ECLI:NL:RBGEL:2020:2406

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 maart 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
C/05/365779 / KG ZA 20-41
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over geschiktheidseisen bij aanbesteding van faunavoorzieningen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Van der Weerd Grafhorst B.V. en de Provincie Gelderland, met HBA Totaal B.V. als tussenkomende partij. De zaak betreft een aanbesteding voor het aanbrengen en onderhouden van faunavoorzieningen. Van der Weerd had ingeschreven op de aanbesteding, maar was ten tijde van inschrijving niet in het bezit van een FSC-certificaat, wat volgens de aanbestedingsleidraad een geschiktheidseis was. De Provincie Gelderland had aanvankelijk Van der Weerd voorlopig de opdracht gegund, maar trok deze gunning later in na bezwaar van HBA, die stelde dat Van der Weerd niet voldeed aan de gestelde eisen. Van der Weerd vorderde in kort geding dat de uitsluiting van haar inschrijving ongedaan werd gemaakt en dat de opdracht aan haar gegund zou worden. De rechtbank oordeelde dat de eis van het FSC-certificaat inderdaad een geschiktheidseis was die op het moment van inschrijving moest worden voldaan. De vorderingen van Van der Weerd werden afgewezen, en de rechtbank verleende HBA de opdracht, waarbij Van der Weerd werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/365779 / KG ZA 20-41
Vonnis in kort geding van 25 maart 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DER WEERD GRAFHORST B.V.,
gevestigd te Grafhorst,
eiseres,
advocaten mrs. J. Haest en R.Q. Janus te 's-Gravenhage,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
PROVINCIE GELDERLAND,
zetelend te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. J.H.C.A. Muller te ’s-Gravenhage,
waarin heeft gevorderd als tussenkomende partij, althans voegende partij aan de zijde van de provincie, te worden toegelaten:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HBA TOTAAL B.V.,
gevestigd te Holten,
eiseres in het incident tot tussenkomst, althans voeging,
advocaten mrs. A.E. Broesterhuizen en L.E.M. Haverkort.
Partijen zullen hierna Van der Weerd, de provincie en HBA worden genoemd.

1.De procedure

in de hoofdzaak en in het incident tot tussenkomst, althans voeging

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 16
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst, althans voeging van HBA
  • de producties 1 en 2 van de provincie
  • de producties 1 tot en met 4 van HBA
  • de mondelinge behandeling van 4 maart 2020
  • de pleitnota van Van der Weerd
  • de pleitnota van de provincie
  • de pleitnota van HBA.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in de hoofdzaak en in het incident tot tussenkomst, althans voeging

2.1.
De provincie heeft op 9 oktober 2019 de nationale openbare aanbesteding ‘Aanbrengen en onderhoud Faunavoorzieningen 2020-2022’ aangekondigd. In deze aankondiging zijn geen inhoudelijke gunningscriteria vermeld anders dan de prijs. De vervolgens ter beschikking gestelde aanbestedingsleidraad vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
2.1
Inschrijving
(…)
2.10.4
Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA)
(…)
De te verstrekken gegevens worden getoetst aan de volgende eisen en criteria:
A. met betrekking tot de economische en financiële draagkracht:
een bankgarantie of een bankverklaring bestaande uit een bereidheidsverklaring van een bank voor het afgeven van een Bankgarantie ter grootte van 5 % van de aannemingssom (…)
B. met betrekking tot de beroepsbekwaamheid:
in het bezit zijn van voor de uitvoering van het werk benodigde vergunningen.
C. met betrekking tot de technische bekwaamheid
voldoen aan de gestelde kerncompetenties (…).
2.10.5
Kerncompetenties
De provincie heeft kerncompetenties vastgesteld voor deze opdracht. De inschrijver dient aan de hand van de op te geven referentieprojecten aan te tonen dat hij voldoet aan de hierna vermelde kerncompetenties. Per kerncompetentie dient de inschrijver een referentie aan te leveren conform bijlage ‘Referenties kerncompetenties’.
