ECLI:NL:RBGEL:2020:2301

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 april 2020
Publicatiedatum
20 april 2020
Zaaknummer
7971113
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van krediet op betaalrekening en verweer tegen rechtsgeldige opeisbaarheid

In deze zaak vordert de Coöperatieve Rabobank U.A. van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betaling van een bedrag van € 13.652,19, voortvloeiend uit een kredietovereenkomst die op 11 december 2009 is gesloten. De kredietovereenkomst betrof een krediet op betaalrekening met een limiet van € 15.500,-. Rabobank stelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in gebreke zijn gebleven met de betaling van de maandtermijnen en dat het krediet daarom rechtsgeldig is opgeëist. De gedaagden voeren verweer en stellen dat de kredietovereenkomst vernietigd moet worden, omdat deze onterecht is afgesloten en zij gedwongen zijn om een levensverzekering af te sluiten. De kantonrechter oordeelt dat de vordering van Rabobank niet kan worden toegewezen, omdat niet is gebleken dat het saldo rechtsgeldig is opgeëist. De brieven van Rabobank worden niet als rechtsgeldige opeisingsbrieven aangemerkt, waardoor de kredietovereenkomst onder dezelfde voorwaarden doorloopt. In reconventie vorderen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] onder andere de verwijdering van een BKR-notering en terugbetaling van onverschuldigd betaalde premies voor een levensverzekering. De kantonrechter wijst ook deze vorderingen af, omdat Rabobank niet verantwoordelijk is voor de levensverzekering die bij een andere verzekeraar is afgesloten. De proceskosten worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 7971113 \ CV EXPL 19-9696 \ 42693 \ 40141
uitspraak van
vonnis
in de zaak van
de coöperatie met uitgesloten aansprakelijkheid Coöperatieve Rabobank U.A.
gevestigd te Amsterdam
eisende partij in conventie
verwerende partij in reconventie
gemachtigde mr. T.M. Boesveld, Syncasso Gerechtsdeurwaarders B.V.
tegen

1.[gedaagde 1]

2. [gedaagde 2]
wonende te [woonplaats gedaagden]
gedaagde partijen in conventie
eisende partijen in reconventie
procederend in persoon
Partijen worden hierna Rabobank, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1.De procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 september 2019 en de daarin genoemde processtukken;
- de brief met producties van de zijde van Rabobank d.d. 10 december 2019;
- de brief van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ingekomen op 16 december 2019;
- de comparitie van partijen van 9 januari 2020;
- de conclusie van antwoord in reconventie.

2.De feiten

2.1.
Op 11 december 2009 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] met Rabobank een kredietovereenkomst gesloten. Het betrof een krediet op betaalrekening (hierna: “KoB”). De kredietlimiet bedroeg € 15.500,- en de maandtermijn, bij het aangaan van de overeenkomst, € 310,-. De effectieve kredietvergoeding bedroeg bij aanvang van de kredietovereenkomst 8,6% per jaar.
2.2.
Op de KoB heeft Rabobank haar algemene voorwaarden voor betaalrekeningen en betaaldiensten van de Rabobank 2009 (hierna: “algemene voorwaarden”) van toepassing verklaard. Artikel 3 van hoofdstuk 9 van deze algemene voorwaarden bepaalt het volgende:

Wat moet u betalen voor het krediet?
U moet rente betalen over het gebruikte krediet. Dit noemen wij kredietvergoeding. Wij berekenen de kredietvergoeding per dag. Wij bepalen hoe wij de kredietvergoeding berekenen. Ook stellen wij vast over welke periode wij de kredietvergoeding met u afrekenen. Bijvoorbeeld per maand. Wij mogen de kredietvergoeding van de rekening afboeken. Wij mogen de kredietvergoeding ook op een andere manier aan u in rekening brengen. De kredietvergoeding is variabel. Wij kunnen de hoogte van de kredietvergoeding altijd wijzigen.
2.3.
Op 11 december 2009 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] een auto gekocht voor € 15.500,- en de koopprijs is op 14 december 2009 via de KoB betaald. Op 11 december 2009 hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ook een partner & kind overlijdensrisicoverzekering bij Interpolis afgesloten, met € 35.000,- als verzekerd bedrag.
2.4.
Op 29 maart 2016 heeft Rabobank aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het volgende per brief bericht:

