ECLI:NL:RBGEL:2020:2116

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 april 2020
Publicatiedatum
2 april 2020
Zaaknummer
05/092072-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging doodslag en wapenbezit in Arnhem met gevolgen voor de benadeelde partij

Op 2 april 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 april 2019 in Arnhem een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, genaamd [benadeelde], meerdere keren met een mes gestoken, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met opzet handelde, met de intentie om het leven van het slachtoffer te beroven. De rechtbank heeft de verdachte ook schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van wapens en munitie, waaronder een (gas)pistool en een klapmes. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaar geëist, maar de rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van vijf jaar opgelegd, met de maatregel van gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 8.698,51 toegewezen aan de benadeelde partij, die schade had geleden door de handelingen van de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte niet alleen veroordeeld voor de poging tot doodslag, maar ook voor het bezit van wapens, wat in strijd is met de Wet wapens en munitie. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op de slachtoffers, evenals de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/092072-19
Datum uitspraak : 2 april 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1997 te [geboorteplaats] , wonende te [adres verdachte]
thans gedetineerd te [penitentiaire inrichting] ,
raadsman: mr. J.T.E. Vis, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
25 juli 2019, 19 september 2019, 21 november 2019, 30 januari 2020 en 5 maart 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een toegestane vordering ex artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering, ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 7 april 2019, in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [benadeelde] , opzettelijk van het leven te beroven, (meermalen) die [benadeelde] met een mes, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp in het lichaam (onder andere in de (onder)buik en/of in/onder de oksel) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 7 april 2019, in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon, genaamd [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, (meermalen) die [benadeelde] met een mes, althans met een scherp en/of
puntig voorwerp in het lichaam (onder andere in de (onder)buik en/of in/onder de oksel) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij in of omstreeks de periode van 7 april 2019 tot en met 7 juni 2019, in de gemeente Arnhem, een of meer wapen(s) van categorie III van de Wet wapens en munitie,
te weten:
-een (gas)pistool, merk/type [merk/type] en/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
-een of meer patronen, kaliber 9 mm ( [merk] ),
voorhanden heeft gehad;
3. hij op of omstreeks 7 april 2019, in de gemeente Arnhem, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (klap)mes (merk [merk] ), zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen en/of te dreigen, heeft gedragen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft, kort samengevat, gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag en het voorhanden hebben, dan wel dragen, van wapens en munitie.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich, kort samengevat, op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van de poging tot doodslag, nu uit de bewijsmiddelen niet, laat staan buiten redelijke twijfel, kan volgen dat de tenlastegelegde gedragingen van verdachte zodanig zijn geweest dat daarin het (al dan niet voorwaardelijke) opzet op het dodelijk verwonden van het slachtoffer ligt besloten.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat verdachte in de tenlastegelegde periode zelf alle bestanddelen heeft vervuld. Hij heeft immers de beschikkingsmacht over het vuurwapen op 7 april 2019 overgedragen aan een ander.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Op 7 april 2019 te Arnhem heeft verdachte [benadeelde] (hierna: het slachtoffer) meerdere keren gestoken met een mes. [2] In het ziekenhuis zijn onder andere de volgende (steek)verwondingen bij het slachtoffer aangetroffen:
  • een diepe steekverwonding in de linker bovenarm nabij de oksel;
  • een diepe steekverwonding links onder de navel;
  • een diepe steekverwonding in de linkerzijde van de bovenbuik richting ribbenboog, waarbij de dunne darm en bloedvaten van de maag/darm regio zijn geraakt;
  • een diepe steekverwonding in de linkerzijde van de onderbuik richting lies;
  • een diepe steekverwonding in de linker oksel regio.
