ECLI:NL:RBGEL:2020:1986

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
05/740108-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor betrokkenheid bij diefstal met braak bij een tankstation

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van betrokkenheid bij een diefstal met braak bij een tankstation in Beneden-Leeuwen. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.J.M. Nijenhuis. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten, waaronder diefstal met braak en heling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de directe betrokkenheid van de verdachte bij de diefstal. De officier van justitie had betoogd dat de verdachte op zijn minst medeplichtig was aan de diefstal, maar de rechtbank vond dat er geen overtuigend bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de plannen voor de ramkraak of dat hij enige actieve rol had gespeeld in de uitvoering ervan. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de goederen die in zijn voertuig waren aangetroffen, afkomstig waren van een misdrijf. De rechtbank verwierp ook het verweer van de verdediging over onrechtmatig verkregen bewijs, omdat de opsporingsambtenaren volgens de rechtbank gerechtvaardigd handelden op basis van de omstandigheden van het geval. Uiteindelijk werd de teruggave van het in beslag genomen voertuig aan de verdachte gelast, nu er geen strafvorderlijk belang was om dit beslag te handhaven. De uitspraak werd gedaan in een tijd waarin de rechtbank beperkte toegang had tot het publiek vanwege de coronamaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740108-19
Datum uitspraak : 23 maart 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1962 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1] , thans gedetineerd te [detentieadres]
raadsman: mr. H.J.M. Nijenhuis, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 09 maart 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging ten laste gelegd dat:
1.
primair
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2019 tot en met 25 november 2019 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis met inhoud (te weten een hoeveelheid cadeaukaarten en 150 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorde, te weten aan de [bedrijfsnaam 1] (locatie [adres 2] ) en/of [bedrijfsnaam 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
subsidiair
[medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , in elk geval anderen dan verdachte, in of omstreeks de periode van 24 november 2019 tot en met 25 november 2019 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis met inhoud (te weten een hoeveelheid cadeaukaarten en 150 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorde, te weten aan de [bedrijfsnaam 1] (locatie [adres 2] ) en/of [bedrijfsnaam 2] , heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl die [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , in elk geval die anderen dan verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming, bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte in of omstreeks de periode van 24 november 2019 tot en met 25 november 2019 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, en/of Puiflijk, gemeente Druten, in elk geval in Nederland, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door - op te treden als chauffeur van een [voertuig 1] , en zo voornoemde [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] , in elk geval de dader(s) van voornoemde diefstal, met de buit weg te voeren/te vervoeren na de diefstal;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2019 tot en met 25 november 2019 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, en/of Puiflijk, gemeente Druten, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een kluis met inhoud (te weten een hoeveelheid cadeaukaarten en 150 euro), in elk geval enig goed, heeft verworven en/of voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven en/of voorhanden krijgen van dat goed wist(en) dan wel redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2019 tot en met 25 november 2019 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer goederen, te weten een [voertuig 2] en/of kentekenplaten met het kenteken [nummer 1] , heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
2a. Vormverzuim (artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering)
