ECLI:NL:RBGEL:2020:1985

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
05/740107-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee medeverdachten voor diefstal met braak bij tankstation

Op 23 maart 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee medeverdachten, die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens diefstal met braak bij een tankstation in Beneden-Leeuwen. De zaak kwam voor de rechtbank na een onderzoek op de terechtzitting van 9 maart 2020. De verdachten werden beschuldigd van het wegnemen van een kluis met inhoud, waaronder cadeaukaarten en geld, door middel van braak. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de diefstal, maar sprak de verdachte vrij van een tweede feit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij wist dat de goederen gestolen waren.

De rechtbank overwoog dat de verdachten zich de toegang tot het tankstation hadden verschaft door de pui van het gebouw te ramponeren met een gestolen bestelbus. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op, rekening houdend met de omstandigheden van de verdachte en de ernst van het delict. De rechtbank benadrukte de impact van de ramkraak op de eigenaar van het tankstation en de maatschappij, en dat dergelijke daden gevoelens van onveiligheid oproepen.

De rechtbank stelde bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf, waaronder een ambulante behandeling en toezicht door de reclassering. De uitspraak werd gedaan in het kader van de coronamaatregelen, waardoor de rechtbank beperkt toegankelijk was voor het publiek. De openbaarheid van het vonnis werd gewaarborgd door publicatie op de website van de rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740107-19
Datum uitspraak : 23 maart 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag 1] 1988 te [geboorteplaats] , wonende te [adres 1]
thans gedetineerd te [detentieadres]
raadsvrouw: mr. S. Grilk, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 09 maart 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2019 tot en met 25 november 2019 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis met inhoud (te weten een hoeveelheid cadeaukaarten en 150 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorde, te weten aan de [bedrijfsnaam 1] (locatie [adres 2] ) en/of [bedrijfsnaam 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2019 tot en met 25 november 2019 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer goederen, te weten een [voertuig 1] en/of kentekenplaten met het kenteken [nummer] , heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Met betrekking tot feit 1:
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [bedrijfsnaam 2] inclusief bijlage, p. 1-3;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 18-21;
- het proces-verbaal van aanhouding, p. 176-179;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2020.
Met betrekking tot feit 2:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de opzetheling van de [voertuig 1] en de kentekenplaten. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] wijzen naar elkaar voor wat betreft de [voertuig 1] en geen van beiden geeft een legitieme verklaring over de herkomst van deze bus en de kentekenplaten. De officier van justitie meent daarom dat het niet anders kan zijn dan dat beide verdachten wisten dat de [voertuig 1] en de kentekenplaten gesloten waren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van feit 2 op het standpunt gesteld dat uit het dossier niet blijkt dat bij verdachte wetenschap bestond van het feit dat de [voertuig 1] en de kentekenplaten gestolen waren. De verdachte dient daarom voor dit feit te worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Met de verdediging is de rechtbank van mening dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit. Nu uit het dossier niet blijkt door wie en op welke wijze de [voertuig 1] en de kentekenplaten verworven zijn, kan niet worden vastgesteld of bij de verdachte ten tijde van het verwerven de wetenschap bestond dat deze uit enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van dit feit.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
in of omstreeks de periode van 24 november 2019 tot en met25 november 2019 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal,
in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, een kluis met inhoud (te weten een hoeveelheid cadeaukaarten en 150 euro),
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaderstoebehoorde,
te wetenaan de [bedrijfsnaam 1] (locatie [adres 2] ) en/of [bedrijfsnaam 2]
toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofzijn mededader
szich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en
/ofdat weg te nemen goed onder
zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van braak,
verbreking en/of inklimming.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat tot strafvermindering moet leiden. Daartoe is aangevoerd dat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond toen verdachte en zijn medeverdachten werden staande gehouden toen zij met het bestelbusje uit een andere richting kwamen dan van de plaats delict.