Volgens een forensisch arts hadden de toegebrachte bloedingen in de rechter buikspier en de bloedvaten rondom de dunne darm, bij niet tijdig medische ingrijpen, potentieel een dodelijke afloop kunnen hebben. Daarnaast hadden de letsels aan de dunne darm, onder in de buik (nabij de navel en richting de lies), nabij de linker oksel en het letsel in de linkerzijde van de bovenbuik potentieel dodelijk kunnen zijn. [4]
De rechtbank overweegt dat verdachte, om de hiervoor weergegeven diepe steekverwondingen te veroorzaken, met meer dan gemiddelde kracht moet hebben gestoken in de richting van het slachtoffer. Doordat verdachte het slachtoffer veelvuldig en met kracht in (onder meer) de borst- en buikregio heeft gestoken, waarbij meerdere verwondingen potentieel dodelijk waren, waren de handelingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvormen zo zeer gericht op het doden van het slachtoffer, dat daaruit het volle opzet van verdachte op dat gevolg blijkt.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het primair onder feit 1 tenlastegelegde.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
Verdachte heeft verklaard dat hij het mes, waarmee hij het slachtoffer had gestoken, de dag van of de dag direct na het steekincident bij zijn vriend ‘ [naam] ’ in een tas heeft gestopt in een opbergkast in de gang. In die tas zat ook een (vuur)wapen. Dat wapen had verdachte drie maanden voor het incident gekregen van een ander om te bewaren. [5]
Bij een doorzoeking van de woning van [naam] ( [naam] ) aan het [adres] is in een kast in de hal naar de badkamer een laptoptas aangetroffen met daarin een (klap)mes van het merk [merk] en een gaspistool van het merk [merk] voorzien van munitie. [6] [naam] heeft verklaard dat de laptoptas niet van hem is. Hij liet verdachte gewoon alleen in zijn huis omdat hij hem vertrouwde. [7]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte het wapen vanaf (drie maanden voor) 7 april 2019 tot aan de dag van zijn aanhouding (15 april 2019 [8] ) voorhanden gehad. Ook nadat hij het wapen bij [naam] heeft neergelegd, kon hij beschikken over dat wapen, omdat hij toegang tot diens woning had.
Het gaspistool betrof een vuurwapen van het merk [merk/type] , en kan worden aangemerkt als een vuurwapen van categorie III van de Wet wapens en munitie (hierna: Wwm). De in het wapen aangetroffen munitie betrof zeven patronen van het kaliber 9 mm, waarop ‘ [merk] ’ stond. Deze munitie betreft munitie van categorie III van de Wwm. [9]
Verdachte heeft verklaard dat hij het mes (vaker) droeg om zich te kunnen verdedigen. [10] Gelet hierop en omdat verdachte met het (klap)mes het slachtoffer heeft gestoken, kan van dit mes worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen.
Nu het mes niet valt onder een van de andere categorieën van de Wwm [11] , betreft het een voorwerp van categorie IV van de Wwm. Verdachte heeft dit wapen gedragen voor, tijdens en na afloop van het steekincident.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het onder de feiten 2 en 3 tenlastegelegde.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1, primair, en onder feiten 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1. hij op
of omstreeks7 april 2019, in de gemeente Arnhem, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, genaamd [benadeelde] , opzettelijk van het leven te beroven, (meermalen) die [benadeelde] met een mes,
althans met een scherp en/of
puntig voorwerpin het lichaam (onder andere in de (onder)buik en
/ofin/onder de oksel) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. hij
in ofomstreeks de periode van 7 april 2019 tot en met 15 april 2019, in de gemeente Arnhem, een
of meerwapen
(s)van categorie III van de Wet wapens en munitie,
te weten:
-een (gas)pistool, merk/type [merk/type] en
/of
munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten:
-
een ofmeer patronen, kaliber 9 mm ( [merk] ),
voorhanden heeft gehad;
3. hij
op ofomstreeks 7 april 2019, in de gemeente Arnhem, een wapen van categorie IV, onder 7 van de Wet wapens en munitie, te weten een (klap)mes (merk [merk] ), zijnde een voorwerp waarvan, gelet op zijn aard en/of de omstandigheden waaronder het werd aangetroffen, redelijkerwijs kon worden aangenomen dat het bestemd was om letsel aan personen toe te brengen
en/of te dreigen, heeft gedragen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1 (primair):
poging tot doodslag
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot munitie van categorie III
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het onder feit 1, primair, en onder feiten 2 en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren. Tevens heeft de officier van justitie de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ervoor gepleit dat de maatregel van terbeschikkingstelling niet wordt opgelegd. Voorts heeft de verdediging de rechtbank verzocht meer dan de officier van justitie rekening te houden met de jonge leeftijd van verdachte en de daarmee verband houdende gebrekkig impulscontrole. Tot slot heeft de verdediging gesteld dat sprake is van eendaadse samenloop tussen de feiten 1 en 3.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 23 januari 2020;
- reclasseringsrapporten van 17 september 2019, 29 januari 2020 en 26 februari 2020;
- een rapport van psychiatrisch onderzoek, opgesteld door [psychiater 1] , psychiater, onder supervisie van [psychiater 2] , psychiater K&J, gedateerd 25 januari 2020;
- een rapport van psychologisch onderzoek, opgesteld door [psycholoog] , klinisch psycholoog, gedateerd 30 december 2019;
- een (ongedateerd) rapport van milieuonderzoek, opgesteld door [deskundige] .
