ECLI:NL:RBGEL:2020:1984

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 maart 2020
Publicatiedatum
24 maart 2020
Zaaknummer
05/740106-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van twee medeverdachten voor diefstal met braak bij tankstation

Op 23 maart 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen twee medeverdachten, die zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, wegens diefstal met braak bij een tankstation in Beneden-Leeuwen. De feiten vonden plaats in de nacht van 24 op 25 november 2019, toen de verdachten een ramkraak pleegden met een voertuig. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de diefstal, terwijl er onvoldoende bewijs was voor de opzetheling van een gestolen voertuig en kentekenplaten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van dit tweede feit. De officier van justitie had een hogere straf geëist, maar de rechtbank legde een lagere straf op, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de recidive van de verdachte. De rechtbank heeft bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder het volgen van een training en meewerken aan schuldhulpverlening. De uitspraak is gedaan in tegenwoordigheid van de griffier, en de openbaarheid van het vonnis is gewaarborgd door publicatie op de website van de Rechtspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/740106-19
Datum uitspraak : 23 maart 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] , zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande, thans gedetineerd te [detentieadres]
raadsman: mr. G. Emons, advocaat te Nijmegen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 09 maart 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2019 tot en met 25 november 2019 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een kluis met inhoud (te weten een hoeveelheid cadeaukaarten en 150 euro), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaders toebehoorde, te weten aan de [bedrijfsnaam 1] (locatie [adres 1] ) en/of [bedrijfsnaam 2] toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en/of zijn mededaders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft/hebben verschaft en/of dat weg te nemen goed onder zijn/hun
bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
2.
hij in of omstreeks de periode van 24 november 2019 tot en met 25 november 2019 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, een of meer goederen, te weten een [voertuig 1] en/of kentekenplaten met het kenteken [nummer] , heeft verworven, voorhanden gehad en/of overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van de verwerving of het
voorhanden krijgen van dit goed wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof;
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Met betrekking tot feit 1:
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Op 25 november 2019 omstreeks 00.35 uur is een ramkraak gepleegd met een [voertuig 1] bij de [bedrijfsnaam 1] te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij is opgehaald met de [voertuig 1] , dat hij in de nacht van 24 november 2019 bij het [bedrijfsnaam 1] tankstation is geweest en dat hij een aandeel heeft gehad in de ramkraak. Hij geeft aan de persoon te zijn met de witte pet op het hoofd die te zien is op de beelden van de beveiligingscamera's. Ook heeft de verdachte bekend dat hij na afloop van de ramkraak twee stootijzers in de [voertuig 2] bus heeft gelegd. [3] Bij de diefstal is de pui van het tankstation vernield en is een kluis met inhoud weggenomen. [4] Op de beelden is te zien dat er twee personen betrokken zijn bij de diefstal met braak, waarvan één met witte pet, en dat beide personen het tankstation betreden. [5] Omstreeks 01.15 uur is verdachte [verdachte] , samen met medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] staande gehouden in een [voertuig 2] bus. Achter in de bus lagen een kluis en twee stootijzers. Alle drie de verdachten zijn daarop aangehouden. [6]
Op basis van bovenstaande bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan de diefstal met braak. Daarnaast concludeert de rechtbank dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] bij het plegen van de diefstal met braak. Het onder 1 tenlastegelegde feit acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot feit 2:
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat de verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] zich schuldig hebben gemaakt aan de opzetheling van de [voertuig 1] en de kentekenplaten. Verdachten [verdachte] en [medeverdachte 1] wijzen naar elkaar voor wat betreft de [voertuig 1] en geen van beiden geeft een legitieme verklaring over de herkomst van deze bus en de kentekenplaten. De officier van justitie meent daarom dat het niet anders kan zijn dan dat beide verdachten wisten dat de [voertuig 1] en de kentekenplaten gesloten waren.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat zijn cliënt wegens een gebrek aan overtuigend bewijs dient te worden vrijgesproken van zowel de opzet- als de schuldheling van de [voertuig 1] en de kentekenplaten.