Verder heeft de verdediging gesteld dat gelet op de landelijke oriëntatiepunten zou moeten worden volstaan met een gevangenisstraf voor een duur tussen de 9 en 12 maanden, en is verzocht het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen straf gelijk te houden aan het voorarrest en het restant geheel voorwaardelijk op te leggen. Het voorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf dient opgelegd te worden met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering zijn voorgesteld.
Tot slot heeft de verdediging verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, gelet op artikel 67a, derde lid, Wetboek van Strafvordering.
Beoordeling door de rechtbank ten aanzien van het gestelde vormverzuim.
Uit het proces-verbaal van aanhouding van verdachte blijkt dat verbalisant [naam 1] op 25 november 2019 omstreeks 0.37 uur de melding kreeg dat een inbraakalarm afging bij de [adres 2] te Beneden Leeuwen. De verbalisant vernam kort daarna portofonisch dat het om een ramkraak bij tankstation [bedrijfsnaam 1] in Beneden-Leeuwen zou gaan, waarbij men met een voertuig de pui eruit had gereden en waarbij een kluis was weggenomen. De verbalisant heeft vervolgens om 0.55 uur postgevat op de rotonde Maas en Waal Weg (N322) met de Noord-Zuid, welke rotonde is gelegen in het buitengebied. Op het nachtelijke tijdstip was daar nauwelijks verkeer. De verbalisant nam om 1.02 uur een [voertuig 2] waar die kwam aangereden op de Noord-Zuid komende vanuit de rijrichting Horssen. Omdat er eerder geen enkel voertuig uit die richting was gekomen, heeft de verbalisant besloten het voertuig te volgen. Hij vernam via de portofoon dat het voertuig werd gebruikt door [medeverdachte 2] en dat deze persoon bekend is met inbraken. Na enige tijd is het voertuig met drie inzittenden door verbalisanten [naam 2] en [naam 3] staande gehouden en zijn de inzittenden één voor één uit het voertuig gehaald.
Voor het staande houden van een persoon op grond van artikel 52 Sv moet het gaan om een persoon jegens wie een redelijk vermoeden bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De eis van artikel 27 Sv dat het vermoeden van schuld aan een strafbaar feit ‘redelijk’ is, laat aan de opsporingsambtenaren een zekere beoordelingsvrijheid. De rechtbank kan een dergelijke beoordeling daarom slechts marginaal toetsen. De rechtbank is van oordeel dat de opsporingsambtenaren onder de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien redelijkerwijs konden menen dat er een reële kans was dat het busje personen zou herbergen die betrokken waren geweest bij de ramkraak. De door de verdediging genoemde omstandigheden dat het busje geen zichtbare schade had en uit een andere rijrichting kwam dan vanaf de kortste rijroute naar de locatie waar de ramkraak was gepleegd, vormen niet zodanige contra-indicaties dat van een vermoeden van schuld redelijkerwijs geen sprake meer zou kunnen zijn.
Nu van een vormverzuim geen sprake is, is er geen grond voor strafvermindering aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank ten aanzien van de strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 29 januari 2020;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 02 maart 2020;
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte samen met medeverdachte ’s nachts een ramkraak heeft gepleegd op een tankstation. Met een gestolen bestelbus is het ingangsgedeelte van de pui van het tankstation uit de gevel van het pand gedrukt en is de kluis meegenomen. De inbraak heeft voor het tankstation tot zeer grote schade geleid. De gestolen bestelbus die daarbij is gebruikt is later geheel uitgebrand teruggevonden. Verdachte heeft enkel gehandeld uit financieel gewin en klaarblijkelijk niet nagedacht over de grote schade die hij en zijn mededader hiermee zouden aanrichten. In de maatschappij wekken dit soort brute diefstallen gevoelens op van grote onrust en onveiligheid. Ook de eigenaar van de gestolen auto is geconfronteerd met overlast en schade. De verdachte heeft zich hiervan niets aangetrokken. Uit zijn handelen spreekt onverschilligheid ten aanzien van andermans eigendom.