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim Hiertoe is aangevoerd dat de staandehouding, het fouilleren van verdachte en medeverdachten, het openen van de schuifdeur van het voertuig en de aanhouding van verdachte onrechtmatig zijn, omdat ten tijde van belang geen sprake was van een redelijke verdenking. Er is dan ook sprake van onrechtmatig verkregen bewijs dat uitgesloten dient te worden.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat van een vormverzuim geen sprake is en dat er daarom geen grond aanwezig is voor bewijsuitsluiting.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
Uit het proces-verbaal van aanhouding van verdachte blijkt dat verbalisant [naam 1] op 25 november 2019 omstreeks 0.37 uur de melding kreeg dat een inbraakalarm afging bij de [adres 2] te Beneden Leeuwen. De verbalisant vernam kort daarna portofonisch dat het om een ramkraak bij tankstation [bedrijfsnaam 1] in Beneden-Leeuwen zou gaan, waarbij men met een voertuig de pui eruit had gereden en waarbij een kluis was weggenomen. De verbalisant heeft vervolgens om 0.55 uur postgevat op de rotonde Maas en Waal Weg (N322) met de Noord-Zuid, welke rotonde is gelegen in het buitengebied. Op het nachtelijke tijdstip was daar nauwelijks verkeer. De verbalisant nam om 1.02 uur een [voertuig 1] waar die kwam aangereden op de Noord-Zuid komende vanuit de rijrichting Horssen. Omdat er eerder geen enkel voertuig uit die richting was gekomen heeft de verbalisant besloten het voertuig te volgen. Hij vernam via de portofoon dat het voertuig werd gebruikt door verdachte en dat verdachte bekend is met inbraken. Na enige tijd is het voertuig met drie inzittenden door verbalisanten [naam 2] en [naam 3] staande gehouden en zijn de inzittenden één voor één uit het voertuig gehaald. Verdachte, die werd herkend door een van de verbalisanten, gaf desgevraagd aan geen scherpe of verboden voorwerpen in zijn zakken te hebben, maar wel werkgereedschap, en gaf toestemming in zijn jas te kijken. Naast werkhandschoenen, een maskertje en een muts troffen de verbalisanten inbrekersgereedschap aan. De andere inzittenden hadden geen identiteitsbewijs bij zich. Vervolgens is door de verbalisanten de schuifdeur van het laadgedeelte van de bus geopend, welke niet op slot zat. In de laadruimte is onder meer een kluis aangetroffen, waarna verdachte is aangehouden.
Voor het staande houden van een persoon op grond van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moet het gaan om een persoon jegens wie een redelijk vermoeden bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De eis van artikel 27 Sv dat het vermoeden van schuld aan een strafbaar feit ‘redelijk’ is, laat aan de opsporingsambtenaren een zekere beoordelingsvrijheid. De rechtbank kan een dergelijke beoordeling daarom slechts marginaal toetsen. De rechtbank is van oordeel dat de opsporingsambtenaren onder de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien redelijkerwijs konden menen dat er een reële kans was dat het busje personen zou herbergen die betrokken waren geweest bij de ramkraak. De door de verdediging genoemde omstandigheden dat het busje geen zichtbare schade had en uit een andere rijrichting kwam dan vanaf de kortste rijroute naar de locatie waar de ramkraak was gepleegd, vormen niet zodanige contra-indicaties dat van een vermoeden van schuld redelijkerwijs geen sprake meer zou kunnen zijn.
Van het onrechtmatig fouilleren van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, aangezien verdachte de verbalisanten zelf heeft uitgenodigd om zijn jas te doorzoeken. De medeverdachten mochten worden gefouilleerd, vanwege het feit dat zij geen legitimatiebewijs konden tonen.
De rechtbank is verder van oordeel dat, zeker na het aantreffen van inbrekersgereedschap bij verdachte, sprake was van een verdenking van een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis kan worden gegeven, zodat de verbalisanten op grond van artikel 96b, eerste lid, Sv bevoegd waren zich toegang te verschaffen tot het voertuig. Het zien van de kluis gaf vervolgens alle aanleiding tot de aanhouding van de verdachte.
Van enig vormverzuim is gezien het voorgaande geen sprake geweest, zodat het verweer wordt verworpen.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat ten aanzien van het onder 1 primair tenlastegelegde een vrijspraak dient te volgen, nu uit het dossier niet blijkt dat de verdachte directe betrokkenheid heeft gehad bij de diefstal met braak. Verder blijkt niet dat de verdachte vooraf op de hoogte was van het plan van de ramkraak, waardoor het onder 1 subsidiair tenlastegelegde ook niet bewezen kan worden. Daarnaast dient de verdachte volgens de officier van justitie wegens een gebrek aan bewijs te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde feit.