In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 31 maart 2020, staat de voorlopige hechtenis van de verdachte centraal. Vanwege de coronamaatregelen is de rechtbank gesloten voor publiek, wat leidt tot bezorgdheid over de eerlijkheid van het proces. De officier van justitie verzet zich tegen invrijheidsstelling, terwijl de raadsman van de verdachte betoogt dat de huidige situatie in strijd is met het recht op een eerlijk proces. De rechtbank overweegt dat de maatregelen noodzakelijk zijn voor de volksgezondheid en dat de vertraging in de behandeling van de zaak niet leidt tot een schending van de artikelen 5 en 6 van het EVRM. De rechtbank wijst het verzoek om opheffing van de voorlopige hechtenis af, omdat de ernstige bezwaren nog steeds aanwezig zijn. De zaak wordt uitgesteld tot een latere zitting, waarbij de rechtbank de mogelijkheid biedt voor een inhoudelijke behandeling zodra de omstandigheden het toelaten. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, waarbij de rechters en griffier buiten staat waren om te ondertekenen, wat de noodzaak van een dienstdoende tekenrechter met zich meebracht.