De rechtbank heeft kennis genomen van het door de reclassering aangeleverde rapport. De reclassering ziet ondanks dat een eerder traject niet succesvol was door een terugval van verdachte tot middelengebruik toch nieuwe mogelijkheden voor reclasseringstoezicht, mits er een strak kader geboden wordt. De rapporteurs adviseren een deels voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een ambulante behandeling met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname, een contactverbod met medeverdachte, het meewerken aan middelencontrole en een verplichting mee te werken aan een begeleidingstraject door de verslavingszorg.
Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten, waaronder diefstal door middel van braak.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten. Nu de rechtbank verdachte van het tweede feit heeft vrijgesproken, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is verder van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf aangewezen is. Een andere strafmodaliteit of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest is in deze zaak niet op zijn plaats gelet op de recidive en de ernst van de gepleegde ramkraak. Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 14 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De rechtbank wil verdachte er met het voorwaardelijke deel van de straf van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij dient verdachte zich te houden aan de bijzondere voorwaarden dat hij zich meldt bij de reclassering, een ambulante behandeling ondergaat met de mogelijkheid van een kortdurende klinische opname, zich onthoudt van contact met medeverdachten, meewerkt aan middelencontrole en meewerkt aan een begeleidingstraject door de verslavingszorg.
Nu de rechtbank komt tot eerder genoemde onvoorwaardelijke gevangenisstraf is er gelet op het bepaalde in artikel 72 Sv geen aanleiding de voorlopige hechtenis op te heffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting mondeling afstand gedaan van de onder hem in beslag genomen goederen. Daarmee is echter niet voldaan aan de eisen die in artikel 116 Sv aan het doen van afstand zijn gesteld.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van het na te melden vest en de schoenen aan de veroordeelde.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
twee jarenwordt bepaald;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • stelt als
  • stelt als
zich zal melden binnen 2 dagen na het ingaan van de proeftijd bij Iriszorg (verslavingsreclassering) op het adres [adres 3] of telefonisch via [telefoonnummer] . Veroordeelde zal zich blijven melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
zich laat behandelen door Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de hele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Bij terugval in middelengebruik kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor detoxificatie. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [medeverdachte 1] (geboren op [geboortedag 2] 1986) voor zo ver en zo lang het Openbaar Ministerie dit nodig acht. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod;
meewerkt aan controle van drugsgebruik om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd;
indien de toezichthouder dat indiceert verplicht wordt mee te werken aan een begeleidingstraject door de verslavingszorg;
wordt verplicht openheid van zaken te geven, zich actief in gesprekken op te stellen en praktijksituatie bespreekbaar te maken omtrent contact met zijn sociaal netwerk, dagbesteding, financiële situatie, zijn middelengebruik, denkpatronen, gedrag en vaardigheden, houding en andere onderwerpen die de reclassering van belang acht in het kader van de gedragsverandering;
 stelt voorts als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 stelt tevens als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de naleving van aanwijzingen, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan Reclassering Nederland toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden, voor zover in die voorwaarden niet anders is bepaald en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten: het zwarte vest, [merknaam] (PL0600-2019525209-2134548) en de schoenen, kleur grijs (PL0600-2019525209-2134546).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.B. Heijmans (voorzitter), mr. Y. van Wezel en
mr. M. Hoedeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Roelfsema, griffier.
Dit vonnis is ondertekend door mr. G.W.B. Heijmans en door hem uitgesproken op 23 maart 2020.
Vanwege het coronavirus en de in verband daarmee door de Rijksoverheid en de Rechtspraak met ingang van 17 maart 2020 genomen maatregelen is de rechtbank voor medewerkers slechts zeer beperkt toegankelijk en is het openbare gedeelte gesloten.
Mrs. Y. van Wezel, M. Hoedeman en J.M. Roelfsema zijn daarom buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De openbaarheid van dit vonnis wordt geborgd doordat het vonnis aan (de raadsman van) verdachte (en eventuele andere procesdeelnemers) kenbaar wordt gemaakt en overigens door spoedige publicatie op www.rechtspraak.nl.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019521156, gesloten op 6 februari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.