In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van betrokkenheid bij een diefstal met braak bij een tankstation in Beneden-Leeuwen. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.J.M. Nijenhuis. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met braak en heling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de directe betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte op zijn minst medeplichtig was aan de diefstal, maar de rechtbank vond dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de plannen voor de ramkraak of dat hij enige actieve rol had gespeeld in de uitvoering ervan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen die in zijn voertuig waren aangetroffen, afkomstig waren van een misdrijf. De rechtbank verwierp ook het verweer van de verdediging over onrechtmatig verkregen bewijs, omdat de opsporingsambtenaren volgens de rechtbank gerechtvaardigd handelden op basis van de omstandigheden van het geval. Uiteindelijk werd de teruggave van het in beslag genomen voertuig aan de verdachte gelast, nu er geen strafvorderlijk belang was om dit beslag te handhaven. De uitspraak werd gedaan in een tijd waarin de rechtbank beperkte toegang had tot het publiek vanwege de coronamaatregelen.