Uitspraak
1.De inhoud van de vordering
2.De procedure
3.Het onderzoek ter terechtzitting
4.De beoordeling van de vordering
€ 2.600,--
Rechtbank Gelderland
In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 16 maart 2020 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen een verdachte die is veroordeeld voor het handelen in cocaïne. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte zou vaststellen en hem zou verplichten tot betaling aan de Staat. De officier van justitie stelde het bedrag vast op € 13.592,50, maar verlaagde dit bedrag tijdens de zitting op 2 maart 2020 tot € 6.806,25. De verdediging betwistte de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel en stelde dat dit slechts € 3.690,- zou bedragen.
De rechtbank heeft de vordering beoordeeld aan de hand van het proces-verbaal van bevindingen, waarin een berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel was opgenomen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wederrechtelijk voordeel had genoten en dat dit voordeel moest worden geschat op basis van de verklaringen van afnemers en de berekeningen in het proces-verbaal. De rechtbank volgde de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, met uitzondering van enkele afnemers wiens verklaringen niet in het dossier waren opgenomen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verdachte € 6.306,25 bedraagt. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op tot betaling van dit bedrag aan de Staat en bepaalde de duur van de gijzeling op maximaal 66 dagen. Deze uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, in aanwezigheid van de griffier.