(…)
Kerncompetentie 1: Aanbrengen of vervangen van faunavoorzieningen.
(…)
Kerncompetentie 2: Onderhoud aan faunavoorzieningen.
(…)

3.Overige voorwaarden

(…)
3.2
FSC-certificaat
De inschrijver moet in het bezit zijn van een FSC-certificaat om het benodigde hout te mogen verwerken en bewerken. Wanneer een schakel in de keten niet gecertificeerd is, betekent dit dat geen onafhankelijke controle heeft kunnen plaatsvinden en verliest het hout of houtproduct z’n FSC-status.
In geval van een samenwerkingsverband van ondernemers (combinatie) dient de combinatie, dan wel alle afzonderlijke deelnemers van die combinatie in het bezit te zijn van het hiervoor bedoelde FSC-certificaat.
(…)

4.Beoordeling inschrijving

In het beoordelingstraject wordt naar het volgende gekeken:
1. Algemene vereisten;
2. Uitsluitingsgronden;
3. Gunningscriterium.
4.1
Algemene vereisten
De inschrijvingen worden allereerst gecontroleerd op ‘algemene vereisten’, waaronder begrepen de volledigheid, geldigheid en conformiteit van de overige voorwaarden en voorbehouden. (…)
(…)
4.3
Gunningscriterium Laagste Prijs
Het gunningscriterium dat wordt toegepast is Laagste Prijs.
(…)’
2.2.
Van der Weerd en HBA hebben naast twee andere partijen tijdig op de opdracht ingeschreven. Van der Weerd heeft in het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) verklaard dat zij voldoet aan de voorgeschreven criteria.
2.3.
Van der Weerd was op het moment van inschrijving niet in het bezit van een FSC-certificaat. Bij e-mailbericht van 12 november 2019 heeft de heer G. Penninkhof namens Van der Weerd aan de provincie een bericht doorgestuurd van SKH, een certificerende instantie op het gebied van FSC-certificaten. Uit dat doorgestuurde bericht volgt dat SKH op 12 november 2019 contact met Van der Weerd zou opnemen voor het plannen van een audit voor het verkrijgen van een FSC-certificaat. In reactie op dit bericht is namens de provincie bij e-mailbericht van 12 november 2019 aan Van der Weerd bericht:
‘Ik heb uw mail in goede orde ontvangen.
Inmiddels heb ik contact gehad met SKH te Wageningen.
Mij is medegedeeld dat u een offerte aanvraag heeft liggen en dat u binnenkort met SKH aan de slag gaat.
Dit is voor mij voorlopig voldoende bewijs dat u met uw FSC-certificering bezig bent en als alles goed loopt binnen afzienbare tijd in het bezit ervan kunt zijn.’
2.4.
De provincie heeft vervolgens alle inschrijvingen beoordeeld en op
14 november 2019 haar voorlopige gunningsbeslissing aan partijen kenbaar gemaakt. In het gunningsvoornemen is vermeld dat Van der Weerd een fictieve totaalprijs van € 631.438,54 heeft aangeboden en HBA een fictieve totaalprijs van € 656.962,23. Daarmee is Van der Weerd voorlopig op de eerste plaats geëindigd en HBA op de tweede plaats.
2.5.
HBA heeft bij brief van 21 november 2019 aan de provincie bezwaar gemaakt tegen dit gunningsvoornemen. Deze brief vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
Minimumeisen, certificaten
In de Inschrijvingsleidraad die hoort bij Bestek 2343 zijn verschillende minimumeisen gesteld aan de inschrijvers, waaronder dat de
inschrijverin het bezit moet zijn van:
- VCA**-certificaat
- FSC-certificaat om het benodigde hout te mogen verwerken en bewerken
- (…)
Ons is gebleken dat Van der Weerd niet beschikt over het juiste VCA**-certificaat dat relevant is voor de in het bestek genoemde uit te voeren werkzaamheden. Ook beschikt Van der Weerd niet over het vereiste FSC-certificaat. (…)
Verzoek
Gezien de lopende rechtsbeschermingstermijn verzoeken wij u tot intrekking van het gunningsvoornemen over te gaan (…).’