(…)
Onderwerp: Krediet opgezegd
(…)
Reeds geruime tijd bent u in verzuim met de nakoming van uw financiële verplichtingen jegens onze bank.
Op grond van het bovenstaande zeg ik u bij deze dan ook – voor zover nog nodig – het verstrekte krediet op met een opzegtermijn van twee maanden en sommeer ik u om uiterlijk op 1 juni 2016 te zorgen voor een credit saldo op genoemde rekening.
Teneinde te bezien of het mogelijk is, om voor de gerezen problemen in gezamenlijk overleg een acceptabele oplossing te vinden verzoek ik u met dat doel contact met ons op te nemen. Bij een dergelijke oplossing kan gedacht worden aan een voor alle partijen acceptabele betalingsregeling.
Is er uiterlijk op 1 juni 2016 geen sprake van een creditsaldo op uw rekening (…) dan zal uw rekening worden geblokkeerd voor opnames en afschrijvingen. Tevens zullen er zonder nadere aankondiging rechtsmaatregelen genomen worden. (…)
Onze bank heeft de verplichting om in bepaalde gevallen een betalingsachterstand te melden bij Bureau Krediet Registratie. Voor de hierboven vermelde financiering is dat van toepassing als de financiering niet binnen de in deze brief opgenomen termijn is terugbetaald en er evenmin een regeling is getroffen. (…)
2.5.
Op 28 april 2016 heeft Rabobank de kredietlimiet van de KoB ingeperkt. Zij schrijft in haar brief van die datum aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2], voor zover relevant, het volgende:

Hierbij bevestigen wij de gemaakte afspraken met betrekking tot het afbouwen van de aan u verstrekte kredietlimiet van € 15.500,- (…).
-
Het krediet wordt maandelijks met ingang van 1 juni 2016 ingeperkt met € 150,-
-
De debetrente is gewijzigd naar 0%.
(…)
Indien u zich niet aan bovenstaande afspraken houdt, zal de bank de gemaakte regeling / rente wijziging beëindigen.
2.6.
Op 2 en 8 mei 2017 en 1 en 6 juni 2017 heeft Rabobank [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aangemaand vanwege betalingsachterstand(en).
2.7.
Op 3 juli 2017 heeft Rabobank aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2], voor zover relevant, het volgende per brief bericht:

Onderwerp Ingebrekestelling betalingsachterstand
(…)
Uw betaalrekening (…) biedt u de mogelijkheid om rood te staan. Onderdeel van deze afspraak is, dat er per maand minimaal een bedrag van € 271,00 binnenkomt, als u van deze mogelijkheid gebruik maakt. Wij schreven u al eerder, dat deze maandelijkse betaling niet volgens afspraak verloopt. De betalingsachterstand bedraagt op dit moment € 734,97.
Helaas zijn wij genoodzaakt uw rekening en eventueel bijbehorende passen en creditcards te blokkeren. (…)
Wij stellen u met deze brief in gebreke en vragen u dringend om het achterstallige bedrag alsnog op uw betaalrekening bij te schrijven of het volledige debetsaldo aan te zuiveren. Als het hiervoor genoemde bedrag niet voor de 15e van de maand op uw rekening is bijgeschreven, behouden wij ons het recht voor het krediet te beëindigen en het volledige debetsaldo in één keer op te eisen. Dit betekent dat het totale kredietbedrag dat u heeft opgenomen inclusief de door u verschuldigde rente zal worden teruggevorderd. (…)
(…) wanneer de achterstallige betaling(en) niet binnen twee maanden alsnog is (zijn) voldaan en er binnen die termijn evenmin een betalingsregeling is getroffen, de bank verplicht is die betalingsachterstand bij het BKR te melden. (…)
2.8.
Op 1 augustus 2017 heeft Rabobank het volgende per brief aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bericht:

Onderwerp Opzegging
(…)
Op dit moment bent u meer dan twee maanden achterstallig in de betaling van een maandtermijn. De betalingsachterstand is inmiddels opgelopen tot een bedrag van € 1.002,97.
Helaas zien wij geen andere mogelijkheid, dan u te sommeren om het genoemde bedrag direct op uw betaalrekening (…) over te maken. Is het genoemde bedrag niet uiterlijk voor de 15e van de maand op uw rekening bijgeschreven, dan wordt op grond van de voorwaarden uw Krediet op Betaalrekening met onmiddellijke ingang beëindigd. (…).

3.De vordering en het verweer in conventie

3.1.
Rabobank vordert [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoofdelijk, naast een proceskostenveroordeling, te veroordelen, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om aan Rabobank tegen behoorlijk bewijs van kwijting een bedrag van € 13.652,19 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding over € 13.517,39. Het bedrag van € 13.652,19 is opgebouwd uit een hoofdsom van € 13.517,39 en een bedrag aan (contractuele vertragings)rente tot en met 30 november 2018 van € 134,80. Subsidiair, in plaats van de rente van € 134,80, wordt de wettelijke rente gevorderd over de periode tot en met 30 november 2018.
3.2.
Aan haar vordering legt Rabobank ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tekort zijn geschoten in de nakoming van hun verplichtingen uit de kredietovereenkomst. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben een doorlopen krediet afgesloten en moesten een contractuele kredietvergoeding over het opgenomen krediet betalen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] waren verplicht maandelijks minimaal een in de overeenkomst opgenomen bedrag te betalen, maar zijn in gebreke gebleven met de tijdige en/of volledige voldoening van de maandtermijn(en). Rabobank heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aangemaand en op 3 juli 2017 in gebreke gesteld en daarna (omdat betaling uitbleef) is het saldo van het krediet, ingevolge de bepalingen van de overeenkomst en de daarop van toepassing zijnde voorwaarden, in overeenstemming met de wettelijke bepalingen, in zijn geheel opeisbaar geworden. De vertragingsrente is verschuldigd op grond van artikel 3 van hoofdstuk 9 van de algemene voorwaarden, aldus Rabobank.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gemotiveerd verweer gevoerd. Ze hebben gesteld dat Rabobank een kredietovereenkomst met hen heeft afgesloten die nooit afgesloten had mogen worden en dat ze in 2009, gelijktijdig met de kredietovereenkomst, onnodig een levensverzekering hebben moeten afsluiten. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vinden daarom dat de kredietovereenkomst vernietigd moet worden en dat de gevorderde som van € 13.652,19 moet worden kwijtgescholden.

4.De vordering en het verweer in reconventie

4.1.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] vorderen een eventuele notering bij BKR te laten verwijderen en Rabobank te veroordelen tot terugbetaling van een bedrag van € 3.534,- wegens, zo begrijpt de kantonrechter, onverschuldigd betaalde (gedwongen) levensverzekeringspremie, met veroordeling van Rabobank in de proceskosten.
4.2.
Aan hun vorderingen leggen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ten grondslag dat van december 2009 tot en met maart 2016 een bedrag van € 9.483,00 aan rente door hen is betaald en van december 2009 tot en met juni 2018 een bedrag van € 3.534,00 aan onnodige levensverzekeringspremie.
4.3.
Rabobank heeft gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.