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging tot doodslag. Hij heeft tijdens een uitgaansavond meerdere malen met kracht met een mes op het slachtoffer ingestoken. Het door verdachte zonder noemenswaardige aanleiding gehanteerde geweld, waarbij hij negen (steek)verwondingen heeft toegebracht, is schokkend te noemen. Dat het slachtoffer niet is komen te overlijden, is slechts te danken aan het ingrijpen door omstanders en het medisch handelen door de ingeschakelde hulpverleners. Met zijn handelen heeft verdachte grote gevoelens van onrust en onveiligheid bij het slachtoffer en de omstanders in de betreffende uitgaansgelegenheid veroorzaakt.
Verder heeft verdachte ook een vuurwapen en munitie voorhanden gehad.
De rechtbank is van oordeel dat deze feiten slechts een gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigen. In het voordeel van verdachte houdt de rechtbank rekening met (enigszins) verminderde toerekeningsvatbaarheid zoals door de psychiaters gerapporteerd.
In het kader van speciale preventie overweegt de rechtbank als volgt. De rapporterende gedragsdeskundigen hebben bij verdachte meerdere stoornissen, waaronder een antisociale persoonlijkheidsstoornis, geconstateerd. De kans op recidive door verdachte is door hen ingeschat als aanzienlijk dan wel matig.
Gelet op de in de rapporten beschreven problematiek van verdachte, zijn belaste voorgeschiedenis, maar zeker ook gelet op de enorme geweldexplosie zoals die zich op 7 april 2019 heeft voorgedaan, acht de rechtbank behandeling van verdachte voor zijn problematiek noodzakelijk ter voorkoming van recidive. De rechtbank betwijfelt sterk of het geadviseerde ambulant kader daartoe voldoende waarborgen biedt. Verdachte heeft weliswaar zijn medewerking verleend aan de persoonlijkheidsonderzoeken, maar heeft daarbij zeker niet het achterste van zijn tong laten zien. Verder blijkt uit de rapporten niet eenduidig dat verdachte op dit moment intrinsiek gemotiveerd is voor behandeling. Toen verdachte minderjarig was, is diverse keren stevig ingezet op behandeling, bijvoorbeeld door middel van gesloten plaatsingen. Gezien de ernst en hardnekkigheid van de problematiek is de inschatting dat een langdurige, al dan niet klinische, behandeling, forensisch toezicht en begeleiding nodig zullen zijn. Naar het oordeel van de rechtbank kan dit vormgegeven worden binnen de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking. In dat kader kan na afloop van de gevangenisstraf en de periode van voorwaardelijke invrijheidsstelling gedurende langere tijd worden bezien welke voorwaarden ter voorkoming van recidive door verdachte noodzakelijk en passend zijn en of alsdan wel of niet met een ambulante behandeling kan worden volstaan.
De rechtbank komt tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis gesteld is geweest.
Daarnaast zal de rechtbank ter bescherming van de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking opleggen. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling niet aangewezen.
De rechtbank ziet geen reden voor het opleggen van een contact- dan wel locatieverbod, zoals verzocht door de benadeelde partij. Uit niets blijkt dat verdachte de benadeelde partij zal benaderen nadat hij zijn straf heeft ondergaan.
Bij het bepalen van de hoogte van deze straf is de rechtbank uitgegaan van meerdaadse samenloop. Er is geen sprake van eendaadse samenloop van de feiten 1 en 3, zoals door de verdediging gesteld. De strekkingen van de betreffende wetsbepalingen lopen uiteen en er is geen sprake van hetzelfde feitencomplex. De tenlastelegging (en bewezenverklaring) van feit 3 omvat immers ook het dragen van het mes in de periode vóór en ná het steekincident. Er bestaat dan ook geen aanleiding bij de strafoplegging slechts een van de betrokken bepalingen toe te passen.
