ECLI:NL:RBGEL:2020:2237

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
10 april 2020
Zaaknummer
05/880996-17 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor babbeltrucs met ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 19 maart 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen twee mannen van 56 en 58 jaar uit Arnhem, die betrokken waren bij een reeks babbeltrucs. De rechtbank heeft hen veroordeeld tot gevangenisstraffen van vijf jaar en hen verplicht het wederrechtelijk verkregen voordeel van respectievelijk € 31.755,23 en € 23.530,23 terug te betalen aan de Staat. De zaak kwam ter terechtzitting op 19 februari 2020, waar de officier van justitie de ontnemingsvordering indiende. De rechtbank heeft vastgesteld dat beide veroordeelden voordeel hebben genoten van hun criminele activiteiten, en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op een totaalbedrag van € 27.752,97. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de kosten die de veroordeelden hebben gemaakt en heeft deze in mindering gebracht op het geschatte voordeel. De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de verplichting tot betaling aan de Staat opgelegd en de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 173 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de andere rechters aanwezig waren, en is uitgesproken op de griffie van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/880996-17 (ontneming)
Data zittingen : 19 februari 2020 en 19 maart 2020
Datum uitspraak : 19 maart 2020
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 1961 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te [detentieadres] ,
raadsman: mr. A.S. van der Biezen, advocaat te 's-Hertogenbosch.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is gesteld op € 31.755,23.

2.De procedure

Ter terechtzitting van 19 februari 2020 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 19 februari 2020 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is bijgestaan door mr. A.S. van der Biezen, advocaat te 's-Hertogenbosch.
De officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, heeft ter terechtzitting de vordering aangepast en heeft gevorderd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel op een bedrag van € 23.530,23 wordt geschat.
Veroordeelde en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