5.De beoordeling van het geschil in conventie

5.1.
Op deze overeenkomst is de Wet op het consumentenkrediet (hierna: WCK oud) van toepassing, aangezien het een consumentenkredietovereenkomst betreft die voor 25 mei 2011 tot stand is gekomen en die niet van het toepassingsgebied is uitgesloten.
5.2.
De kantonrechter begrijpt de twee verweren van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zo dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich op het standpunt stellen dat de kredietovereenkomst nietig is in de zin van artikel 33 aanhef en onder b WCK oud. Dit artikel onderdeel komt er op neer dat kredietovereenkomsten onder omstandigheden nietig zijn voor zover daarbij de kredietnemer zich verplicht tot het aangaan van een andere overeenkomst (in dit geval een overeenkomst tot levensverzekering en/of een betaalrekening). [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben gesteld dat ze diverse lening aanvragen gedaan hebben, waarop ze geen positieve beoordeling kregen, waarschijnlijk door een negatieve BKR notering. Een medewerker van Rabobank heeft vervolgens aanvankelijk ook negatief op hun kredietaanvraag gereageerd, maar een idee geopperd om de geldende regels voor kredietverstrekking te omzeilen. Deze medewerker heeft, aldus [gedaagde 1] en [gedaagde 2], hen ook gedwongen om een levensverzekering af te sluiten als extra zekerheid ter aflossing.
5.3.
Het verweer van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] slaagt niet. Rabobank heeft gemotiveerd betwist dat sprake was van niet toegestane koppelverkoop (dat wil zeggen verkoop van een – krediet - product met de verplichting dat de consument ook het andere – verzekerings - product koopt). Zij heeft een gespreksverslag / interne aantekening van 14 december 2009 overgelegd waarin staat, voor zover hier van belang: “
(…) klant heeft bewust gekozen voor KoB zodat hij zelf kan bepalen hoe snel er afgelost wordt. (…) Omdat hij KoB heeft gesloten gewezen op gevaar bij overlijden, dit is afgedekt met een PKV van 35.000,- Verzekeringen zijn elders ondergebracht, indien klant tijd heeft zal hij hier zelf op terug komen.” Verder heeft Rabobank gesteld dat bij de KoB altijd een overlijdensrisicoverzekering wordt besproken, omdat bij deze kredietvorm de schuld bij overlijden van een van de kredietnemers niet wordt kwijtgescholden, wat bij een persoonlijke lening of doorlopend krediet (zonder betaalrekening) wel het geval was. Zonder nadere toelichting aan de zijde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die ontbreekt, kan dus niet gesproken worden van een niet toegestane verplichting tot het aangaan van een andere overeenkomst, maar van een (wel)overwogen keuze om de nadere overeenkomst (overlijdensrisicoverzekering) aan te gaan. Van enig dwingen is niet gebleken. Uit het enkele feit dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aan dezelfde tafel konden blijven zitten als waar zij de kredietovereenkomst af konden sluiten, kan dat niet worden afgeleid. Omdat de verplichting tot het aanhouden van een betaalrekening bij Rabobank niet leidt tot nietigheid wanneer voor de kredietnemer geen kosten zijn verbonden aan die betaalrekening en niet gesteld of gebleken is dat kosten in rekening zijn gebracht, kan ook niet op die grond tot nietigheid van de kredietovereenkomst worden gekomen.
5.4.
Rabobank heeft ook haar zorgplicht betreffende de vereiste kredietwaardigheidstoets, zoals bepaald in artikel 4:34 Wft niet geschonden. Rabobank heeft gemotiveerd gesteld dat zij de kredietwaardigheid van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] heeft gecheckt aan de hand van schriftelijke informatie. De informatie werd ingevoerd in het systeem van Rabobank, waarna het systeem, op basis van bepaalde codes (gebaseerd op de in de branche geldende leennormen – Gedragscode consumptief krediet van de NVB) bepaalt of er een lening kan worden verstrekt, in welke vorm en hoe hoog de lening maximaal mag zijn. Zonder het invoeren van de informatie komt er geen advies uit het systeem en kan de lening überhaupt niet worden verstrekt. Het systeem kan ook niet worden omzeild, aldus Rabobank. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben enkel betwist dat schriftelijke informatie is verstrekt. Volgens hen is alles mondeling gegaan. Deze betwisting is onvoldoende in het licht van de gemotiveerde stellingen van Rabobank. Verder hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gesteld dat een andere medewerker van Rabobank, mevrouw [naam medewerker], in 2016 heeft aangegeven dat het krediet niet had mogen worden verstrekt en dat een klachtenbehandelaar van Rabobank, de heer [naam klachtenbehandelaar] ook geschrokken was. Dit standpunt is niet deugdelijk onderbouwd. Mochten deze stellingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2], die door Rabobank zijn betwist, juist zijn, dan betekent dat nog niet per definitie dat het krediet in 2009 niet had mogen worden verstrekt. De wetgeving omtrent kredietverstrekking is aan verandering onderhevig (geweest) en de eisen die in 2016 golden, waren niet hetzelfde als in 2009.
5.5.
Omdat het in deze zaak gaat om een consumentenkredietovereenkomst en de regels omtrent consumentenkredietovereenkomsten, voor zover deze zien op de bescherming van de consument, ambtshalve moeten worden toegepast (dat wil zeggen ook als de consumenten, in dit geval [gedaagde 1] en [gedaagde 2], daar geen beroep op doen) zal de kantonrechter toetsen of de opeising door Rabobank van het krediet in overeenstemming is met de daarvoor geldende eisen zoals bepaald in artikel 33 aanhef en onder c WCK oud. Dat is niet het geval. Niet gesteld of gebleken is namelijk dat Rabobank vervroegde opeisbaarheid heeft bedongen. Voor zover ze het zou hebben bedongen, waar Rabobank gezien haar stellingen vanuit gaat, geldt dat vervroegde opeisbaarheid, gezien het genoemde artikel, enkel rechtsgeldig kan worden bedongen, voor het geval dat de kredietnemer ten minste twee maanden achterstallig is in de betaling van een vervallen termijnbedrag en na ingebrekestelling nalatig blijft in de nakoming van zijn verplichtingen. Noch de brief van 29 maart 2016, noch de brief van 1 augustus 2017 kan worden gezien als een brief waarin rechtsgeldig is opgeëist. De brief van 29 maart 2016 is een algemene opzegging, zonder verwijzing naar de specifieke redenen van opzegging en in die brief wordt ook de mogelijkheid van een betalingsregeling geopperd. Nog daargelaten dat Rabobank haar vordering ook niet op die opzegging heeft gegrond. De brief van 1 augustus 2017 kwalificeert als een ingebrekestelling, aangezien [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in die brief een termijn krijgen om alsnog hun verplichtingen na te komen. Deze brief is daarna niet gevolgd, althans daarvan is niet gebleken, door een rechtsgeldige opeisingsbrief.
5.6.
Nu niet is gebleken dat het saldo rechtsgeldig is opgeëist, loopt de kredietovereenkomst in beginsel onder dezelfde voorwaarden door. Er is dus geen grondslag voor de onderhavige vordering, zodat deze wordt afgewezen.