2.6.
Van der Weerd heeft de provincie bij e-mailbericht van 25 november 2019 ervan op de hoogte gesteld dat de geplande audit door SKH op 29 november 2019 zou gaan plaatsvinden.
2.7.
Eveneens op 25 november 2019 heeft de provincie op de brief van HBA gereageerd en aan HBA bericht dat de inschrijving van Van der Weerd op alle door haar voorgeschreven criteria is beoordeeld en die beoordeling niet tot uitsluiting van de inschrijving heeft geleid, zodat op dat moment geen aanleiding bestond haar gunningsvoornemen te wijzigen.
2.8.
In reactie daarop heeft HBA haar standpunt bij brief van 26 november 2019 aan de provincie nader uiteen gezet. De provincie heeft daarop bij e-mailbericht van 29 november 2019 gereageerd met de mededeling dat de inschrijving van Van der Weerd nogmaals is bekeken, maar dat met de beschikbare informatie uitsluiting van Van der Weerd niet kon worden gerechtvaardigd omdat Van der Weerd geen ongeldige inschrijving zou hebben gedaan.
2.9.
Eveneens op 29 november 2019 heeft Van der Weerd de provincie medegedeeld dat zij het FSC-certificaat heeft behaald. Op 2 december 2019 heeft Van der Weerd vervolgens het concept auditrapport aan de provincie toegestuurd.
2.10.
Op 4 december 2019 heeft HBA de provincie in kort geding voor deze rechtbank gedagvaard en een verbod voor de provincie gevorderd om over te gaan tot definitieve gunning van de opdracht aan Van der Weerd.
2.11.
Van der Weerd heeft het door haar na inschrijving behaalde FSC-certificaat op 13 december 2019 aan de provincie ter beschikking gesteld.
2.12.
Naar aanleiding van de uitgebrachte dagvaarding heeft de provincie Van der Weerd bij brief van 20 december 2019 bericht dat zij de voorlopige gunningsbeslissing van 14 november 2019 intrekt en dat nadere informatie zo spoedig mogelijk zal volgen.
2.13.
Van der Weerd heeft bij brief van 30 december 2019 alvast inhoudelijk op de intrekkingsbeslissing van de provincie gereageerd door te stellen dat het in het bezit hebben van een FSC-certificaat geen geschiktheidseis is waaraan Van der Weerd op het moment van inschrijving al moest voldoen, zodat het later behalen daarvan geen grond voor ongeldigverklaring van haar inschrijving kan vormen.
2.14.
Op 15 januari 2020 heeft de provincie een nieuwe voorlopige gunningsbeslissing genomen. Deze brief vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
1.4
Inmiddels heeft de Provincie de inschrijving van Van der Weerd nogmaals zorgvuldig tegen het licht gehouden. De Provincie heeft moeten constateren dat de inschrijving van Van der Weerd inderdaad vanwege het – bij inschrijving – niet beschikken over een FSC-certificaat (alsnog) als ongeldig terzijde dient te worden gelegd. (…)
FSC-certificaat
1.5
Uit paragraaf 3.2 van de aanbestedingsleidraad volgt dat inschrijvers in het ‘bezit’ moeten zijn van een FSC-certificaat teneinde aan te tonen dat zij als bedrijf in staat zijn om het – in het kader van de uitvoering van de opdracht te leveren hout – te mogen verwerken en bewerken. (…)
1.7
Het gaat hier derhalve duidelijk om een – op de organisatie van inschrijver betrekking hebbende – geschiktheidseis waaraan ten tijde van inschrijving (aantoonbaar) moet worden voldaan, vergelijkbaar met ander geschiktheidseisen die betrekking hebben op de organisatie van inschrijver, zoals het in paragraaf 3.1 van de aanbestedingsleidraad verlangde VCA**-certificaat en het ISO 9001-certificaat. (…)
1.1
Hoewel u ten tijde van inschrijving in de UEA verklaarde aan alle geschiktheidseisen te voldoen bleek Van der Weerd – bij controle van haar inschrijving – op dat moment niet in het bezit te zijn van het gevraagde FSC-certificaat, reden waarom zij niet voor gunning van de opdracht in aanmerking had mogen gebracht (…).
