ECLI:NL:RBGEL:2020:2024

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 maart 2020
Publicatiedatum
26 maart 2020
Zaaknummer
05/286404-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor straatroof en mishandeling met voorbedachten rade

Op 27 maart 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte, geboren in 2000, die zich schuldig heeft gemaakt aan een straatroof en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 28 november 2019 in Arnhem een telefoon heeft gestolen van [benadeelde 1] en daarbij geweld heeft gebruikt tegen [benadeelde 2]. De verdachte heeft de diefstal bekend, maar ontkende de geweldshandeling. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangever, ondersteund door camerabeelden en andere bewijsmiddelen, geloofwaardig was. De verdachte werd veroordeeld tot 7 maanden jeugddetentie, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals begeleiding door de jeugdreclassering en opname in een zorginstelling. De rechtbank hield rekening met de verstandelijke beperking van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering. De benadeelde partijen [benadeelde 1], [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben schadevergoeding gevorderd, waarbij de rechtbank de vordering van [benadeelde 1] niet-ontvankelijk verklaarde, maar de vorderingen van [benadeelde 2] en [benadeelde 3] toewijsbaar achtte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/286404-19 + 10/053365-19 (tul)
Datum uitspraak: 27 maart 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
wonende aan [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
Raadsman: mr. G.A.S. Maduro, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 13 maart 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 28 november 2019 te Arnhem een telefoon ( [merk 1] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 2] (op korte afstand) een (keuken)mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp te tonen en/of (daarbij) die [benadeelde 2] de woorden toe te voegen: "Ik ga jou djoeken ('steken'), ik djoek ('steek') jou gewoon", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 28 november 2019 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met voorbedachten rade [benadeelde 3] heeft mishandeld door die [benadeelde 3] meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam te stompen en/of te slaan;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 28 november 2019 te Arnhem openlijk, te weten op/aan de Ketelstraat en/of de Marienburgstraat, in elk geval op of aan de openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [benadeelde 3] door die [benadeelde 3] meermalen, althans eenmaal tegen het hoofd en/of het (boven)lichaam te stompen en/of te slaan;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde onder 1 en aan het primair tenlastegelegde onder 2. Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van aangever wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen in het dossier en dat de verklaring van verdachte niet geloofwaardig is. Ten aanzien van feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat het een vooropgezet plan was om aangever te slaan en dat daarmee ook de voorbedachte rade kan worden bewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig zijn pleitnotitie, op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde onder 1 alleen kan worden bewezen voor zover het de diefstal van de telefoon betreft. Niet kan worden bewezen dat verdachte geweld heeft gebruikt of gedreigd zou hebben met geweld. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman geen bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering voor zover het de diefstal van de telefoon betreft en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde 1] , p. 22 en 23;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 50;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2020.
Artikel 312 Sr.
Aan verdachte is onder 1 diefstal met geweld ten laste gelegd. Verdachte heeft de diefstal bekend, maar hij heeft de geweldshandeling ontkend. De vraag die de rechtbank dus ook moet beantwoorden is of verdachte aangever [benadeelde 2] heeft bedreigd met een mes.
Aangever [benadeelde 2] heeft verklaard dat hij achter verdachte is aangerend toen verdachte met de telefoon van [benadeelde 1] wegrende. Vlak voor café [naam 1] haalde verdachte een middelgroot keukenmes uit zijn nektas en wees ermee naar de borst van aangever. Verdachte zei daarbij: ‘
ik ga jou djoeken, ik djoek je gewoon”. Verdachte stond op 3 of 4 meter afstand van aangever. Vervolgens rende verdachte weg en is aangever de achtervolging gestaakt. Aangever weet dat ‘djoeken’ straattaal voor steken is. [2] Op de camerabeelden is (in de verte) te zien dat verdachte even stopt en daarna doorrent terwijl aangever de achtervolging staakt. [3] Verdachte is later op de avond aangehouden op het station in Arnhem. In zijn nektas werden een groot vleesmes met een lemmet van 20 centimeter, een schroevendraaier en 3 [merk 2] telefoons aangetroffen. In zijn jaszak zaten een bivakmuts en twee rubberen handschoenen. [4]
Verdachte heeft ter zitting erkend dat hij met het mes in zijn handen tegenover verdachte heeft gestaan terwijl aangever – zijn achtervolger – op korte afstand van hem stond. [5]
De rechtbank overweegt dat de verklaring van aangever [benadeelde 2] op meerdere essentiële punten wordt ondersteund door de overige bewijsmiddelen. Zo bevestigen de camerabeelden de verklaring van aangever en is later op de avond daadwerkelijk een vleesmes bij verdachte aangetroffen. De rechtbank heeft ook verder geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de waarneming van aangever.
