ECLI:NL:RBGEL:2020:2122

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
8395579 VV EXPL 20-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verstekvonnis in kort geding met betrekking tot loonvordering en arbeidsovereenkomst

Op 2 april 2020 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Apeldoorn, een verstekvonnis uitgesproken in een kort geding. De eiser, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Dijkstra, vorderde betaling van achterstallig loon van de gedaagde, een besloten vennootschap gevestigd te Den Haag. De gedaagde was niet verschenen in de procedure. De eiser stelde dat er sprake was van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd en dat de gedaagde al geruime tijd het salaris niet tijdig of helemaal niet betaalde, wat leidde tot financiële problemen voor de eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding correct was betekend en dat de gedaagde in gebreke was gebleven om te reageren.

De rechtbank heeft de vorderingen van de eiser, met uitzondering van de vordering die betrekking had op toekomstige loonperiodes, toegewezen. De gedaagde werd veroordeeld om binnen twee dagen na dagtekening van het vonnis een bedrag van € 8.727,42 bruto te betalen, vermeerderd met wettelijke verhogingen en buitengerechtelijke incassokosten. Daarnaast werd de gedaagde verplicht om een deugdelijke bruto/netto specificatie te overleggen en het loon van maart 2020 te betalen. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde is afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Apeldoorn
Zaakgegevens: 8395579 VV EXPL 20-15
Grosse aan: mr. Dijkstra
Afschrift aan: gedaagde
Verzonden d.d.:
vonnis d.d. 2 april 2020 in kort geding
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
gemachtigde: mr. S.B.H. Dijkstra,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[gedaagde],gevestigd te Den Haag, kantoorhoudende te Apeldoorn,
gedaagde partij,
niet verschenen in de procedure.
Partijen worden hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd.

1.Het procesverloop

Dit blijkt uit:
- de kort geding dagvaarding met producties d.d. 20 maart 2020,
- de telefonische behandeling van 30 maart 2020 waarvan aantekening is gehouden door de griffier.

2.De beoordeling

2.1.
In de dagvaarding is aan [gedaagde] aangezegd “
LET OP: in verband met de corona-crisis zijn de rechtbanken gesloten. U kunt dus NIET op het hierboven genoemde adres verschijnen.De behandeling van de zaak zal PER TELEFOON gebeuren.U zult op de genoemde datum en tijd door de rechtbank worden opgebeld.Wilt u vóór 30 maart 2020 doorgeven op welk telefoonnummer u bereikbaar bent? U kunt dat doorgeven aan de rechtbank op nummer (…) of via e-mail (…). De rechtbank wil ook graag een correspondentieadres of mailadres van u ontvangen, zodat u bereikt kunt worden als dat nodig is.
De dagvaarding is aangeboden aan het adres van [gedaagde] dat als bezoekadres van de onderneming is opgenomen in het handelsregister van de Kamer van Koophandel en aldaar betekend door overhandiging aan een aldaar werkzaam persoon. [gedaagde] heeft geen telefoonnummer of mailadres bekend gemaakt.
Omdat de voorgeschreven termijnen en formaliteiten in acht zijn genomen, is aan haar verstek verleend.
2.2.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, [gedaagde] zal veroordelen:
I. om binnen twee dagen na dagtekening van het vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 8.727,42 bruto, bestaande uit loon over de maanden december 2019 en januari en februari 2020, althans het in goede justitie te bepalen bedrag,
II. vermeerderd met:
a. een wettelijke verhoging van 50% over het onder I genoemde bedrag, zijnde een bedrag van € 4.363,71 bruto;
b. een bedrag van € 981,76 aan buitengerechtelijke incassokosten;
c. wettelijke rente vanaf 15 december 2019, althans 1 maart 2020, althans 20 maart 2020,
althans in goede justitie te bepalen bedragen vermeerderd met wettelijke rente vanaf het te bepalen moment;
III. het onder I en II genoemde te verminderen met een bedrag van € 1.000,- netto, met de bepaling dat die betaling eerst in mindering strekt op de buitengerechtelijke kosten, vervolgens op de tot en met 10 maart 2020 verschenen rente, en tot slot op de hoofdsom en lopende rente;
IV. om binnen zeven dagen na betaling van al hetgeen [gedaagde] uit hoofde van het in deze te
wijzen vonnis zal voldoen een deugdelijke bruto/netto specificatie te overleggen waaruit
van behoorlijke kwijting blijkt;
V. om vanaf 1 maart 2020 maandelijks uiterlijk op de laatste dag van de maand het loon van die maand te betalen, zijnde een bedrag van € 2.909,14 bruto per maand, te vermeerderen met vakantiegeld en emolumenten, te vermeerderen met alle verhogingen waarop [eiser] uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, cao en wet recht zal hebben, tot het moment dat de
arbeidsovereenkomst rechtsgeldig eindigt;
VI. in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
2.3.
[eiser] legt aan de vordering ten grondslag dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. [gedaagde] betaalt al geruime tijd het salaris niet tijdig of helemaal niet. Door het uitblijven van de betalingen is [eiser] in financiële problemen geraakt, zodat hij een spoedeisend belang heeft.
2.4.
De vorderingen I, II, III, en IV zoals hiervoor omschreven, komen niet onrechtmatig of ongegrond voor en zullen daarom toegewezen worden. De vordering onder V, die betrekking heeft op toekomstige loonperiodes is niet toewijsbaar voor zover het de maanden na maart 2020 betreft, nu deze nog niet opeisbaar zijn.
2.5.
[gedaagde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten.

3.De beslissingDe kantonrechter, rechtdoende,

3.1.
veroordeelt [gedaagde] om binnen twee dagen na dagtekening van dit vonnis aan [eiser] te betalen een bedrag van € 8.727,42 bruto, vermeerderd met:
a. een wettelijke verhoging van 50% over het genoemde bedrag,
b. een bedrag van € 981,76 aan buitengerechtelijke incassokosten,
c. de wettelijke rente vanaf 15 december 2019,
en te verminderen met een bedrag van € 1.000,- netto, waarbij dat bedrag eerst in mindering strekt op de buitengerechtelijke kosten, vervolgens op de tot en met 10 maart 2020 verschenen rente, en tot slot op de hoofdsom en lopende rente,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om binnen zeven dagen na betaling van al hetgeen [gedaagde] uit hoofde van dit vonnis aan [eiser] zal voldoen een deugdelijke bruto/netto specificatie aan [eiser] over te leggen waaruit van behoorlijke kwijting blijkt,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van het loon van de maand maart 2020, zijnde een bedrag van € 2.909,14 bruto, te vermeerderen met vakantiegeld en emolumenten en te vermeerderen met alle verhogingen waarop [eiser] uit hoofde van de arbeidsovereenkomst, cao en wet recht heeft,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, die aan de zijde van [eiser] tot op heden worden vastgesteld op € 106,47 aan dagvaardingskosten, € 236,00 aan griffierecht en
€ 480,00 aan salaris gemachtigde en in de nakosten die worden bepaald op € 120,00, te vermeerderen met explootkosten als betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden,
3.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 2 april 2020 in tegenwoordigheid van de griffier.