6.De beoordeling van het geschil in reconventie

6.1.
Voor zover [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hun reconventionele vorderingen op dezelfde feiten hebben gegrond als hun verweren in conventie (vernietiging kredietovereenkomst), kan dat niet tot toewijzing van de vorderingen leiden. Zo is niet gebleken dat Rabobank bij het aangaan van de kredietovereenkomst op zodanige wijze gehandeld heeft dat vernietiging van de kredietovereenkomst moet volgen. De veroordeling om een eventuele, overigens niet onderbouwde, BKR registratie te (laten) verwijderen zal dus niet worden toegewezen.
6.2.
Omdat de overlijdensrisicoverzekering bij Interpolis is afgesloten en niet bij Rabobank en de premie daarvoor dus ook niet door Rabobank is geïncasseerd, kan Rabobank (op welke grondslag dan ook) niet worden veroordeelt tot terugbetaling van die premies. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zullen dus niet ontvankelijk worden verklaard in dat deel van hun vordering.

7.Proceskosten in conventie en in reconventie

7.1.
Nu beide partijen over en weer op enkele punten in het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

8.De beslissing

De kantonrechter
in conventie
8.1.
wijst de vordering af;
8.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
in reconventie
8.3.
wijst de vordering af;
8.4.
compenseert de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op