Verdachte heeft gesteld dat het mes uit zijn broek haalde en in zijn tas deed omdat het in zijn been prikte nadat hij was gevallen, maar dat hij er niet mee heeft gedreigd. Het klopt dat uit de beelden volgt dat verdachte kort voor de confrontatie is gevallen (bij de trappen) maar voor het overige acht de rechtbank zijn verklaring in het licht van de genoemde bewijsmiddelen ongeloofwaardig. De rechtbank merkt in dit kader op dat verdachte op meerdere punten tegenstrijdig en/of ongeloofwaardig heeft verklaard over zijn motieven die middag. Zo heeft hij verklaard dat hij de telefoon in eerste instantie echt wilde kopen maar dat hij pas van gedachte veranderde toen hij de telefoon in zijn hand had. Verdachte heeft echter in de dagen voorafgaand aan de koop niet zijn echte naam gebruikt in het WhatsAppcontact met aangever [benadeelde 1] . Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij dit deed omdat hij niet wilde dat aangeefster zijn echte naam wist. Ook heeft verdachte bij de politie verklaard dat toen hij [benadeelde 1] had ontmoet €100,- heeft gepind om wat met vrienden te gaan doen terwijl uit de aangiftes blijkt dat hij juist het deed voorkomen alsof hij ging pinnen om de telefoon te betalen. Daarnaast is hij met een vleesmes en bivakmuts richting de afspraak gereisd. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte van begin af aan niet van plan is geweest om te betalen voor de telefoon en dat hij zich heeft voorbereid op een straatroof.
Gelet op het voorgaande, is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde diefstal
metgeweld wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 2
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het processen-verbaal van aangifte van [benadeelde 3] , p. 103 en 108;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 113;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2020.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en onder feit 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks28 november 2019 te Arnhem een telefoon ( [merk 1] ),
in elk geval enig goed,die geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde 1] , heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd
voorafgegaan, vergezeld en/ofgevolgd van
geweld en/ofbedreiging met geweld tegen [benadeelde 2] , gepleegd met het oogmerk
om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, en/of om,bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door die [benadeelde 2] (op korte afstand) een (keuken)mes,
althans een scherp en/of puntig voorwerpte tonen en
/of(daarbij) die [benadeelde 2] de woorden toe te voegen:"Ik ga jou djoeken ('steken'), ik djoek ('steek') jou gewoon",
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op
of omstreeks28 november 2019 te Arnhem, tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
althans alleen,met voorbedachten rade [benadeelde 3] heeft mishandeld door die [benadeelde 3]
meermalen,
althans eenmaaltegen het hoofd
en/of het (boven)lichaamte stompen en/of te slaan;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Diefstal, gevolgd van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heter daad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van mishandeling gepleegd met voorbedachten rade

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De rechtbank heeft kennis genomen van de Pro Justitia rapportage van 4 maart 2020, opgemaakt door drs. [naam 2] , GZ-psycholoog. Geadviseerd wordt om verdachte de ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen, nu er bij verdachte in de tenlastegelegde periode sprake was een verstandelijke beperking met bijkomende autistische- en ADHD-kenmerken. Volgens de psycholoog heeft de problematiek van verdachte meegespeeld bij de ten laste gelegde feiten in de vorm van impulsiviteit, verhoogde neiging tot ondoordacht handelen, onvermogen om de gevolgen van het handelen te overzien, beïnvloedbaarheid en onvoldoende weerbaarheid. Op basis hiervan wordt geadviseerd om beide ten laste gelegde feiten in verminderde mate toe te rekenen aan verdachte. De rechtbank verenigt zich met de conclusie van de deskundige en maakt die tot de hare.
