ECLI:NL:RBGEL:2020:1987

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
05/760025-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing tenuitvoerlegging voorwaardelijk opgelegde straf van militair wegens overtreding bijzondere voorwaarden

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een vordering tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf. De veroordeelde, een militair, was eerder op 18 februari 2019 door de meervoudige militaire kamer veroordeeld tot militaire detentie voor de duur van twee weken, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en bijzondere voorwaarden. Deze bijzondere voorwaarden omvatten onder andere de verplichting om zich te houden aan de regels van een zorgverlener en mee te werken aan een diagnostisch onderzoek. Tijdens de zitting op 9 maart 2020 bleek dat de veroordeelde niet had meegewerkt aan deze voorwaarden. Hij had een uitnodiging voor een intakegesprek bij de zorgverlener ongeopend retour gestuurd en weigerde ook mee te werken aan het diagnostisch onderzoek. De officier van justitie heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf gehandhaafd, terwijl de verdediging aanvoerde dat de veroordeelde zelf een behandeltraject bij de Militair Geestelijke Gezondheidszorg was gestart. De militaire kamer oordeelde dat de veroordeelde opzettelijk had nagelaten te voldoen aan de opgelegde voorwaarden, waardoor de uitvoering van het behandeltraject niet mogelijk was. De rechtbank concludeerde dat er geen vruchtbare samenwerking meer te verwachten viel tussen de veroordeelde en de reclassering, en dat de bijzondere voorwaarden waren overtreden. De vordering werd toegewezen, en de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde militaire detentie werd gelast voor de duur van twee weken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/760025-18
beslissing ex artikel 6:6:21 van het Wetboek van Strafvordering van de meervoudige militaire kamer naar aanleiding van de op 14 februari 2020 ingekomen vordering
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[veroordeelde], geboren op [geboortedag] 1968 te [geboorteplaats] ,
wonende te [adres] ,
hierna: veroordeelde.

1.De procedure

Ter terechtzitting van 9 maart 2020 zijn gehoord:
- de veroordeelde,
- de officier van justitie.

2.De feiten

De militaire kamer heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- Het vonnis van de meervoudige militaire kamer van 18 februari 2019 waarbij veroordeelde wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, meermalen gepleegd, en belaging is veroordeeld tot (onder andere) militaire detentie voor de duur van 2 (twee) weken geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met – voor zover relevant – de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich onder (ambulante) behandeling zal stellen van De Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, zolang de reclassering dit nodig vindt, waarbij hij zich houdt aan de (huis)regels en aanwijzingen die deze zorgverlener geeft in het kader van de behandeling;
 meewerkt aan een diagnostisch onderzoek indien de reclassering dit nodig acht;
- Een advies tenuitvoerlegging van Reclassering Nederland, gedateerd 31 januari 2020.

3.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de vordering.

4.Het standpunt van de verdediging

De veroordeelde heeft naar aanleiding van het advies tenuitvoerlegging een schriftelijke reactie ingebracht. Ter zitting heeft hij aangegeven bij deze reactie te blijven. Veroordeelde heeft verder aangegeven niet (alsnog) te willen meewerken aan zowel het diagnostisch onderzoek als aan de opgelegde (ambulante) behandeling, uit te voeren door De Waag of een soortgelijke instelling te bepalen door de reclassering. Veroordeelde heeft verteld dat hij zelf een (behandel)traject bij de Militair Geestelijke Gezondheidszorg (MGGZ) is gestart om psychologische hulp te krijgen en dat de psycholoog inmiddels een persoonlijkheidsonderzoek heeft afgenomen. Desgevraagd heeft veroordeelde bevestigd dat hij de reclassering geen toestemming heeft willen geven om contact te leggen met zijn hulpverlener of om inzicht te krijgen in dit traject als ook het afgenomen persoonlijkheidsonderzoek. Hij heeft verklaard deze toestemming ook in de toekomst niet te willen geven. Veroordeelde heeft aangegeven überhaupt niet in contact te willen blijven met de reclassering. Naar zijn mening verloopt dit toezicht niet op de wijze die hij ervan verwacht had en vindt hij het reclasseringstoezicht nu “een gepasseerd station”.

