ECLI:NL:RBGEL:2020:2277

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 april 2020
Publicatiedatum
16 april 2020
Zaaknummer
8116002
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis in civiele procedure met betrekking tot werkzaamheden en betaling

In deze civiele procedure, die zich afspeelt in het kader van een geschil tussen een eiser en een gedaagde over onbetaalde facturen voor verrichte werkzaamheden, heeft de Rechtbank Gelderland op 10 april 2020 een tussenvonnis gewezen. De zaak betreft een geschil over de betaling van facturen die eiser, een aannemer, heeft gestuurd aan gedaagde, de opdrachtgever, voor werkzaamheden aan de kelder en uitbouw van diens woning. Eiser heeft in 2018 werkzaamheden verricht en heeft hiervoor verschillende facturen gestuurd, waarvan de laatste een bedrag van € 11.801,66 (inclusief btw) betreft. Gedaagde heeft echter geweigerd deze laatste factuur te betalen, omdat hij een specificatie van de materiaalkosten wenst en het niet eens is met het aantal opgegeven uren en het gehanteerde uurtarief.

De procedure is gecompliceerd door de coronacrisis, waardoor een geplande mondelinge behandeling op 25 maart 2020 niet kon doorgaan. De rechtbank heeft in dit tussenvonnis een nadere instructie gegeven en partijen de gelegenheid geboden om aanvullende aktes in te dienen. Eiser moet een specificatie van de materiaalkosten overleggen, terwijl gedaagde moet verduidelijken hoe hij aan het aantal gewerkte uren komt. Daarnaast is er een geschil over het uurtarief dat eiser hanteert, waarbij gedaagde zich beroept op een WhatsApp-bericht waarin eiser een lager tarief noemt.

De rechtbank heeft de zaak naar de rol verwezen voor het nemen van aktes door beide partijen, waarna zij op elkaars aktes kunnen reageren. De beslissing om verdere beslissingen aan te houden, geeft aan dat de rechtbank de zaak zorgvuldig wil afhandelen en dat er nog ruimte is voor verdere argumentatie van beide partijen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 8116002 \ CV EXPL 19-4389 \ 398
uitspraak van
Vonnis
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde mr. R.J. Verweij (Verweij Advocaten)
tegen
[gedaagde]
wonende te [woonplaats]
gedaagde partij
gemachtigde: mr. P.R.Th. Schulting (DAS Rechtsbijstand)
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.De procedure

1.1
In het in deze zaak gewezen tussenvonnis van 20 december 2019 is een comparitie van partijen (mondelinge behandeling) bepaald. De conclusie van antwoord was op dezelfde datum genomen. Op de rol van 17 januari 2020 heeft [gedaagde] bij “akte opgave verhinderdata tevens houdende eis in reconventie” een eis in reconventie willen instellen. Ingevolge artikel 137 Rv had dat echter dadelijk bij antwoord gemoeten, zodat die eis buiten behandeling moet blijven.
1.2
De voor 25 maart 2020 geplande mondelinge behandeling heeft vanwege de coronacrisis geen doorgang kunnen vinden. In verband daarmee is de zaak op 23 maart 2020 voor vonnis komen te staan. Het onderhavige vonnis dient, zo mogelijk ter vervanging van (een deel van) de mondelinge behandeling, ter nadere instructie van de zaak.

