ECLI:NL:RBGEL:2020:2030

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
20-2521
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring klaagschrift inhouding rijbewijs wegens rijden onder invloed

Op 26 maart 2020 heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de inhouding van het rijbewijs van klager. Klager had op 16 maart 2020 een klaagschrift ingediend, waarin hij verzocht om teruggave van zijn rijbewijs. Hij stelde dat hij het rijbewijs nodig had voor zijn werk als vrachtwagenchauffeur en vreesde voor ontslag door de inhouding van zijn rijbewijs. De officier van justitie heeft echter geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift, omdat klager onder invloed van alcohol (1020 µg/l) zijn auto had bestuurd en een eenzijdig ongeval had veroorzaakt. Klager had eerder al een strafbeschikking ontvangen voor rijden onder invloed, wat de ernst van de situatie vergrootte.

De raadkamer heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig afgewogen. Gezien de hoge alcoholconcentratie en het eerdere gedrag van klager, oordeelde de raadkamer dat de verkeersveiligheid in het geding was. De rechtbank benadrukte dat het belang van de volksgezondheid en de veiligheid op de weg prevaleren boven de persoonlijke belangen van klager. De raadkamer heeft vastgesteld dat er voldaan is aan de eisen van de Wegenverkeerswet 1994 voor een rechtmatige inhouding van het rijbewijs.

Uiteindelijk heeft de raadkamer het klaagschrift ongegrond verklaard, waarmee de inhouding van het rijbewijs van klager werd gehandhaafd. Deze beslissing is genomen door mr. C. Kleinrensink, rechter, in tegenwoordigheid van E.M. Damink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer: 96-054842-20
Raadkamernummer: 20-2521
Datum uitspraak: 26 maart 2020
Beschikkingvan de enkelvoudige raadkamer ingevolge artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994
in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[klager] ,

geboren op [geboortedatum] 1969 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
woonplaats kiezende ten kantore van zijn raadsman, mr. C.A. Boeve, Nijkerkerstraat 17 (Postbus 26, 3880 AA) Putten.

De procedure

Op 16 maart 2020 is bij de rechtbank binnengekomen het klaagschrift van klager ingevolge artikel 164, achtste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
De raadkamer heeft kennisgenomen van het strafdossier en heeft kennisgenomen van de schriftelijke standpunten van de officier van justitie en de raadsvrouw

Het onderzoek in raadkamer

Vanwege het coronavirus en de in verband daarmee door de Rijksoverheid en de Rechtspraak genomen maatregelen is de rechtbank gesloten en kan de zaak niet op een openbare terechtzitting worden behandeld. De raadkamer overweegt daarbij dat het belang van de volksgezondheid en de gezondheid van de procesdeelnemers in deze zaak prevaleren boven het aanwezigheidsrecht van klager.
De raadkamer heeft er naar gestreefd de doelen en belangen die gediend zijn met een behandeling op een openbare terechtzitting zoveel mogelijk te borgen, door de betrokken procespartijen op voorhand te informeren en in staat te stellen hun standpunten kenbaar te maken. De situatie van een anders openbare terechtzitting heeft de raadkamer aldus zoveel mogelijk nagebootst.

Het standpunt van klager

Het klaagschrift strekt tot teruggave van het rijbewijs. Hiertoe is aangevoerd dat klager zijn rijbewijs nodig heeft ten behoeve van zijn werkzaamheden als vrachtwagenchauffeur. De werkgever van klager heeft inmiddels de betaling van het loon van klager opgeschort. Klager vreest dat bij voortduring van de inhouding van zijn rijbewijs ontslag zal volgen.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het klaagschrift. Hiertoe is aangevoerd dat klager onder invloed van veel te veel alcohol (1020 µg/l) zijn auto heeft bestuurd, waarbij hij een eenzijdig ongeval heeft veroorzaakt. Klager had op 26 september 2019 ook al een strafbeschikking (€ 550,-) gekregen voor het rijden onder invloed. De officier van justitie acht het daarnaast zeer kwalijk dat klager in eerste instantie de getuige aanwees als degene die zou hebben gereden. De verkeersveiligheid dient in dezen te prevaleren boven de persoonlijke belangen van klager.

De beoordeling

Wat betreft de feiten, die aan de onderhavige inhouding van het rijbewijs ten grondslag liggen, wordt verwezen naar het in deze zaak opgemaakte proces-verbaal met mutatienummer PL0600/010320201845226014, opgemaakt door een verbalisant van de politie-eenheid Oost-Nederland.
De officier van justitie is bevoegd het ingevorderde rijbewijs onder zich te houden als bij het in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder a, bedoelde onderzoek is gebleken dat het alcoholgehalte van de adem van de bestuurder hoger was dan 570 µg/l, dan wel als op grond van andere feiten of omstandigheden ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de bestuurder opnieuw een feit als bedoeld in artikel 164, tweede of derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 zal begaan.
De raadkamer is van oordeel dat er voldaan is aan de eisen die artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 aan een rechtmatige inhouding stelt.
Vervolgens heeft de raadkamer een afweging te maken tussen het belang van de verkeersveiligheid enerzijds en het belang van betrokkene anderzijds. Bij de beoordeling van de vraag of de verkeersveiligheid in het geding is, dient de raadkamer rekening te houden met alle omstandigheden van het geval, waaronder het feit waarvan klager verdacht wordt, maar ook eventueel eerdere (soortgelijke) door klager begane feiten.
Naar het oordeel van de raadkamer mag worden aangenomen dat door de vermoedelijk door klager begane overtreding de veiligheid op de weg ernstig in gevaar is gebracht. Ook dient ernstig rekening te worden gehouden met de mogelijkheid dat klager een nieuw feit als bedoeld in het tweede of derde lid van artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 zal begaan.
De raadkamer is van voorts oordeel dat geen sprake is van een situatie dat ernstig rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat in de strafzaak, in geval van veroordeling, aan klager een (deels) onvoorwaardelijke ontzegging zal worden opgelegd van kortere duur dan de tijd gedurende welke het rijbewijs op dat moment ingehouden of ingevorderd is geweest.
Uit het dossier blijkt klager onder invloed van veel te veel alcohol (1020 µg/l) zijn auto heeft bestuurd, waarbij hij een eenzijdig ongeval heeft veroorzaakt. Klager had op 26 september 2019, dus een half jaar voor de verdenking van het onderhavige delict, ook al een strafbeschikking van € 550,- gekregen voor het rijden onder invloed.
De raadkamer is van oordeel dat op grond van de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden in het onderhavige geval de door klager naar voren gebrachte persoonlijke belangen niet opwegen tegen de belangen van verkeersveiligheid die met de verdere inhouding van het rijbewijs zijn gediend.

De beslissing

De raadkamer:
verklaarthet klaagschrift ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. C. Kleinrensink, rechter, in tegenwoordigheid van E.M. Damink, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 maart 2020.
De rechter en de griffier zijn buiten staat te ondertekenen. Daarom is in opdracht getekend door een dienstdoende tekenrechter.
Naam en handtekening tekenrechter:
De openbaarheid van deze beslissing wordt geborgd doordat de beslissing aan de raadsman van klager (en eventuele andere procesdeelnemers) kenbaar wordt gemaakt en overigens door spoedige publicatie op
www.rechtspraak.nl.