ECLI:NL:RBGEL:2020:1686

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
05/269146-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 24-jarige man wegens zware mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 11 maart 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Arnhem uitspraak gedaan in de zaak tegen een 24-jarige man, die werd beschuldigd van zware mishandeling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 189 dagen, waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. De zaak kwam voort uit een incident op 10 november 2019, waarbij de verdachte de aangever, een man, een harde vuistslag in het gezicht gaf, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel, waaronder een gebroken kaak en jukbeen. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, die de betrokkenheid van de verdachte bevestigden. De verdediging had vrijspraak bepleit, maar de rechtbank achtte de verklaring van de verdachte niet geloofwaardig. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel had aanvaard door de klap uit te delen. De rechtbank hield rekening met de jonge leeftijd van de verdachte en zijn blanco strafblad bij het bepalen van de straf. Daarnaast werd de benadeelde partij, de aangever, schadevergoeding toegewezen van € 4.320,50, vermeerderd met wettelijke rente, als gevolg van de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/269146-19
Datum uitspraak : 11 maart 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] ,
wonende te van [geboorteplaats]
thans gedetineerd te P.I. Arnhem te Arnhem.
raadsvrouw: mr. S. Wortel, advocaat te Utrecht.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting
van 26 februari 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 november 2019 te Arnhem aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken jukbeen, in elk geval
meerdere breuken in het gezicht/gelaat en/of zenuwschade in het gezicht/gelaat, heeft
toegebracht door meerdere malen, althans eenmaal die [slachtoffer] in/op/tegen het
gezicht/hoofd, althans het lichaam te slaan/stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 10 november 2019 te Arnhem ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] meerdere malen, althans eenmaal in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam, heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 10 november 2019 te Arnhem [slachtoffer] heeft mishandeld door meerdere malen, althans eenmaal die [slachtoffer] in/op/tegen het gezicht/hoofd, althans het lichaam te slaan/stompen;, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken kaak en/of een gebroken jukbeen, in elk geval meerdere breuken in het gezicht/gelaat en/of zenuwschade in het gezicht/gelaat ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling (primair). Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in ieder geval één zeer harde, gerichte vuistslag tegen de zijkant van het hoofd van aangever [slachtoffer] heeft gegeven, waardoor deze zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Op basis van de camerabeelden, het signalement en de overige bewijsmiddelen is het verdachte geweest die deze klap heeft uitgedeeld.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat niet bewezen kan worden dat het verdachte is geweest die een klap heeft uitgedeeld. Dit blijkt onvoldoende uit de camerabeelden. Het is niet uit te sluiten dat een ander dan verdachte op de beelden te zien is.
Subsidiair heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte van het primair en subsidiair ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken, omdat verdachte niet het opzet, ook niet in voorwaardelijke vorm, heeft gehad om aangever zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Beoordeling door de rechtbank
De situatie ter plaatse
Aangever heeft verklaard dat hij in de nacht van 9 op 10 november 2019 in café [naam 1] op de Korenmarkt te Arnhem was. Hij liep naar buiten en stond voor de dranghekken van café [naam 1] . Hij heeft niet gezien wie er heeft geslagen en is door de klap alles kwijt. Hij werd wakker in het ziekenhuis. [2] Verbalisanten ter plaatse zien aangever bewusteloos op de grond liggen. Verbalisanten krijgen van de cameraman het signalement van de verdachte door, die zou zijn weggelopen in de richting van de Hoogstraat. Het zou gaan om een stevige jongen, mogelijk van Noord-Afrikaanse afkomst met kort opgeschoren haar, die een grijze spijkerbroek met scheuren aan heeft en een blauwe jas met capuchon draagt. De verdachte zou cafetaria [naam 2] in zijn gelopen. Verbalisanten horen via de portofoon de cameraman meerdere malen achter elkaar roepen “hij loopt er nu uit en hij draagt een camouflage kleurige bodywarmer”. Uit het cafetaria zien zij een man komen, die voldoet aan het signalement en [naam 3] in loopt. Op het moment dat de verbalisanten daar naar binnen gaan, probeert de man via de achterzijde de zaak te verlaten. Daar wordt hij aangehouden. [3] De verdachte draagt op dat moment een wit shirt met lange mouwen met daarboven een camouflagekleurige bodywarmer met oranje letters op de voorzijde. Tijdens de fouillering wordt een zwarte North Face jas bij verdachte aangetroffen. [4]
Herkenning
Verbalisant [verbalisant] herkent de persoon om de camerabeelden als verdachte. Op deze beelden is het volgende te zien:
04:06:19 uur: verdachte komt uit de [naam 1] lopen. Hij draagt een witte trui met donker gekleurde bodywarmer en heeft een opgeschoren haardracht. (...)