Het voorhanden hebben van het categorie IV-mes betreft een overtreding. Gelet op de in dit vonnis op te leggen gevangenisstraf en maatregel, zal de rechtbank voor de afdoening van dit feit volstaan met een schuldig verklaring zonder oplegging van straf.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [benadeelde] , vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. E.J.M.J. Damen, heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder feit 1 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 24.496,30.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering, met uitzondering van het deel dat ziet op loonderving, voldoende is onderbouwd en kan worden toegewezen, verhoogd met de gevorderde wettelijke rente. Daarbij dient de schadevergoedingsmaatregel te worden opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering tot schadevergoeding op onderdelen betwist. Op deze onderdelen zal hierna worden ingegaan.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het (onder feit 1) bewezen verklaarde handelen schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Een totaalbedrag van € 698,51 aan gestelde materiële schade is niet door de verdediging betwist en komt voor toewijzing in aanmerking. Met betrekking tot de verdere omvang van de schade overweegt de rechtbank als volgt.
De iPhone
De benadeelde partij heeft gesteld dat de iPhone onbruikbaar is geraakt door het incident. Ter zitting heeft mr. Damen naar voren gebracht dat de iPhone is gevallen toen de benadeelde partij na het steekincident uit het café werd geleid. Door de steekwonden kampte hij met een vermindering van kracht in zijn arm en was hij niet in staat de telefoon op adequate wijze vast te houden. Daarmee is sprake van rechtstreeks verband tussen het handelen van verdachte en de schade aan de iPhone.
De verdediging heeft de gestelde schade aan de iPhone betwist. Omdat de schade zou zijn ontstaan na het incident, is geen sprake van rechtstreekse schade. Daarbij komt dat niet onderbouwd kan worden in hoeverre de iPhone beschadigd is, aldus de verdediging.
De benadeelde partij heeft tegenover de politie verklaard (p.101) dat de telefoon uit zijn jas is gevallen op het moment dat hij naar de nachtwinkel werd gebracht (na het incident). De telefoon functioneerde niet meer goed, aldus de benadeelde partij.
Naar het oordeel van de rechtbank is zonder nadere informatie onvoldoende gebleken in hoeverre de telefoon niet meer zou functioneren. Deze schadepost komt niet voor vergoeding in aanmerking.
De kleding
De benadeelde partij heeft gesteld dat schade is toegebracht aan zijn jas, polo van het merk [merk] , broek en zijn schoenen van het merk [merk] . De schade is geschat op een bedrag van € 700,00. Tegenover de politie heeft de benadeelde partij verklaard (p. 99) dat zijn broek en polo doorweekt waren met bloed. Door benadeelde partij zijn geen aankoopbonnen overgelegd.
Niet betwist is dat verdachte schade aan de kleding heeft toegebracht. De verdediging heeft de hoogte van de gestelde schade betwist.
De rechtbank acht naar maatstaven van billijkheid en met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid een bedrag van in totaal € 500,00 toewijsbaar voor de kleding en de schoenen.
Ten aanzien van de schoenen overweegt de rechtbank in het bijzonder dat deze van een relatief duur merk zijn. Tegelijkertijd werden de schoenen al door benadeelde gedragen, waardoor hij niet zonder meer voor vergoeding van de nieuwwaarde (ruwweg variërend van € 250,00 tot € 500,00) in aanmerking komt.
De gederfde inkomsten
Gevorderd wordt een bedrag van € 2.747,79 aan gederfde inkomsten, omdat de benadeelde partij een maand niet heeft kunnen werken. Na die maand heeft hij een bijstandsuitkering gekregen. De benadeelde partij vordert vier maal het verschil tussen het inkomen en de bijstandsuitkering.
De verdediging heeft deze schade betwist, omdat niet kan blijken dat sprake was van een arbeidsrelatie, laat staan van een garantie dat de inkomsten daadwerkelijk zouden zijn genoten.
Getuige [getuige] heeft verklaard (p. 135) dat de benadeelde partij een week voor het steekincident met zijn werk was gestopt, omdat hij niet zo goed kon met de baas. Ter zitting heeft mr. Damen bevestigd dat de benadeelde partij geen arbeidsovereenkomst had ten tijde van het incident.
Nu niet gebleken is dat de benadeelde partij een arbeidsrelatie had ten tijde van het steekincident, kan niet worden vastgesteld dat sprake is van gederfde inkomsten. Het gevorderde bedrag komt dan ook niet voor vergoeding in aanmerking.
De immateriële schade
Gevorderd wordt een bedrag van € 20.000,00 aan immateriële schade. Ter onderbouwing van zijn vordering heeft de benadeelde partij gewezen op een vonnis van deze rechtbank. De verdediging heeft de hoogte van het gestelde schadebedrag betwist.