1.12
De Provincie heeft derhalve moeten besluiten om de inschrijving van Van der Weerd als ongeldig terzijde te leggen.
1.13
De opdracht zal alsnog aan HBA Totaal worden gegund nu zij de opvolgende inschrijver is.
(…)’
2.15.
Van der Weerd heeft bij brief van 30 januari 2020 aan de gemeente bericht dat zij van mening is dat ten aanzien van het in het bezit hebben van een FSC-certificaat geen sprake is van een geschiktheidseis, maar van een uitvoeringseis. Dit heeft er tot op heden niet toe geleid dat de provincie haar gunningsvoornemen van 15 januari 2020 heeft gewijzigd.

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
Van der Weerd vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I de provincie te gebieden om de uitsluiting van de inschrijving van Van der Weerd in te trekken en te oordelen dat de inschrijving van Van der Weerd rechtsgeldig is;
II indien en voor zover de provincie het werk nog wil gunnen, de provincie te verbieden het werk aan HBA te gunnen en de provincie te gebieden om het werk alsnog aan geen ander dan Van der Weerd te gunnen;
subsidiair
III de provincie te gebieden over te gaan tot heraanbesteding;
meer subsidiair
IV de provincie te gebieden de maatregelen te treffen die de voorzieningenrechter noodzakelijk c.q. geschikt acht;
zowel primair als subsidiair
V de provincie te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
De provincie voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.
in het incident tot tussenkomst, althans voeging
3.4.
HBA vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
primair
I HBA toe te staan tussen te komen in het kort geding tussen Van der Weerd en de provincie, met veroordeling van Van der Weerd in de kosten van het incident;
subsidiair
II HBA toe te staan zich te voegen aan de zijde van de provincie in het kort geding tussen Van der Weerd en de provincie, met veroordeling van Van der Weerd in de kosten van het incident;
in de hoofdzaak
III Van der Weerd niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans de vorderingen van Van der Weerd af te wijzen;
IV de provincie te verbieden de opdracht te gunnen aan een ander dan HBA;
V Van der Weerd te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5.
Van der Weerd en de provincie voeren geen verweer tegen de tussenkomst van HBA. Van der Weerd voert wel verweer tegen de vorderingen van HBA in de hoofdzaak en concludeert tot afwijzing daarvan.
3.6.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.
4. De beoordeling van het geschil
in het incident tot tussenkomst, althans voeging
4.1.
Van der Weerd en de provincie hebben geen verweer gevoerd tegen de tussenkomst van HBA en bovendien heeft HBA een rechtstreeks en in rechte te erkennen belang om als tussenkomende partij in het geding te komen, omdat HBA de inschrijver is aan wie de aanbestedende dienst voornemens is de opdracht te gunnen. Daarom zal HBA worden toegelaten als tussenkomende partij.
4.2.
Van der Weerd en de provincie zullen in de kosten van het incident worden veroordeeld, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
in de hoofdzaak
4.3.
De spoedeisendheid van de vorderingen vloeit voldoende uit de stellingen van Van der Weerd voort.
4.4.