Concluderend is de rechtbank van oordeel, dat de hiervoor bewezen verklaarde feiten aan verdachte kunnen worden toegerekend, zij het in verminderde mate. Verdachte is strafbaar, nu verder geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het jeugdrecht moet worden toegepast. Hij heeft geëist dat verdachte ter zake van beide ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot 7 maanden jeugddetentie, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Hieraan moeten volgens de officier van justitie, de bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals door de reclassering zijn geadviseerd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich eveneens op het standpunt gesteld dat het jeugdrecht moet worden toegepast. Hij heeft bepleit dat aan verdachte jeugddetentie moet worden opgelegd die gelijk is aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsman bepleit dat aan verdachte jeugddetentie moet worden opgelegd met een zo groot mogelijk deel voorwaardelijk. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte begeleiding moet krijgen en dat hij bereid is aan alle voorwaarden mee te werken.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en met de omstandigheden waaronder dit is begaan. Ook is rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van de verdachte waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 20 januari 2020;
- de reclasseringsadviezen van 9 januari 2020 en 10 maart 2020;
- het trajectconsult van GZ-psycholoog [naam 3] , gedateerd 18 december 2019;
- de Pro Justitiarapportage van GZ-psycholoog [naam 2] , gedateerd 4 maart 2020.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op één dag schuldig gemaakt aan een straatroof en aan het medeplegen van mishandeling met voorbedachten rade. Dat zijn ernstige feiten met vaak grote gevolgen voor de slachtoffers, zoals ook blijkt uit bijvoorbeeld de toelichting van de benadeelde partij van feit 2 ter terechtzitting.
De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij alleen aan zijn eigen belangen en behoeften dacht en geen oog had voor de gevolgen voor de slachtoffers.
Toepassing van het adolescentenstrafecht
Uitgangspunt is dat een jongvolwassen verdachte die ten tijde van het strafbare feit meerderjarig is volgens het volwassenenstrafrecht wordt berecht. De rechtbank kan echter besluiten toepassing te geven aan het jeugdsanctierecht indien daartoe grond wordt gevonden in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Verdachte was ten tijde van het plegen van de delicten net 19 jaar oud geworden.
In voornoemd PJ-rapport van psycholoog [naam 2] staat beschreven dat verdachte een verstandelijke beperking (totaal IQ 67) heeft, met bijkomende autistische- en ADHD-kenmerken. Als gevolg van de ontwikkelingsproblematiek is ook de ontwikkelingen op overige gebieden (sociaal, emotioneel, persoonlijkheid) gestagneerd en disharmonisch ontwikkeld. De emotionele ontwikkeling wordt ingeschat in de eerste individualisatiefase, welke optreedt bij een leeftijd tussen de 18 en 36 maanden. De zelfbepalende opstelling lijkt samen te hangen met een behoefte aan onafhankelijkheid zoals men meestal ziet bij adolescenten in de leeftijd 11-13 jaar, aldus de psycholoog.
In het reclasseringsadvies van 10 maart 2020 wordt, mede op basis van het PJ-rapport, geadviseerd om het jeugdsanctierecht toe te passen gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Een pedagogische aanpak wordt, gezien de problematiek, geïndiceerd geacht. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met meerdere bijzondere voorwaarden, waaronder opname in een zorginstelling, gevolgd door een ambulante behandeling en begeleiding door de jeugdreclassering.
De rechtbank ziet in de inhoud van deze rapporten aanleiding het advies van de reclassering over te nemen en zal daarom, overeenkomstig artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht, het jeugdsanctierecht toepassen.
De rechtbank heeft acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten voor jeugdigen. Verder neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten en dat hij de thans bewezenverklaarde strafbare feiten heeft gepleegd in een lopende proeftijd. Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat jeugddetentie voor de duur van 7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die door verdachte reeds in voorlopige hechtenis is doorgebracht, passend en geboden is. Hieraan worden de bijzondere voorwaarden gekoppeld, zoals geadviseerd door de reclassering.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Aangeefster [benadeelde 1]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 1. Gevorderd wordt een bedrag van € 750 - aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Aangever [benadeelde 2]heeft zich als benadeelde partij in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 1. Gevorderd wordt een bedrag van € 450 - aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Aangever [benadeelde 3]heeft zich ter zitting als benadeelde partij in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde onder feit 2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht benadeelde partij [benadeelde 1] en benadeelde partij [benadeelde 3] niet ontvankelijk te verklaren in hun vordering. Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [benadeelde 2] heeft de officier van justitie verzocht de vordering toe te wijzen, met toewijzing van de wettelijke rente en onder oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen [benadeelde 1] en [benadeelde 2] niet ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering. Ten aanzien van de vordering van [benadeelde 3] refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Benadeelde partij [benadeelde 1]
Benadeelde [benadeelde 1] is slachtoffer ten aanzien van de diefstal van haar telefoon. Zij is echter niet rechtstreeks geconfronteerd met de bedreiging met het mes tijdens de vlucht van verdachte. De beoordeling van de vraag of haar als slachtoffer van (vooral) de diefstal smartengeld toekomt en of voldaan is aan het vereiste rechtstreekse causale verband, acht de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding. De benadeelde partij wordt daarom niet ontvankelijk verklaard in haar vordering. Zij kan deze wel nog aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
Vast staat dat het strafbare gedrag van verdachte richting benadeelde een toerekenbare onrechtmatige daad oplevert. De vordering tot immateriële schadevergoeding is voldoende onderbouwd. De rechtbank acht de schade naar maatstaven van billijkheid en met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid toewijsbaar tot een bedrag van 450,-. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 28 november 2019.