4.De beoordeling van de vordering

Vooraf
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op een bedrag van € 23.530,23. Hiertoe is aangevoerd dat de niet aan veroordeelde tenlastegelegde feiten op het bedrag in mindering dienen te worden gebracht, wat het totaalbedrag – conform de tabel op pagina 2666 – € 43.250,- (geld) en € 4.750,- (sieraden) maakt. Vervolgens rekent de officier van justitie de feiten aan de Orteliuskade, Hatertseweg en Rosandeweg alleen toe aan [medeverdachte] en verdeelt de opbrengst van de overige feiten pondsgewijs over [medeverdachte] en [veroordeelde] . Bij de berekening van de kosten heeft de officier van justitie uit efficiencyoverwegingen alle kosten, ook voor wat betreft de niet tenlastegelegde feiten, in mindering gebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in verband met de bepleite integrale vrijspraak verzocht de ontnemingsvordering af te wijzen.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 19 maart 2020 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde ter zake van diefstal door twee of meer verenigde personen (de feiten 2, 4, 7, 12, 15 en 16 onder parketnummer 05/880996-17), poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen (feiten 3 primair, 5 primair, 6 primair, 9 primair, 10 primair, 11 primair, 13 primair, 14 primair, 17 primair en 18 primair onder parketnummer 05/880996-17), oplichting (feit 8 onder parketnummer 05/880996-17) en bijstandsfraude (feit 19 onder parketnummer 05/880996-17) is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar.
Met betrekking tot de niet aan [medeverdachte] en [veroordeelde] tenlastegelegde feiten aan de [adres 2] , [adres 3] , de [adres 4] , [adres 5] , [adres 6] en [adres 7] , is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat deze ook door veroordeelde zijn begaan en hieruit wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten. Voor het feit aan de [adres 8] geldt dat veroordeelde hiervan is vrijgesproken.
Met betrekking tot veroordeelde overweegt de rechtbank nog in het bijzonder dat dit voorgaande ook geldt voor de feiten aan de [adres 9] , [adres 10] en [adres 11] , nu deze feiten niet aan hem ten laste zijn gelegd en hiervan evenmin kan worden aangenomen dat er voldoende aanwijzingen zijn dat veroordeelde deze feiten heeft begaan en hieruit wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten.
Op deze genoemde feiten zal de rechtbank dan ook niet nader meer ingaan.
Schatting wederrechtelijk verkregen voordeel
Opbrengsten
Voor wat betreft de overige feiten acht de rechtbank het aannemelijk dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. Deze beslissing is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
Voor wat betreft de bewezenverklaring inhoudende de betrokkenheid van veroordeelde en de hoeveelheden geld en sieraden die zijn weggenomen verwijst de rechtbank naar het vonnis d.d. 19 maart 2020, welke zij ook als bijlage zal aanhechten. De rechtbank zal hierbij nog enkel ingaan op de posten die in het vonnis niet nader zijn benoemd.
Het betreft hierbij de sieraden van aangeefster [aangeefster 1] , wonende aan de [adres 12] . Met betrekking tot deze sieraden overweegt de rechtbank dat de bij haar weggenomen sieraden zijn omschreven. Het gaat om een halsnoer, een gouden kettinkje met een hanger, een gouden ring met briljantje, een gouden ring met twee briljantjes, een gouden ring met ‘Hollandse roos’ en een gouden trouwring. Hierbij worden de bedragen € 250,00 (reparatie), € 70,00, € 50,00, 500 gulden (met nieuwe briljant van 250 euro) en 825 gulden genoemd. [2] In het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel is een geschatte waarde van de sieraden van € 1.300,00 opgenomen. [3] Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank deze schatting ook aannemelijk geworden.
Met betrekking tot het feit aan de [adres 13] overweegt de rechtbank dat in de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen sieraden zijn meegenomen. Nu bij het feit veel sieraden zijn weggenomen en de waarde van de sieraden is getaxeerd, ziet de rechtbank aanleiding deze ook mee te nemen in haar schatting van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Naast het geld uit de kluis werden bij aangeefster [aangeefster 2] diverse sieraden weggenomen, waaronder aldus de bijlage weggenomen goederen, een horloge met gouden band, een gouden (korte) ketting, twee gouden kettinghangers met een groene steen, gouden ringen met een gele steen, robijnsteen, diamant en granaat, een lange gouden ketting, een gouden kettinghanger met diamant, een gouden kettinghanger met granaat, een gouden armband, een gouden horloge met gouden band, een gouden horloge met leren band, een armband en tot slot een gouden ketting (model [X] ). In de aangifte zelf wordt ook aanvullend een gouden ring met diamant genoemd. [4] Vervolgens zijn de sieraden – exclusief de ketting (model [X] ) – op 20 februari 2018 op een totaalbedrag van € 12.195,00 getaxeerd. [5] De gouden ketting (model [X] ) is in 2009 gekocht voor € 1.445,00-. [6] Dit maakt de totaalwaarde, aldus de taxatie en het juwelencertificaat, € 13.640,00. Nu veroordeelde niets over de verkoopwaarde heeft verklaard, zal de rechtbank ook deze waarde als geschatte opbrengst aannemelijk achten en tot haar uitgangspunt nemen.