Beoordeling door de rechtbank
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde feit. Uit het dossier wordt niet duidelijk door wie en op welke wijze de [voertuig 1] en de kentekenplaten verworven zijn en kan niet worden vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van het voertuig en de kentekenplaten de wetenschap bestond dat deze uit enig misdrijf afkomstig waren. De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van dit feit.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
in of omstreeks de periode van 24 november 2019 tot en met25 november 2019 te Beneden-Leeuwen, gemeente West Maas en Waal,
in elk geval in Nederland,tezamen en in vereniging met een
of meerander
en, althans alleen, een kluis met inhoud (te weten een hoeveelheid cadeaukaarten en 150 euro),
in elk geval enig goed,dat
geheel of ten dele aan een ander dan aan verdachte en/of zijn mededaderstoebehoorde,
te wetenaan de [bedrijfsnaam 1] (locatie [adres 1] ) en/of [bedrijfsnaam 2]
toebehoorde, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte en
/ofzijn mededader
szich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft/hebben verschaft en
/ofdat weg te nemen goed onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak,
verbreking en/of inklimming.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim dat tot strafvermindering moet leiden. Daartoe is aangevoerd dat er geen redelijk vermoeden van schuld bestond toen verdachte en zijn medeverdachten werden staande gehouden toen zij met het bestelbusje uit een andere richting kwamen dan van de plaats delict.
Verder heeft de verdediging gesteld dat gelet op de landelijke oriëntatiepunten zou moeten worden volstaan met een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, en verzoekt het onvoorwaardelijke deel van de op te leggen straf gelijk te houden aan het voorarrest en het restant geheel voorwaardelijk op te leggen met daarbij de voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Subsidiair verzoekt de verdediging bij de keuze voor een onvoorwaardelijke straf daarnaast een taakstraf op te leggen.
Tot slot heeft de verdediging verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen, gelet op artikel 67a, derde lid, Wetboek van Strafvordering.
Beoordeling door de rechtbank ten aanzien van het gestelde vormverzuim
Uit het proces-verbaal van aanhouding van verdachte blijkt dat verbalisant [naam 1] op 25 november 2019 omstreeks 0.37 uur de melding dat een inbraakalarm afging bij de [adres 1] te Beneden Leeuwen. De verbalisant vernam kort daarna portofonisch dat het om een ramkraak bij tankstation [bedrijfsnaam 1] in Beneden-Leeuwen zou gaan, waarbij men met een voertuig de pui eruit had gereden en waarbij een kluis was weggenomen. De verbalisant heeft vervolgens om 0.55 uur postgevat op de rotonde Maas en Waal Weg (N322) met de Noord-Zuid, welke rotonde is gelegen in het buitengebied. Op het nachtelijke tijdstip was daar nauwelijks verkeer. De verbalisant nam om 1.02 uur een [voertuig 2] waar die kwam aangereden op de Noord-Zuid komende vanuit de rijrichting Horssen. Omdat er eerder geen enkel voertuig uit die richting was gekomen heeft de verbalisant besloten het voertuig te volgen. Hij vernam via de portofoon dat het voertuig werd gebruikt door [medeverdachte 2] en dat deze persoon bekend is met inbraken. Na enige tijd is het voertuig met drie inzittenden door verbalisanten [naam 2] en [naam 3] staande gehouden en zijn de inzittenden één voor één uit het voertuig gehaald.
Voor het staande houden van een persoon op grond van artikel 52 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) moet het gaan om een persoon jegens wie een redelijk vermoeden bestaat dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. De eis van artikel 27 Sv dat het vermoeden van schuld aan een strafbaar feit ‘redelijk’ is, laat aan de opsporingsambtenaren een zekere beoordelingsvrijheid. De rechtbank kan een dergelijke beoordeling daarom slechts marginaal toetsen. De rechtbank is van oordeel dat de opsporingsambtenaren onder de hiervoor omschreven feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang bezien redelijkerwijs konden menen dat er een reële kans was dat het busje personen zou herbergen die betrokken waren geweest bij de ramkraak. De door de verdediging genoemde omstandigheden dat het busje geen zichtbare schade had en uit een andere rijrichting kwam dan vanaf de kortste rijroute naar de locatie waar de ramkraak was gepleegd, vormen niet zodanige contra-indicaties dat van een vermoeden van schuld redelijkerwijs geen sprake meer zou kunnen zijn.
Nu van een vormverzuim geen sprake is, is er geen grond voor strafvermindering aanwezig.
Beoordeling door de rechtbank ten aanzien van de strafmaat
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 29 januari 2020;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 09 maart 2020;
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte samen met medeverdachte ’s nachts een ramkraak heeft gepleegd op een tankstation. Met een gestolen bestelbus is het ingangsgedeelte van de pui van het tankstation uit de gevel van het pand gedrukt en is de kluis meegenomen. De inbraak heeft voor het tankstation tot zeer grote schade geleid. De gestolen bestelbus die daarbij is gebruikt is later geheel uitgebrand teruggevonden. Verdachte heeft enkel gehandeld uit financieel gewin en klaarblijkelijk niet nagedacht over de grote schade die hij en zijn mededader hiermee zouden aanrichten. In de maatschappij wekken dit soort brute diefstallen gevoelens op van grote onrust en onveiligheid. Ook de eigenaar van de gestolen auto wordt geconfronteerd met overlast en schade. De verdachte heeft zich hiervan niets aangetrokken. Uit zijn handelen spreekt onverschilligheid ten aanzien van andermans eigendom.