Verdachte heeft de benadeelde partij lichamelijk letsel toegebracht, zodat hij recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding voor het nadeel dat niet uit vermogensschade bestaat. Omtrent de hoogte van het toe te kennen bedrag overweegt de rechtbank als volgt. Uit de toelichting op de vordering komt naar voren dat de benadeelde partij diverse littekens aan het incident heeft overgehouden en dat zijn gedrag na het incident is veranderd. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt de gegeven toelichting niet het totaal gevorderde bedrag. Daarbij komt dat het vonnis waarnaar verwezen is niet vergelijkbaar is met het onderhavige geval, onder andere omdat in dat vonnis sprake was van een vertrouwensband tussen slachtoffer en dader.
Gezien de aard en ernst van het toegebrachte letsel, de omschreven gevolgen voor de benadeelde partij, de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel en de schadevergoedingen die in vergelijkbare gevallen worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een bedrag groot € 7.500,00 billijk is en zal dat bedrag toewijzen.
Concluderende overweging
De rechtbank zal de gevorderde schadevergoeding toewijzen tot een bedrag van
(€ 698,51+ € 500,00 + € 7.500,00 =) € 8.698,51. Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden in zijn vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De rechtbank ziet aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij. De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.
De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 7 april 2019.
7b. Ten aanzien van het beslag
Het in beslag genomen en nog niet teruggegeven vuurwapen ( [merk] ), met betrekking tot welk het onder 2 bewezenverklaarde is begaan, dient te worden onttrokken aan het verkeer, aangezien het van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36b, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 26, 27, 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 bepaalt dat ten aanzien van feit 3, zijnde een overtreding, geen straf of maatregel wordt opgelegd;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] .

 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde], van een bedrag van
€ 8.698,51(achtduizend zeshonderdachtennegentig euro en eenenvijftig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 7 april 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde] voor het overige niet-ontvankelijkin zijn vordering;
ten aanzien van het beslag
 beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen vuurwapen ( [merk] ).
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.C. Cremers (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en
mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C. Aalders, griffier.
Het onderzoek is gesloten en dit vonnis is ondertekend door mr. Bak en door haar uitgesproken op 2 april 2020.
Vanwege het coronavirus en de in verband daarmee door de Rijksoverheid en de Rechtspraak met ingang van 17 maart 2020 genomen maatregelen is de rechtbank voor medewerkers slechts zeer beperkt toegankelijk en is het openbare gedeelte gesloten.
Mrs. Cremers, Baauw en de griffier waren daarom buiten staat het onderzoek mede te sluiten en dit vonnis mede te ondertekenen.
De openbaarheid van dit vonnis/beslissing wordt geborgd doordat het vonnis/de beslissing aan (de raadsman van) verdachte (en eventuele andere procesdeelnemers) kenbaar wordt gemaakt en overigens door spoedige publicatie opwww.rechtspraak.nl

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost-Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal met registratienummer 2019294805, gesloten op 16 juli 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van verhoor aangever [benadeelde] , p. 97 en 98 en verklaringen van verdachte afgelegde ter terechtzitting d.d. 5 maart 2020.
3.Een letselverklaring, p. 108 t/m 110.
4.Een letselverklaring, p. 112.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte, proces-verbaalnummer 20190910.1437, op ambtseed en –belofte opgemaakt op 10 september 2019, p.14, en verklaringen van verdachte afgelegde ter terechtzitting d.d. 5 maart 2020.
6.Proces-verbaal van bevindingen, p. 358 en proces-verbaal van p. 414 en 415 en proces-verbaal van onderzoek wapen, proces-verbaalnummer : PLO600-2019150684-40, op ambtseed opgesteld op 16 juli 2019, blad 1.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte [naam] , p. 581.
8.Proces-verbaal van aanhouding, p. 55.
9.Proces-verbaal van onderzoek wapen, proces-verbaalnummer : PLO600-2019150684-41, op ambtseed opgesteld op 17 juli 2019, bladen 3 en 4.
10.Verklaringen van verdachte afgelegde ter terechtzitting d.d. 5 maart 2020.
11.Proces-verbaal van onderzoek wapen, proces-verbaalnummer : PLO600-2019150684-40, op ambtseed opgesteld op 16 juli 2019, blad 1.