In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een veroordeelde die eerder was veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden voor het medeplegen van witwassen. De ontnemingsvordering werd ingediend door de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland, die stelde dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel had genoten ter hoogte van € 25.270,41. Tijdens de zitting op 11 maart 2020 was de veroordeelde niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. E.H. Bokhorst, was wel aanwezig om de verdediging te voeren. De officier van justitie paste zijn vordering aan en stelde het wederrechtelijk verkregen voordeel vast op € 12.635,20, wat de verdediging redelijk achtte.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld en vastgesteld dat de veroordeelde inderdaad wederrechtelijk voordeel had genoten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen waren vervat. De rechtbank schatte het wederrechtelijk verkregen voordeel op € 5.054,08, wat overeenkomt met een vijfde deel van het eerder genoemde bedrag van € 25.270,41. De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en werd openbaar uitgesproken, met inachtneming van de coronamaatregelen die op dat moment van kracht waren.