5.De motivering van de beslissing

De militaire kamer is op grond van het verhandelde ter terechtzitting en de inhoud van de stukken van oordeel dat de grondslag voor de vordering na voorwaardelijke veroordeling van de officier van justitie juist is; veroordeelde heeft niet meegewerkt aan de hem opgelegde bijzondere voorwaarden meewerken aan behandeling bij De Waag of een soortgelijke instelling en meewerken aan diagnostisch onderzoek.
De militaire kamer is van oordeel dat het aan de veroordeelde te wijten is dat het uitvoeren van de behandelverplichting en het (eventuele) diagnostisch onderzoek niet heeft plaatsgevonden. Uit het advies tenuitvoerlegging van de reclassering volgt dat veroordeelde op 19 december 2019 niet is verschenen op het intakegesprek bij de Waag. Veroordeelde heeft de uitnodigingsbrief hiervoor ongeopend retour gestuurd. Zoals uit het verhandelde ter zitting ook blijkt heeft veroordeelde er bewust voor gekozen om niet in te gaan op de uitnodiging tot het intakegesprek. Verder volgt uit het advies dat veroordeelde het afnemen van het diagnostisch onderzoek ook heeft geweigerd, wat – zo blijkt uit het verhandelde ter zitting – ook een bewuste keuze is van veroordeelde.
Daarnaast heeft veroordeelde er bewust voor gekozen om informatie betreffende het door de psycholoog van de MGGZ afgenomen persoonlijkheidsonderzoek en het (behandel)traject bij de MGGZ niet te (laten) delen met de reclassering waardoor er voor de reclassering onvoldoende mogelijkheden zijn om haar toezichthoudende taak, aan de reclassering opgelegd door de militaire kamer bij vonnis van 18 februari 2019, uit te voeren. Door de houding van veroordeelde en de door hem ingenomen standpunten, zowel in zijn schriftelijke reactie als ter terechtzitting, ziet de militaire kamer ook voor de (nabije) toekomst geen vruchtbare samenwerking meer ontstaan tussen veroordeelde en de reclassering en evenmin met De Waag of een soortgelijke instelling.
Gelet op de inhoud van het reclasseringsadvies en de inhoud van de schriftelijke reactie van veroordeelde, zijn houding en inbreng ter zitting, is de militaire kamer van oordeel dat veroordeelde de bijzondere voorwaarden, zijnde de (ambulante) behandelverplichting en het meewerken aan een diagnostisch onderzoek, heeft overtreden. Bovendien is het naar het oordeel van de militaire kamer onmogelijk geworden om het bij vonnis van 18 februari 2019 aan veroordeelde opgelegde (behandel)traject nog een kans te geven en tot een goed einde te brengen. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
De militaire kamer heeft bij de beslissing in aanmerking genomen de betrekkelijke artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

Wijst toede vordering.
Gelastde tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de meervoudige militaire kamer in deze rechtbank van 18 februari 2019 voorwaardelijk opgelegde militaire detentie voor de duur van twee weken.
Deze beslissing is gegeven door mr. Y. van Wezel (voorzitter) en mr. G.W.B. Heijmans als rechters en kapitein ter zee logistieke dienst mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg als militair lid, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Roelfsema, griffier.
Dit vonnis is ondertekend door mr. G.W.B. Heijmans en door hem uitgesproken op 23 maart 2020.
Vanwege het coronavirus en de in verband daarmee door de Rijksoverheid en de Rechtspraak met ingang van 17 maart 2020 genomen maatregelen is de rechtbank voor medewerkers slechts zeer beperkt toegankelijk en is het openbare gedeelte gesloten.
Mrs. Y. van Wezel, J.M.C. Schuurman-Kleijberg en J.M. Roelfsema zijn daarom buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De openbaarheid van deze beslissing wordt geborgd doordat deze beslissing aan (de raadsman van) verdachte (en eventuele andere procesdeelnemers) kenbaar wordt gemaakt en overigens door spoedige publicatie op www.rechtspraak.nl.