw [de vrouw] en haar geschil met haar echtgenoot [de man] , wegens het niet voldoen van de kosten [voor levensonderhoud] en slechte omgang, waarbij hij haar voor een lange periode heeft verlaten zonder van haar te scheiden of haar te verstoten. Dit nadat wij alle pogingen hadden verricht om via een compromisoplossing tot een echtscheiding te komen en hem hadden gewaarschuwd.
Op grond van haar verzoek in het op een gedetailleerde wijze aanhangig maken van haar aanklacht en haar zaak aan de legitieme rechter (de jurist [of: schriftgeleerde] die voldoet aan de voorwaarden), is toestemming verleend en geoordeeld tot haar echtscheiding middels autoriteit en legitieme jurisdictie. Het betrof hier een onherroepelijke verstoting met behoud van haar legitieme recht op de voorgaande kosten [voor levensonderhoud] die hij verschuldigd is en de uitgestelde bruidsgave. De echtscheiding is voltooid na haar verzoek tot tenuitvoerlegging van het oordeel [of: de beschikking], de verificatie omtrent de voorwaarden voor de validiteit van de echtscheiding en de aanwezigheid van twee betrouwbare getuigen.
Ik, sjeik [naam] , bevestig en confirmeer de echtscheiding van mevrouw [de vrouw] van haar echtgenoot [de man] , middels autoriteit en legitieme jurisdictie.
De formule van de echtscheiding:
( [de vrouw] , de echtgenote van [de man] , is verstoten middels autoriteit en legitieme jurisdictie.)”

3.Het geschil

3.1.
De vrouw vordert samengevat – uitvoerbaar bij voorraad:
I) veroordeling van de man tot nakoming van de schriftelijke overeenkomst van [dag] 2016;
II) veroordeling van de man tot het betalen van een geldsom aan de vrouw ter hoogte van € 25.000 vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten en de wettelijke rente, uiterlijk binnen drie dagen na het te wijzen vonnis;
III) te bepalen dat de man wordt verplicht, uiterlijk binnen zeven dagen na het vonnis, tot afgifte van de inboedelgoederen zoals genoemd onder 14 van het processtuk, op verbeurte van een dwangsom van € 1.000 voor iedere dag/dagdeel dat de man in gebreke blijft en weigert het vonnis na te komen, met een maximum van € 7.000;
IV) te bepalen dat indien de goederen genoemd onder III niet alsnog binnen zeven dagen na het in dezen te wijzen vonnis worden afgegeven, dat de verwerende partij wordt veroordeeld tot het betalen van een geldsom ad € 2.700 vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke kosten vanaf datum te wijzen vonnis;
V) de man te veroordelen in de kosten van de procedure.
3.2.
De man voert verweer en meent dat de vrouw niet ontvankelijk dient te worden verklaard, althans dat de vorderingen haar ontzegd dienen te worden dan wel deze geheel of gedeeltelijk af te wijzen. De man vraagt de rechtbank een beslissing te nemen over de kosten van deze procedure.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid

4.1.
Beide partijen hebben de Nederlandse en de Irakese nationaliteit. Beide partijen wonen bovendien in Nederland, zodat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt.
Toepasselijk recht
4.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat het Nederlands recht van toepassing is.
Inhoudelijke beoordeling
Bruidsgave
4.3.
De rechtbank stelt vast dat er ten aanzien van de huwelijksakte sprake is van een overeenkomst die bindend is tussen partijen. Beide partijen hebben de huwelijksakte, waarin afspraken omtrent de bruidsgave werden opgenomen, ondertekend. Tussen partijen is dit niet in geschil en evenmin dat in de overeenkomst een “uitgesteld bedrag” is opgenomen van € 25.000. Tussen partijen is verder niet in geschil dat de islamitische scheiding al heeft plaatsgevonden. Partijen twisten alleen over de vraag of de man het bedrag van € 25.000 verschuldigd is gelet op de wijze van beëindiging van het huwelijk.
4.4.
Volgens de rechtbank moet de huwelijksakte, zoals elke overeenkomst en zoals de man zelf ook heeft gesteld, worden uitgelegd in het licht van het zogenoemde Haviltex-criterium. Kort gezegd, wat mochten partijen bij aangaan van de overeenkomst over en weer redelijkerwijs aan betekenis toekennen aan de bepalingen in de overeenkomst en wat mochten zij over en weer redelijkerwijs van elkaar verwachten. Gelet op het religieuze karakter van het huwelijk gaat de rechtbank ervan uit dat partijen ook de religieuze gevolgen en de autoriteit van de islamitische leer tot uitgangspunt hebben willen nemen bij de sluiting van hun islamitische huwelijk. De maatschappelijke kringen waarin partijen zich bewegen zijn eveneens van belang in het licht van de wederzijdse bedoelingen en verwachtingen rondom de bruidsgave. Niet in geschil is dat de maatschappelijke kring waartoe partijen behoren islamitisch is.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat onder deze omstandigheden op het moment dat een islamitisch huwelijk wordt gesloten, partijen zich ook verbinden aan de regels die horen bij de beëindiging van dit huwelijk. Deze regels zijn daarom leidend bij de beoordeling van dit geschil, tenzij er sprake is van strijd met het Nederlandse recht.
4.5.
In geschil tussen partijen is vooral de kwalificatie van de wijze waarop het huwelijk is beëindigd. Volgens de man gaat het om de zogenaamde de “khul” (scheiding op verzoek van de vrouw waarbij het onbetaald gebleven deel van de bruidsgave over het algemeen wordt kwijtgescholden). Volgens de vrouw is hiervan geen sprake nu deze niet is uitgesproken door de vrouw. Zij heeft verwezen naar de scheidingsakte waarin de aanspraak op de bruidsgave wordt bevestigd.
4.6.
De rechtbank stelt vast dat uit de scheidingsakte blijkt dat dat de vrouw aanspraak houdt op de uitgestelde bruidsgave. Volgens de rechtbank is, gelet op de tekst van de scheidingsakte, geen sprake is van de “khul”, zoals de man heeft gesteld, maar van de zogenaamde “tafriq”, waarbij de vrouw kan vragen om de echtscheiding met behoud van het recht op de bruidsgave. De rechtbank komt tot dit oordeel gelet op de in de akte genoemde redenen voor scheiding. Redenen voor de “tafriq (faskh)” zijn namelijk dat de man niet voldoet aan zijn onderhoudsverplichting jegens de vrouw en langere afwezigheid van de man. Beide redenen zijn in de scheidingsakte opgenomen. Daarnaast is slechte omgang als reden opgenomen.
4.7.
De man heeft betwist dat er sprake is geweest van het niet onderhouden van de vrouw en van een slechte omgang, zoals staat opgenomen is de scheidingsakte. De juistheid hiervan staat echter niet meer ter beoordeling van de rechtbank, maar lag ter beoordeling voor aan de imam die de scheidingsakte betreffende het islamitische huwelijk heeft opgesteld. Uit de scheidingsakte en uit wat de man ter zitting heeft verklaard blijkt dat de imam die de scheidingsakte heeft opgesteld, de man in de gelegenheid heeft gesteld om met de imam te spreken over de scheiding, maar dat de man ervoor heeft gekozen dit gesprek niet aan te gaan. Deze keuze komt voor eigen rekening en risico van de man. De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid van wat in de scheidingsakte is vermeld.
4.8.
Gelet op de tekst van de scheidingsakte en het feit dat voldoende vaststaat op grond van de stukken dat deze is opgesteld door een qadi, een legitieme rechter, is de rechtbank van oordeel dat de man de uitgestelde bruidsgave verschuldigd is, zodat de rechtbank de vordering van de vrouw, tot betaling van een bedrag van € 25.000 zal toewijzen.
De vrouw heeft gevorderd dat de man genoemd bedrag uiterlijk binnen drie dagen na het te wijzen vonnis aan haar dient te voldoen. De man heeft geen verweer gevoerd op dit punt zodat de rechtbank de vordering van de vrouw zal toewijzen.
Buitengerechtelijke kosten
4.9.
De vrouw maakt aanspraak op buitengerechtelijke kosten. De man heeft verweer gevoerd. Naar de rechtbank begrijpt heeft de vrouw deze kosten moeten maken, door de vordering aan haar advocaat uit te besteden. Niet gebleken is echter dat de kosten die zij heeft gemaakt betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan de kostenvergoeding zoals is omschreven in artikel 237 en volgende van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering. Verder is niet gebleken dat de kosten betrekking hebben op andere (buitengerechtelijke) verrichtingen dan die ter instructie van de zaak of ter voorbereiding van de procedure. Dit deel van de vordering van de vrouw wordt daarom afgewezen.
De wettelijke rente
4.10.
De vrouw maakt aanspraak op wettelijke rente. De man verzet zich hiertegen omdat hij stelt dat hij niet in verzuim is geraakt en de zogenaamde 14-dagen termijn niet in acht is genomen.
De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 6:119 BW is bepaald dat de vrouw (schuldeiser) recht heeft op een schadevergoeding gelijk aan de wettelijke rente indien de schuldenaar (de man) zijn verplichtingen tot voldoening van een geldsom niet nakomt over de periode dat de schuldenaar in verzuim is.
Ingevolge artikel 6:82 BW treedt verzuim in, wanneer de schuldenaar in gebreke wordt gesteld bij een schriftelijke aanmaning waarbij hem een redelijke termijn voor de nakoming wordt gesteld, en nakoming binnen deze termijn uitblijft. De man is voor het eerst op 18 december 2018 door de (advocaat van de) vrouw aangeschreven om tot betaling over te gaan. Toen was er nog sprake van het islamitisch huwelijk tussen partijen.
De rechtbank stelt vast dat in de scheidingsakte en huwelijksakte niet uitdrukkelijk is vastgelegd wanneer de bruidsschat opeisbaar wordt. In de huwelijksakte is enkel opgenomen dat het bedrag van € 25.000 is uitgesteld “tot het kan en opgevraagd wordt”. De rechtbank is daarom van oordeel dat de man op dit moment (nog) niet in verzuim is. In de scheidingsakte en huwelijksakte is immers geen concrete termijn gesteld voor het voldoen van de resterende bruidsschat. Partijen hebben zich beiden niet uitgelaten over de opeisbaarheid van de bruidsschat. De wettelijke rente zal daarom niet worden toegewezen.
Inboedelgoederen
4.11.
De vrouw heeft aangevoerd dat zij aan haar toebehorende inboedelgoederen heeft achtergelaten in de voormalige woning van partijen. Het betreft de vaatwasser, de koelkast, de wasmachine, de oven met gasfornuis/kookplaat, de bruine boekenkast en de witte Kalax kast. Ten aanzien van deze inboedelgoederen heeft de vrouw volgens de rechtbank niet aangetoond dat deze aan haar toebehoren, gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de man met aankoopbewijzen en bonnen. Dit onderdeel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
Kostenveroordeling
4.12.
Gelet op de relatie tussen partijen zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt de man om aan de vrouw een bedrag van € 25.000 aan uitgestelde bruidsgave te betalen uiterlijk binnen drie dagen na de datum van dit vonnis;
5.2.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
wijst af wat meer of anders is gevorderd;
5.4.
bepaalt dat de kosten van dit geding aldus worden gecompenseerd, dat elke partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. drs. M.E. Snijders en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2020.