Van der Weerd vordert kort gezegd veroordeling van de provincie haar inschrijving alsnog geldig te verklaren en, voor zover de provincie de opdracht nog wenst te gunnen, de provincie te veroordelen dat aan geen ander dan Van der Weerd te doen. Van der Weerd legt aan deze vordering ten grondslag dat de eis dat inschrijvers in het bezit moeten zijn van een FSC-certificaat geen geschiktheidseis is, waaraan op het moment van inschrijving reeds moest zijn voldaan, maar van een uitvoeringseis waaraan op het moment van de uitvoering van de opdracht moet zijn voldaan. Volgens Van der Weerd heeft zij door het toesturen van een FSC-certificaat aan de provincie op 13 december 2019 aan deze eis voldaan en heeft de provincie haar inschrijving, na de opdracht eerst voorlopig aan haar te gunnen, ten onrechte later alsnog ongeldig verklaard. De provincie en HBA betwisten dat standpunt en voeren aan dat uit de aanbestedingsleidraad duidelijk blijkt dat sprake is van een geschiktheidseis waaraan op het moment van inschrijven moest zijn voldaan, zodat, nu Van der Weerd eerst na inschrijving in het bezit is gekomen van een FSC-certificaat, haar inschrijving als ongeldig terzijde dient te worden gelegd.
4.5.
Deze standpunten van partijen doen de vraag rijzen op welke wijze de onder 3.2 in de aanbestedingsleidraad opgenomen voorwaarde met betrekking tot het FSC-certificaat dient te worden begrepen. Dat is een vraag van uitleg, die dient plaats te vinden aan de hand van de CAO-norm. Deze norm houdt in dat een bepaling naar objectieve maatstaven moet worden uitgelegd, waarbij in beginsel de bewoordingen van die bepaling, gelezen in het licht van de gehele tekst, van doorslaggevende betekenis zijn, met dien verstande dat het in het kader van deze aanbestedingsprocedure daarbij aankomt op wat de normaal oplettende en goed geïnformeerde inschrijver daaruit mocht begrijpen. Geconstateerd moet worden dat de inschrijving op de opdracht in paragraaf 2.10 van de aanbestedingsleidraad is geregeld. In paragraaf 2.10.4 staat beschreven dat de door de inschrijvers te verstrekken gegevens worden getoetst aan de eisen en criteria met betrekking tot de economische en financiële draagkracht, de beroepsbekwaamheid en de technische bekwaamheid. Hoofdstuk 3 van de aanbestedingsleidraad vermeldt vervolgens de zogenaamde ‘overige voorwaarden’. In dit hoofdstuk wordt steeds gesproken over ‘de inschrijver’ die ‘in het bezit moet zijn’ van bepaalde certificaten. In paragraaf 3.2 is dat met zoveel woorden ook specifiek voor het FSC-certificaat geregeld. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat er gezien de bewoordingen van deze bepalingen en de plaatsing daarvan in het hoofdstuk ‘Overige voorwaarden’ geen misverstand over kan bestaan dat het in het bezit hebben van een FSC-certificaat een geschiktheidseis is waaraan door alle inschrijvers op het moment van inschrijving moest zijn voldaan. Dit moet voor alle goed geïnformeerde en normaal oplettende inschrijvers ook duidelijk zijn geweest. Dat de provincie deze voorwaarde ook als geschiktheidseis heeft bedoeld, volgt in ieder geval uit de omstandigheid dat zij de inschrijvers op het moment van de beoordeling van de inschrijvingen (onder andere) om overlegging van hun FSC-certificaat heeft verzocht en daarmee niet heeft gewacht tot na het sluiten van een definitieve overeenkomst met één van hen. De stelling van Van der Weerd dat de provincie daarmee een keurmerk als geschiktheidseis heeft gehanteerd, kan niet worden gevolgd. Dat de onderneming aan wie de opdracht wordt gegund in het bezit moet zijn van een certificaat om zo te waarborgen dat op evenwichtige wijze rekening wordt gehouden met de ecologische, sociale en economische aspecten van bosbeheer is iets anders dan de eis dat het te leveren hout in de uitvoeringsfase van de opdracht moet worden voorzien van het FSC-keurmerk.
4.6.