Het gaat daarmee om de volgende feiten, waarbij de rechtbank de volgende bedragen voor wat betreft de opbrengsten tot haar uitgangspunt neemt.
[medeverdachte] en [veroordeelde]
Geld
Sieraden
[adres 12]
€ 14.650,00
Sieraden ter waarde van € 1.300,00
[adres 13]
€ 16.000,00
€ 13.640,00
[adres 14]
€ 3.500,00
[adres 15]
Sieraad ter waarde van € 2.000,00
[adres 16]
€ 4.500,00 [7]
Subtotaal
€ 38.650,00
€ 16.940,00
Met betrekking tot de verdeling overweegt de rechtbank dat zij voor wat betreft de feiten van zowel [medeverdachte] als [veroordeelde] telkens het medeplegen heeft aangenomen. Op basis van de bewijsmiddelen in het vonnis acht zij ook aannemelijk dat beide veroordeelden telkens voordeel hebben genoten. Nu de veroordeelden niets over de verdeling hebben verklaard en de rechtbank evenmin aanleiding heeft een afwijkende verdeling aan te nemen, zal zij bij deze feiten het voordeel (en ook de kosten) pondsgewijs over [medeverdachte] en [veroordeelde] verdelen.
Het gaat daarmee om een totaalopbrengst voor veroordeelde van € 55.590,00 (€ 38.650,00 + € 16.940,00)/2 = € 27.795,00.
Kosten
Door de veroordeelden is zoals uit het vonnis ook volgt telkens gebruik gemaakt van auto’s op naam van anderen. Zij hebben evenmin een verklaring over eventuele kosten afgelegd.
De rechtbank zal om die reden, conform het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, alleen rekening houden met gemaakte brandstofkosten. Daarbij wordt een gemiddelde van twaalf kilometer per liter brandstof tot uitgangspunt genomen. De gemiddelde prijs voor een liter benzine bedraagt € 1,576. Bij het aantal kilometers wordt gerekend vanaf Arnhem, [8] zoals uit het vonnis volgt de woonplaats van de veroordeelde(n).
De rechtbank ziet aanleiding om ook hier de niet tenlastegelegde feiten – waaronder bij veroordeelde ook de feiten aan de [adres 9] , [adres 10] en [adres 11] – en het feit aan de [adres 8] niet mee te rekenen. Daarmee komt zij tot het volgende overzicht van kosten:
Overzicht kosten
[medeverdachte] en [veroordeelde]
Aantal kilometers retour
Brandstofkosten
[adres 12]
176
€ 23,11
[adres 13]
188
€ 24,69
[adres 14]
144
€ 18,91
[adres 15]
132
€ 17,34
[adres 16]
€0,00 [9]
Subtotaal
€ 84,05
Van de kosten zal opnieuw de helft aan veroordeelde worden toegerekend, zijnde (in het voordeel van veroordeelde) afgerond € 42,03.
Conclusie voor wat betreft de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Op grond van het voorgaande zal de rechtbank vaststellen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel dient te worden geschat op een bedrag van € 27.752,97 (€ 27.795,00.- € 42,03) en zal hem veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de Staat.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt vast het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 27.752,97 (zegge: zevenentwintigduizendzevenhonderdtweeënvijftig euro en zevenennegentig eurocent);
-legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag;
- bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 173 (honderddrieënzeventig) dagen.
Aldus gegeven door mr. H.P.M. Kester-Bik (voorzitter), mr. M.A. Jansen-van Leeuwen en mr. F.E. Venema, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier, en uitgesproken op de griffie van deze rechtbank door mr. M.A. Jansen-van Leeuwen op 19 maart 2020.
Vanwege het coronavirus en de in verband daarmee door de Rijksoverheid en de Rechtspraak met ingang van 17 maart 2020 genomen maatregelen is de rechtbank gesloten. Hierdoor kan de uitspraak niet op een openbare terechtzitting worden gedaan.
Mrs. Kester-Bik en Venema zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Districtsrecherche Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2017312563 (ON4R016163 07GLM KADARKA), gesloten op 19 januari 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aangifte ( [aangeefster 1] ), p. 822 t/m 828 en het proces-verbaal van bevindingen, p. 851.
3.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 2684.
4.Het proces-verbaal van aangifte ( [aangeefster 2] ) met bijlagen, p. 887 t/m 892, het proces-verbaal van verhoor aangeefster ( [aangeefster 2] ), p. 897-898 en het proces-verbaal van verhoor aangeefster ( [aangeefster 2] ), p. 900.
5.Taxatierapport d.d. 20 februari 2018 zoals gevoegd bij de vordering.
6.Certificaat goud collier (bijlage 2 bij de vordering).
7.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 2684.
8.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 2685.
9.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, p. 2685.