De rechtbank heeft kennis genomen van het door de Reclassering aangeleverde rapport. Het risico op recidive wordt ingeschat als hoog-gemiddeld. De risico verhogende factoren zijn met name het sociale netwerk van betrokkene, zijn pro-criminele attitude, zijn beperkte probleemoplossende vermogen en zijn schulden. De rapporteurs geven aan dat verdachte niet goed in staat is zijn problemen op te lossen en dat verdachte zijn vaardigheden moet vergroten. De Reclassering adviseert bij een deels voorwaardelijke straf om verdachte als bijzondere voorwaarde te verplichten een training cognitieve vaardigheden te gaan volgen. Daarnaast zou verdachte aan schuldhulpverlening moeten meewerken.
Verder weegt de rechtbank mee dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan vermogensdelicten, waaronder diefstal door middel van braak.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van beide tenlastegelegde feiten. Nu de rechtbank verdachte van het tweede feit zal vrijspreken, legt zij een lagere straf op dan door de officier van justitie is geëist. De rechtbank is verder van oordeel dat een langdurige onvoorwaardelijke vrijheidsstraf aangewezen is. Een andere strafmodaliteit of een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest is in deze zaak niet op zijn plaats gelet op de recidive en de ernst van de gepleegde ramkraak. Alles afwegende, acht de rechtbank een gevangenisstraf van 14 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren passend en geboden. De rechtbank wil verdachte er met het voorwaardelijke deel van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Daarbij dient verdachte zich te houden aan de bijzondere voorwaarden dat hij zich meldt bij de reclassering, een training cognitieve vaardigheden volgt en meewerkt aan het aflossen van zijn schulden.
Nu de rechtbank komt tot eerder genoemde onvoorwaardelijke gevangenisstraf is er gelet op het bepaalde in artikel 72 Sv geen aanleiding de voorlopige hechtenis op te heffen.
Verdachte heeft ter terechtzitting mondeling afstand gedaan van de onder hem in beslag genomen goederen. Daarmee is echter niet voldaan aan de eisen die in artikel 116 Sv aan het doen van afstand zijn gesteld.
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van de na te melden pet, jas en de schoenen aan de veroordeelde.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 311 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
6 (zes) maanden,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
twee jarenwordt bepaald;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • stelt als
  • stelt als
zich meldt binnen drie dagen na het einde van zijn detentie bij Reclassering Leger des Heils op het adres [adres 2] , tel.nr. [telefoonnummer] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
actief deelneemt aan de gedragsinterventie CoVa Plus of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke personen of het leiden naar een vorm van budgetbeheer of bewindvoering. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden;
 stelt voorts als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van één of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
 stelt tevens als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de naleving van aanwijzingen, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
 geeft opdracht aan Reclassering Nederland toezicht te houden op de naleving van de bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen aan veroordeelde, te weten: de pet, kleur wit (PL0600-2019525209-2134556), de jas, kleur zwart (PL0600-2019525209-2134557) en de grijze schoenen, [merknaam] (PL0600-2019525209-2134559).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W.B. Heijmans (voorzitter), mr. Y. van Wezel en
mr. M. Hoedeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Roelfsema, griffier.
Dit vonnis is ondertekend door mr. G.W.B. Heijmans en door hem uitgesproken op 23 maart 2020.
Vanwege het coronavirus en de in verband daarmee door de Rijksoverheid en de Rechtspraak met ingang van 17 maart 2020 genomen maatregelen is de rechtbank voor medewerkers slechts zeer beperkt toegankelijk en is het openbare gedeelte gesloten.
Mrs. Y. van Wezel, M. Hoedeman en J.M. Roelfsema zijn daarom buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
De openbaarheid van dit vonnis wordt geborgd doordat het vonnis aan (de raadsman van) verdachte (en eventuele andere procesdeelnemers) kenbaar wordt gemaakt en overigens door spoedige publicatie op www.rechtspraak.nl.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door een verbalisant van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019521156, gesloten op 6 februari 2020 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte van [bedrijfsnaam 2] inclusief bijlage, p. 1-3, proces-verbaal van bevindingen p. 18-21.
3.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 9 maart 2020.
4.Proces-verbaal van aangifte van [bedrijfsnaam 2] inclusief bijlage, p. 1-2.
5.Proces-verbaal van bevindingen p. 18-21.
6.Proces-verbaal van aanhouding, p. 157-160.