ECLI:NL:RBGEL:2020:2379

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
7929924
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanneming van werk en bewijsopdracht in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Gelderland, is een geschil ontstaan tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Aartsen, en gedaagde, MEFA Bouw B.V. De zaak betreft een aanneming van werk waarbij de hoogte van de ongedaanmakingsverplichting ter discussie staat. Eiser stelt dat MEFA Bouw een bedrag van € 4.808,53 verschuldigd is, terwijl MEFA Bouw betwist dat er nog een bedrag openstaat. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 4 december 2019 MEFA Bouw de gelegenheid gegeven om tegenbewijs te leveren tegen de stelling van eiser. MEFA Bouw heeft bewijsstukken ingediend, maar de kantonrechter oordeelt dat deze onvoldoende zijn om de onjuistheid van de stelling van eiser aan te tonen. De kantonrechter concludeert dat MEFA Bouw niet geslaagd is in zijn bewijsopdracht en dat de waarde van het door hem verrichte werk op € 788,69 wordt geschat. Na aftrek van de kosten voor het bouwkundig advies, wordt de ongedaanmakingsverplichting vastgesteld op € 4.808,53. Daarnaast wordt MEFA Bouw veroordeeld tot betaling van wettelijke rente en buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter wijst ook op de proceskosten die MEFA Bouw moet vergoeden, en verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad. Het vonnis is uitgesproken door de kantonrechter R.M. Schoo en openbaar gemaakt door J.A. Verspui.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7929924 \ CV EXPL 19-8819 \ 43576 \ 34124
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats eiser]
eisende partij
gemachtigde mr. E. Aartsen
tegen
de besloten vennootschap
MEFA Bouw B.V.
gevestigd te Lobith
gedaagde partij
procederend in persoon
Partijen worden hierna [eiser] en Mefa Bouw (mannelijk enkelvoud) genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 december 2019 en de daarin genoemde processtukken
- de akte inhoudende inbrengen bewijsstukken aan de zijde van Mefa Bouw van 8 januari 2020
- de antwoordakte aan de zijde van [eiser] van 5 februari 2020.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling van het geschil