De stelling dat de bepaling in de aanbestedingsleidraad voor tweeërlei uitleg vatbaar is, kan evenmin worden gevolgd. De enkele onderbouwing dat de provincie in eerste instantie ook zelf uitging van een uitvoeringseis in plaats van een geschiktheidseis, omdat zij op het moment dat zij de opdracht voorlopig aan Van der Weerd gunde wist dat Van der Weerd op het moment van inschrijving niet in het bezit was van een FSC-certificaat en dat niet direct tot uitsluiting heeft geleid, is daarvoor onvoldoende. Hoewel aan Van der Weerd moet worden toegegeven dat het verloop van de aanbestedingsprocedure enigszins ongelukkig is verlopen doordat (de beoordelingscommissie van) de provincie tot twee keer toe met zoveel woorden heeft bericht dat de inschrijving van Van der Weerd aan alle criteria voldeed en ongeldigverklaring daarvan niet kon worden gerechtvaardigd, staat vast dat HBA tegen het gunningsvoornemen van de provincie tijdig bezwaar heeft gemaakt en de provincie haar voornemen vervolgens binnen de termijn voor effectieve rechtsbescherming heeft ingetrokken. Waar de provincie aanvankelijk meende dat op grond van het bepaalde in paragraaf 2.10.4 van de aanbestedingsleidraad ruimte bestond om Van der Weerd in staat te stellen het verzuim te herstellen en het FSC-certificaat later aan te leveren, is zij daar later op teruggekomen omdat herstel op grond van het gelijkheids- en transparantiebeginsel alleen betrekking kan hebben op stukken waarvan objectief kan worden vastgesteld dat zij dateren van vóór het einde van de termijn voor indiening en daarvan in dit geval geen sprake is. Het stond de provincie vrij dat te doen, om vervolgens een nieuw gunningsvoornemen bekend te maken. Een (rechtsgeldig) beroep op het vertrouwensbeginsel komt Van der Weerd in dat verband dan ook niet toe.
4.7.
Bij deze stand van zaken moet worden geconcludeerd dat de provincie de inschrijving van Van der Weerd terecht (alsnog) als ongeldig terzijde heeft gelegd en haar gunningsvoornemen van 14 november 2019 heeft ingetrokken. De vorderingen van Van der Weerd strekkende tot het geldig verklaren van haar inschrijving en tot het gunnen van de opdracht aan geen ander dan haar zullen daarom worden afgewezen. Voor een verbod voor de gemeente tot gunning van de opdracht aan HBA bestaat evenmin grond en datzelfde geldt voor het heraanbesteden van de opdracht, zodat ook die vorderingen zullen worden afgewezen.
4.8.
Afwijzing van de vorderingen van Van der Weerd, leidt tot toewijzing van de vorderingen van HBA zoals hierna te melden.
4.9.
Van der Weerd zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van de provincie en HBA tot de uitspraak van dit vonnis ieder afzonderlijk begroot op:
  • griffierecht € 656,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.636,00
4.10.
De gevorderde wettelijke rente en nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident tot tussenkomst
5.1.
laat HBA toe als tussenkomende partij in het kort geding van Van der Weerd tegen de provincie,
5.2.
veroordeelt Van der Weerd en de provincie tot betaling van de proceskosten in het incident, tot de uitspraak van dit vonnis aan de zijde van HBA begroot op nihil,
in de hoofdzaak
5.3.
wijst de vorderingen van Van der Weerd af,
5.4.
verstaat het bepaalde onder 5.3. als toewijzing van vordering sub IV van HBA, en verbiedt de provincie de opdracht te gunnen aan een ander dan HBA,
5.5.
veroordeelt Van der Weerd tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de provincie tot op heden begroot op € 1.636,00, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,
5.6.
veroordeelt Van der Weerd tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van HBA tot op heden begroot op € 1.636,00, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,
5.7.
veroordeelt Van der Weerd in de kosten die aan de zijde van de provincie zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
5.8.
veroordeelt Van der Weerd in de kosten die aan de zijde van HBA zijn ontstaan na dit vonnis, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling,
5.9.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen op 25 maart 2020.