Benadeelde partij [benadeelde 3]
Gelet op de op de terechtzitting gegeven toelichting door de benadeelde, stelt de rechtbank vast dat sprake is van immateriële schade als gevolg van het onrechtmatige, toerekenbare handelen van verdachte. De rechtbank acht de schade naar maatstaven van billijkheid en met gebruikmaking van haar schattingsbevoegdheid toewijsbaar tot een bedrag van 350,-. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 28 november 2019.
Bij de toegewezen vorderingen zal de schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht worden toegepast. Dit betekent dat de Staat zal innen en dat vervangende jeugddetentie kan worden toegepast als verdachte niet wil maar wel kan betalen.
7b. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering na voorwaardelijke veroordeling wordt toegewezen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Nu is bewezen dat verdachte zich binnen de proeftijd opnieuw heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, dient de bij vonnis van de Politierechter te Rotterdam van 4 juni 2019 (10-053365-19) voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie voor de duur van 14 dagen, ten uitvoer gelegd te worden.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 47, 77a 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 301 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
jeugddetentievoor de duur van
7 (zeven) maanden;
 bepaalt, dat een
gedeeltevan de jeugddetentie, groot 2 (twee) maanden,
niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren de navolgende
voorwaardenniet heeft nageleefd;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht;
legt als algemene voorwaarde op dat de verdachte:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
legt als bijzondere voorwaarden op dat de verdachte:
- meewerkt aan het toezicht door de jeugdreclassering en zich meldt op afspraken met de jeugdreclassering zo vaak de jeugdreclassering dat nodig vindt;
- zich laat opnemen in een gesloten orthopedagogische behandelsetting voor mensen met een verstandelijke beperking (SGLVG-kliniek) of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start direct na detentie. De opname duurt een jaar of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt verdachte mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
- indien de reclassering dat nodig vindt, zich na de opname in een zorginstelling laat behandelen door forensische polikliniek [naam 4] of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- na de opname in een zorginstelling bij een instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering, verblijft. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
- onderwijs volgt, of meewerkt aan het vinden en behouden van een structurele dagbesteding, zo lang de reclassering dat nodig acht.
waarbij de [naam instelling] , een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden;
stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van de identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in art. 77aa, eerste tot en met vierde lid, Wetboek van Strafrecht, uit te voeren door de [naam instelling] , de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen.
Benadeelde partij [benadeelde 1]
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 1] niet-ontvankelijkin haar vordering;
Benadeelde partij [benadeelde 2]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van schadevergoeding aan de
  • legt aan veroordeelde de
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Benadeelde partij [benadeelde 3]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij, van een bedrag van
€ 350 (driehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 3] , een bedrag
te betalen € 350,- (driehonderdvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 28 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 7 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling

gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de Rechtbank Rotterdam van 4 juni 2019 onder parketnummer
10-053365-19, te weten van:
14 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.C. Cremers, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en
mr. Y. Yilmaz, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L. Jansen, griffier,
Dit vonnis is ondertekend door mr. C. Kleinrensink en door hem in het openbaar uitgesproken op 27 maart 2020.
Vanwege het coronavirus en de in verband daarmee door de Rijksoverheid en de Rechtspraak met ingang van 17 maart 2020 genomen maatregelen is de rechtbank voor medewerkers slechts zeer beperkt toegankelijk en is het openbare gedeelte gesloten.
Mrs. P.J.C. Cremers, Y. Yildiz en L. Jansen zijn daarom buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De openbaarheid van dit vonnis/beslissing wordt geborgd doordat het vonnis/de beslissing aan (de raadsman van) verdachte (en eventuele andere procesdeelnemers) kenbaar wordt gemaakt en overigens door spoedige publicatie opwww.rechtspraak.nl

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL 0600-2019534086, gesloten op 1 december 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het
2.Proces-verbaal van aangifte [benadeelde 2] , p. 41 en 42
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 50.
4.Proces-verbaal van aanhouding, p. 8 en 9
5.Verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 13 maart 2020