2.De zaak en het verdere verloop ervan

2.1
In opdracht van [gedaagde] heeft [eiser] in 2018 werkzaamheden verricht aan de kelder van de woning van [gedaagde] en de daarop gerealiseerde uitbouw. [eiser] heeft naar aanleiding daarvan op 9 juli 2018 en op 31 juli 2018 facturen gezonden aan [gedaagde], die deze heeft voldaan. Die facturen bedroegen samen € 32.982,86 (inclusief btw) en betroffen 340 manuren en op die facturen verder niet gespecificeerde materialen. Partijen hebben de opdracht daarna beëindigd en [eiser] heeft op 7 oktober 2018 een eindfactuur gestuurd. Op die eindfactuur, die de totale hoeveelheid aan materialen en manuren behelst, is de aard van de materialen enigszins uitgesplitst en daarnaast zijn 513 uren in rekening gebracht. Daarop zijn de betalingen van de eerdere facturen in mindering gebracht, waarna een bedrag van € 11.801,66 (inclusief btw) resteerde. [gedaagde] is echter niet tot betaling overgegaan, omdat hij eerst een specificatie van de materiaalkosten wenst. Daarnaast is hij het niet eens met het aantal opgegeven uren en het door [eiser] gehanteerde tarief.
2.2
[eiser] zegt de specificatie van de berekende materialen wel te hebben gegeven, te weten op 7 en/of 23 oktober 2018. Dat staat in een e-mail van de gemachtigde van [eiser] aan de gemachtigde van [gedaagde] van 3 juli 2019. Bij die brief zit een groot aantal facturen uit de periode mei tot en met augustus 2018, kennelijk bestemd voor [eiser] en hier en daar verwijzend naar het adres van [gedaagde]. Volgens de eindfactuur wordt exclusief btw voor € 16.492,- aan materialen in rekening gebracht. Dat zou dus eveneens uit die rekeningen moeten volgen. De bedragen daarin zijn echter zwart gelakt. [eiser] zal worden verzocht die rekeningen opnieuw in het geding te brengen maar dan met leesbare bedragen en vergezeld van een lijst waaruit een optelling van die bedragen blijkt. [eiser] zal die lijst van een korte toelichting kunnen voorzien. Als zich een verschil voordoet met het gefactureerde bedrag voor materialen van € 16.492,- wordt [eiser] verzocht ook dat verschil toe te lichten. [gedaagde] mag daarop dan bij antwoordakte reageren.
2.3
Wat de uren betreft bevindt zich bij de genoemde brief van 3 juli 2019 ook een handgeschreven lijstje met, zo begrijpt de kantonrechter, gewerkte uren per dag. Het totaal daarvan ligt iets hoger dan het in de eindfactuur opgegeven aantal uren. Volgens [gedaagde] – zie de brief van zijn gemachtigde van 19 juni 2019 – is maar 367,5 uur gewerkt. Hoewel dat getal in de conclusie van antwoord niet meer wordt genoemd wenst [gedaagde] daar kennelijk nog wel bij aan te sluiten. [gedaagde] wordt verzocht bij akte duidelijk te maken hoe hij aan dat aantal uren komt. [eiser] zal daarop dan bij antwoordakte kunnen reageren.
2.4
[gedaagde] is het ook niet eens met het door [eiser] gehanteerde uurtarief van
€ 40,- inclusief btw. Hij beroept zich in dit verband op een WhatsApp-bericht van 23 oktober 2018 waarin [eiser] voor zichzelf een uurtarief van € 30,- opgeeft. [gedaagde] gaat er in de brief van zijn gemachtigde van 19 juni 2019 coulancehalve vanuit dat dit bedrag exclusief btw is.
2.5
[eiser] zal de gelegenheid worden gegeven bij akte te reageren op het genoemde WhatsApp-bericht. [gedaagde] kan daar dan weer bij antwoordakte op reageren.
2.6
De zaak zal dus naar de rol worden verwezen voor het nemen van een akte door [eiser] overeenkomstig de overwegingen 2.2 en 2.5 en door [gedaagde] overeenkomstig overweging 2.3, waarna partijen over en weer op elkaars aktes bij antwoordakte kunnen reageren. [eiser] kan in zijn eerste akte zo nodig nog andere punten aanstippen naar aanleiding van de conclusie van antwoord van [gedaagde]. [gedaagde] kan op die punten dan in zijn antwoordakte reageren. Partijen hebben daarmee dan in feite de mogelijkheid van re- en dupliek gehad. De zaak zal vervolgens voor vonnis komen te staan.
2.7
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

3.De beslissing

3.1
verwijst de zaak naar de rol van vrijdag 8 mei 2020 voor akte uitlating aan de zijde van [eiser] overeenkomstig de overwegingen 2.2 en 2.5 en aan de zijde van [gedaagde] overeenkomstig overweging 2.3, waarna partijen over en weer op elkaars aktes bij antwoordakte kunnen reageren. De zaak zal vervolgens voor vonnis komen te staan;
3.2
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. R.J.J. van Acht en in het openbaar uitgesproken op