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde feit. Medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] hebben bekend de kluis en twee stootijzers van de [voertuig 2] naar de [voertuig 1] van verdachte te hebben getild. Nu het een zware kluis betreft, moet de verdachte zijn bus vlakbij de [voertuig 2] geparkeerd hebben. Het is daarom onaannemelijk dat verdachte de [voertuig 2] niet gezien heeft. De officier van justitie is van oordeel dat het hierdoor, ondanks dat verdachte dit ontkent, niet anders kan zijn dan dat de verdachte vervolgens gezien heeft dat de kluis en de twee stootijzers achter in de bus van verdachte zijn gelegd. Daar komt nog bij dat verdachte de twee medeverdachten midden in de nacht moest ophalen in een buitengebied en dat zij afgezien van de kluis en twee stootijzers ook handschoenen bij zich hadden. Gelet op deze omstandigheden kan naar het oordeel van de officier van justitie bewezen worden dat verdachte wist dat de kluis van enig misdrijf afkomstig was. De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan opzetheling van de kluis.
Ten aanzien van de inbeslaggenomen [voertuig 1] is de officier van justitie van oordeel dat deze verbeurdverklaard dient te worden. De verdachte kon over de [voertuig 1] beschikken en heeft deze gebruikt bij de opzetheling van de kluis.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting het standpunt ingenomen dat verdachte dient te worden vrijgesproken van al het tenlastegelegde. Het dossier bevat volgens de verdediging onvoldoende overtuigend bewijs dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan al het tenlastegelegde.
Met betrekking tot het beslag heeft de raadsman het standpunt ingenomen dat de [voertuig 1] dient te worden teruggegeven, nu er vrijspraak moet volgen voor alle feiten.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht op basis van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en onder 2 is tenlastegelegd. De rechtbank is van oordeel dat niet uit het dossier blijkt van enige directe betrokkenheid van verdachte bij de diefstal met braak en evenmin bij het verwerven, voorhanden hebben of overdragen van de [voertuig 2] met de ‘valse’ kentekenplaten, waarmee de ramkraak is gepleegd. Voor de tenlastegelegde medeplichtigheid bij de ramkraak stelt de rechtbank vast dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat dat verdachte gedragingen heeft verricht ten tijde van of voorafgaand aan de voltooiing van de ramkraak, waarmee hij de plegers behulpzaam kan zijn geweest. Voor de handelingen die verdachte na voltooiing van het misdrijf heeft verricht, namelijk het ophalen en vervoeren van de plegers en de buit, is er geen bewijs dat deze hebben plaatsgevonden op basis van een vooropgezet plan, waarbij verdachte al weet had van de te plegen ramkraak. Voor medeplichtigheid aan de ramkraak ontbreekt alleen al daarom het bewijs. Ten aanzien van het onder 1 meer subsidiair tenlastegelegde ontkent verdachte dat hij wist of heeft gezien dat de kluis en de stootijzers in het voertuig dat hij bestuurde zijn ingeladen. Deze goederen zijn aangetroffen in de van de rijcabine afgesloten laadruimte van het voertuig. Overtuigend bewijs dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de buit van de ramkraak en/of de daarbij gebruikte stootijzers in het door hem bestuurde voertuig waren geladen ontbreekt.
Nu er geen wettig en overtuigend bewijs tegen verdachte is, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de tenlastegelegde feiten.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden [voertuig 1] aan de rechthebbende.

3.De beslissing

De rechtbank:

spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair en het onder 2 tenlastegelegde;
 gelast de
teruggavevan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp aan de rechthebbende, te weten: de [voertuig 1] , kenteken [nummer 2] (PL0600-2019525209-730477).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.B. Heijmans (voorzitter), mr. Y. van Wezel en
mr. M. Hoedeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Roelfsema, griffier.
Dit vonnis is ondertekend door mr. G.W.B. Heijmans en door hem uitgesproken op 23 maart 2020.
Vanwege het coronavirus en de in verband daarmee door de Rijksoverheid en de Rechtspraak met ingang van 17 maart 2020 genomen maatregelen is de rechtbank voor medewerkers slechts zeer beperkt toegankelijk en is het openbare gedeelte gesloten.
Mrs. Y. van Wezel, M. Hoedeman en J.M. Roelfsema zijn daarom buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De openbaarheid van dit vonnis wordt geborgd doordat het vonnis aan (de raadsman van) verdachte (en eventuele andere procesdeelnemers) kenbaar wordt gemaakt en overigens door spoedige publicatie op www.rechtspraak.nl.