Op 2 april 2020 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in een verzoekschrift tot schadevergoeding op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering. Het verzoekschrift was ingediend door verzoeker, die op 13 januari 2020 zijn verzoek indiende via zijn advocaat, mr. G.W.L.A.M. Koppen. De rechtbank heeft de processtukken bekeken en vastgesteld dat de officier van justitie op 11 december 2019 aan verzoeker had meegedeeld dat hij niet zou worden vervolgd in de strafzaak met parketnummer 05-270103-19. Hierdoor eindigde de zaak zonder oplegging van straf of maatregel, wat verzoeker in aanmerking deed komen voor een schadevergoeding.
De rechtbank heeft de kosten van rechtsbijstand en de kosten voor het indienen van het verzoekschrift in aanmerking genomen, die respectievelijk € 5.141,14 en € 280,00 bedroegen. Gezien de omstandigheden oordeelde de rechtbank dat er gronden van billijkheid aanwezig waren voor het toekennen van de verzochte vergoeding. De rechtbank heeft besloten om een totaalbedrag van € 5.421,14 toe te kennen aan verzoeker, ten laste van de Staat. Deze beschikking is uitgesproken door mr. C. Kleinrensink, fungerend voorzitter, in aanwezigheid van K. Jonker.
Vanwege de coronamaatregelen was de rechtbank beperkt toegankelijk en kon de beschikking niet op de gebruikelijke wijze worden ondertekend. De openbaarheid van de beschikking werd gewaarborgd door publicatie en kennisgeving aan de betrokken partijen. De fungerend voorzitter heeft de griffier opgedragen om het toegekende bedrag aan verzoeker uit te betalen zodra de beslissing onherroepelijk is geworden.