2.1.
De kantonrechter blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 4 december 2019.
2.2.
In het tussenvonnis van 4 december 2019 heeft de kantonrechter Mefa Bouw in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren tegen het voorshands geleverd geachte bewijs van de stelling van [eiser] dat de ongedaanmakingsverplichting van Mefa Bouw een bedrag vertegenwoordigt ter hoogte van € 4.808,53.
2.3.
Mefa Bouw heeft vervolgens bij akte van 8 januari 2020 een tweetal producties met toelichting overgelegd. Bij antwoordakte van 5 februari 2020 heeft [eiser] hierop gereageerd.
2.4.
Mefa Bouw heeft in zijn akte aangevoerd dat uit het door hem in het geding gebrachte kostenoverzicht volgt dat hij niets meer verschuldigd is aan [eiser]. Ook is volgens Mefa Bouw in het onderzoeksrapport van [adviseur] niet onderbouwd dat het door hem verrichte werk niet deugdelijk is. Onder verwijzing naar de overgelegde kopie van de “Oppervlakte beoordelingscriteria Stukadoorswerk Binnen", voert Mefa Bouw verder aan dat hij conform de daarin vastgelegde norm heeft gewerkt.
2.5.
[eiser] heeft in haar antwoordakte betoogd dat Mefa Bouw het aan hem opgedragen bewijs niet heeft geleverd. Daartoe heeft [eiser] – kort samengevat – aangevoerd dat het door Mefa Bouw in het geding gebrachte kostenoverzicht niet aansluit op de berekening van [adviseur], hetgeen wel had gemoeten om de onjuistheid van de door het adviesbureau gemaakte berekeningen aan te tonen. Evenmin heeft Mefa Bouw het kostenoverzicht voorzien van een onderbouwing, aldus [eiser].
2.6.
Voor ligt de vraag of Mefa Bouw is geslaagd in zijn bewijsopdracht. Ten aanzien van het door Mefa Bouw in het geding gebrachte kostenoverzicht wordt als volgt geoordeeld. De kantonrechter benadrukt dat het op dit moment (alleen) nog gaat om het bepalen van het bedrag van de ongedaanmakingsverplichting en dus om de waarde van het door Mefa Bouw verrichte werk. Op het overzicht van Mefa Bouw is een post ‘besparing’ opgenomen, inhoudende de wel geoffreerde maar niet aan [eiser] geleverde kozijnen en gevelbekleding. Conform het overzicht van Mefa Bouw zou deze besparing een bedrag van
€ 2.197,19 incl. BTW moeten opleveren. Dit betreft echter kosten die niet zijn gemaakt (wat tussen partijen ook niet in geschil is) en zegt niets over de waarde van het geleverde werk. Dit laatste geldt ook voor de door Mefa Bouw opgenomen post ‘meerwerk’. Daar komt bij dat Mefa Bouw heeft nagelaten beide posten te voorzien van een (deugdelijke) onderbouwing. Zo zijn geen facturen of prijsspecificaties in het geding gebracht waaruit de door Mefa Bouw gerekende bedragen volgen. Verder heeft Mefa Bouw de kosten voor aanschaf egaline door [eiser], ten bedrage van € 471,31, erkend. De posten ‘binnenwand’, ‘plafond’, ‘kozijnen binnendeur’ en ‘herstelkosten elektrische installatie’ zoals opgenomen in het bouwkundig advies, heeft Mefa Bouw niet weersproken zodat ten aanzien van deze posten moet worden uitgegaan van de juistheid daarvan.
2.7.
Mefa Bouw voert nog aan dat de beoordeling van de kwaliteit van het stucwerk door [adviseur] ondeugdelijk is en verwijst daarvoor naar de door hem overgelegde “Oppervlakte beoordelingscriteria Stukadoorswerk Binnen". Uit de enkele stelling van Mefa Bouw dat hij heeft voldaan aan de daarin opgenomen beoordelingscriteria kan echter de waarde van het verrichte stucwerk in de woning niet worden afgeleid. Bovendien heeft Mefa Bouw ook de post ‘herstelkosten stucwerk’ ten bedrage van € 484,00 niet (deugdelijk) onderbouwd. Overigens constateert de kantonrechter dat de door Mefa Bouw begrootte waarde nagenoeg overeenkomt met het in het bouwkundig advies opgenomen bedrag van € 500,00.
2.8.
Alles overziende concludeert de kantonrechter dat Mefa Bouw de in het bouwkundig advies opgenomen posten onvoldoende heeft weersproken. Mefa Bouw is daarmee niet geslaagd in haar bewijsopdracht. Dit betekent dat moet worden uitgegaan van de juistheid van de inhoud van het door [eiser] in het geding gebrachte bouwkundige advies. De waarde van het door Mefa Bouw verrichtte werk wordt daarin begroot op € 788,69. De kosten die [eiser] heeft moeten maken voor het bouwkundig advies (€ 295,00) worden daarop in mindering gebracht. Deze kosten komen op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW als vermogensschade voor vergoeding in aanmerking. De ongedaanmakingsverplichting van Mefa Bouw wordt dus bepaald op een bedrag van
€ 4.808,53. Gelet hierop wordt Mefa Bouw veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan Van Hussel.
2.9.
De gevorderde wettelijke rente over de hoofdsom wordt toegewezen als gevorderd.
2.10.
Ten slotte vordert [eiser] betaling van de buitengerechtelijke incassokosten ten bedrage van € 733,08. Nu genoegzaam is gebleken dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht en het gevorderde bedrag bovendien in overeenstemming is met het Besluit buitengerechtelijke incassokosten, worden de buitengerechtelijke incassokosten toegewezen als gevorderd.
2.11.
Ten overvloede overweegt de kantonrechter nog als volgt. Mefa Bouw heeft in zijn antwoordakte aangevoerd dat hij nog geld tegoed heeft van [eiser]. Voor zover Mefa Bouw daarmee een tegenvordering heeft willen instellen, is deze vordering te laat ingediend. Op grond van artikel 137 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering moet deze tegenvordering gelijktijdig met de conclusie van antwoord worden ingesteld. Aan een beoordeling daarvan wordt daarom niet toegekomen.
2.12.
Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Mefa Bouw veroordeeld in de proceskosten. De gevorderde nakosten zullen worden begroot op een bedrag van € 100,00, zijnde een half salarispunt van het toe te wijzen salaris van de gemachtigde, met een maximum van € 100,00.

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt Mefa Bouw tot betaling aan Van Hussel van een bedrag van € 4.808,53, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 22 juli 2019 tot aan de dag van algehele voldoening;
3.2.
veroordeelt Mefa Bouw tot betaling aan Van Hussel van een bedrag van € 733,08 aan buitengerechtelijke incassokosten;
3.3.
veroordeelt Mefa Bouw in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de zijde van Mefa Bouw begroot op een bedrag van € 106,47 aan explootkosten, € 231,00 aan griffierechten,
€ 750,00 aan salaris voor de gemachtigde en € 100,00 aan kosten die na het vonnis zullen ontstaan;
3.4.
verklaart deze veroordeling(en) uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.M. Schoo en in het openbaar uitgesproken door mr. J.A. Verspui op