ECLI:NL:RBGEL:2020:2083

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
1 april 2020
Zaaknummer
05-232581-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing voorlopige hechtenis in strafzaak tegen verdachte met recidivegrond

Op 31 maart 2020 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, een beslissing genomen in de strafzaak tegen een verdachte die in 1993 is geboren en thans gedetineerd is. De zaak was ingepland voor inhoudelijke behandeling, maar door de coronamaatregelen was de rechtbank gesloten en kon de zaak niet openbaar worden behandeld. De rechtbank heeft geprobeerd de belangen van een openbare behandeling te waarborgen door procespartijen vooraf te informeren en standpunten in te winnen. De raadsvrouw van de verdachte, mr. W.H. de Boer, heeft verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis, stellende dat de recidivegrond niet meer van toepassing zou zijn. De officier van justitie, mr. P. Koreman, heeft zich hiertegen verzet, wijzend op de ernstige bezwaren en de recidivegrond, aangezien de verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. De rechtbank heeft het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis afgewezen, maar heeft wel besloten de voorlopige hechtenis te schorsen onder bepaalde voorwaarden, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en meldplicht bij de reclassering. De beslissing is genomen door de meervoudige kamer en is gepubliceerd om de openbaarheid te waarborgen, ondanks de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05-232581-19 (+ ontneming)
Beslissing van de meervoudige kamer
in de zaken van

de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland,

tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te [detentieadres] .
De straf- en ontnemingszaak tegen verdachte waren ingepland voor inhoudelijke behandeling op 31 maart 2020. Vanwege het coronavirus en de in verband daarmee door de Rijksoverheid en de Rechtspraak genomen maatregelen is de rechtbank sinds 17 maart 2020 gesloten en kunnen de zaken niet op een openbare voor het publiek toegankelijke terechtzitting (inhoudelijk) worden behandeld. Dit is via e-mail kenbaar gemaakt aan alle procesdeelnemers.
De rechtbank heeft er naar gestreefd de doelen en belangen die zijn gediend met een openbare behandeling zoveel mogelijk te borgen, door de betrokken procespartijen van te voren te informeren over de verdere gang van zaken en van hen voorafgaand aan de beoogde zitting (per e-mail) standpunten in te winnen. De situatie van een openbare terechtzitting heeft de rechtbank op die manier zoveel mogelijk nagebootst, waarbij de rechters uit de zittingscombinatie vervolgens in gezamenlijk overleg op 31 maart 2020 tot de hierna te vermelden beslissingen zijn gekomen.
De raadsvrouw, mr. W.H. de Boer, advocaat te Heerde, heeft per e-mail d.d. 30 maart 2020 primair verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte op te heffen. Hiertoe is aangevoerd dat de recidivegrond niet langer kan worden aangenomen. Verder doet de situatie van artikel 67a lid 3 Wetboek van Strafvordering zich voor. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen. Per e-mail is aangegeven dat verdachte bereid is de voorwaarden na te komen, die aan een schorsing van de voorlopige hechtenis zullen worden verbonden.
De officier van justitie, mr. P. Koreman, heeft zich tegen een opheffing dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis verzet.
De rechtbank acht de ernstige bezwaren en recidivegrond onverkort aanwezig. Zij overweegt hiertoe dat verdachte in 2014 en 2016 voor soortgelijke feiten is veroordeeld en verdachte nu (onder meer) wordt verdacht van het gedurende ruim een jaar dealen van verdovende middelen. Een situatie als bedoeld in artikel 67a lid 3 Sv doet zich gelet hierop naar het oordeel van de rechtbank ook niet voor. Het verzoek tot opheffing zal worden afgewezen. De rechtbank ziet, gelet op alle daarbij betrokken belangen, wel termen aanwezig om de voorlopige hechtenis van verdachte te schorsen. Zij zal het verzoek tot schorsing, met inachtneming van de voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport d.d. 20 december 2019, toewijzen.
De rechtbank neemt bij na te melden beslissing de betrekkelijke wetsartikelen in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
wijst afhet primaire verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis van verdachte;
wijst toehet subsidiaire verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte;
schorst de voorlopige hechtenis
met ingang van 1 april 2020 te 17:00 uur, onder de volgende voorwaarden.
1. Verdachte zal zich niet aan een strafbaar feit schuldig maken.
2. Verdachte zal ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbieden.
3. Verdachte zal, indien de opheffing van de schorsing mocht worden bevolen, zich niet aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis onttrekken.
4. Verdachte zal, ingeval hij wegens de feiten, waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich niet aan de tenuitvoerlegging daarvan onttrekken.
5. Verdachte meldt zich binnen drie werkdagen na de schorsing bij Reclassering Nederland, [adres 2] – en gedurende de Corona-maatregelen in overleg met de reclassering enkel telefonisch – en zal zich gedurende de schorsing blijven melden, zo frequent en zo lang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
6. Verdachte zal zich gedurende de schorsing houden aan de aanwijzingen van de reclassering.
7. Verdachte zal gedurende de schorsing deelnemen aan de gedragsinterventie COVA dan wel een soortgelijke gedragsinterventie gericht op cognitieve vaardigheden, bij een instelling te bepalen door de reclassering. Hierbij dient verdachte zich te houden aan de aanwijzingen zoals die gedurende deze gedragsinterventie door of namens voornoemde instelling aan verdachte zullen worden gegeven.
8. De verdachte zal bij de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak (+ ontneming) op de terechtzitting aanwezig zijn.
Deze beslissing is gegeven te Arnhem op 31 maart 2020 door:
mrs. L.C.P. Goossens (voorzitter), D.R. Sonneveldt en J.M. Graat, rechters, en mr. D.T.P.J. Damen, griffier.
Vanwege het coronavirus en de in verband daarmee door de Rijksoverheid en de Rechtspraak met ingang van 17 maart 2020 genomen maatregelen is de rechtbank voor medewerkers slechts zeer beperkt toegankelijk en is het openbare gedeelte gesloten.
De rechters en de griffier zijn daarom buiten staat te ondertekenen. Daarom is in opdracht getekend door een dienstdoende tekenrechter.
Naam en handtekening tekenrechter:
De openbaarheid van deze beslissing wordt geborgd doordat de beslissing aan de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte kenbaar wordt gemaakt en overigens door spoedige publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De officier van justitie gelast de tenuitvoerlegging van bovenstaande beslissing en brengt deze ter kennis aan verdachte.
Arnhem, de officier van justitie,
Gezien op
de directeur van het huis van bewaring.