04:06:44 uur: verdachte verlaat de binnenplaats van de [naam 1] en gaat voor de dranghekken staan (…). Hij is nog steeds gekleed in een witte trui, donkere bodywarmer en een spijkerbroek met twee scheuren ter hoogte van beide knieën;(…)04:07:07 uur: verdachte trekt een donkerkleurige jas aan, wat lijkt op het merk North Face; (...)04:07:44 uur: verdachte doet de capuchon over zijn hoofd; (...)04:09:42 uur: verdachte slaat met zijn linkerhand, met kracht, op het gezicht van het slachtoffer. Hij haalt ook een tweede keer met zijn linkerarm uit richting het slachtoffer; (…)
04:09:57 uur: verdachte zet zijn capuchon af en verdwijnt uit het beeld richting de Hoogstraat; (…)04:10:17 uur: verdachte komt weer in beeld. Hij draagt een spijkerbroek met twee scheuren ter hoogtevan zijn beide knieën. Hij draagt een zwarte North Face jas; (…)04:10:33 uur: verdachte loopt cafetaria [naam 2] binnen;04:11:53 uur: verdachte heeft zijn jas uitgetrokken, die hij in zijn handen vasthoudt. Hij draagt een witte trui en daarover heen een donkerkleurige bodywarmer; (…)
04:26:22 uur: verdachte stopt zijn jas onder zijn rechterarm en loopt [naam 2] uit; (…)04:27 uur: verdachte loopt [naam 3] in en wordt een paar seconden daarna
aangehouden. [5]
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat er op grond van het bovenstaande geen enkele twijfel dat het verdachte is geweest die aangever een klap heeft gegeven tegen het hoofd. Het postuur, de haardracht, maar met name ook de kleding van verdachte tijdens de aanhouding komen volledig overeen met de persoon op de camerabeelden. Daarnaast is op de beelden te zien dat verdachte voordat hij de klap uitdeelt een zwarte jas, die lijkt op de jas van het merk North face, aantrekt. Deze jas wordt later tijdens de aanhouding bij verdachte aangetroffen. De verklaring van verdachte dat hij niet de persoon is geweest die heeft geslagen, vindt de rechtbank gelet op het voorgaande dan ook niet geloofwaardig.
Letsel
Aangever heeft als gevolg van de klap een zwelling opgelopen achter het rechteroor en het linker jukbeen en een bloeduitstorting op het linker ooglid. Ook heeft hij meerdere aangezichtsfracturen, bestaande uit een breuk van de bovenkaak, onderkaak en oogkasbodem, die operatief hersteld moesten worden. Daarnaast heeft hij een hangend ooglid, een niet volledige mondopening en zijn er gevoelsafwijkingen met de zenuwen van zijn gezicht. De herstelperiode is 12 tot 18 maanden. [6] Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Kwalificatie van het geweld
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte met versnelde pas in ieder geval één harde, gerichte vuistslag tegen de zijkant van het hoofd van aangever geeft, ter hoogte van zijn slaap/oog. Dat dit met kracht is geweest, blijkt uit het ernstige letsel bij aangever en het feit dat aangever na de klap enige tijd buiten bewustzijn is geweest. De impact van de klap tegen het hoofd van aangever is, gelet ook op het ontstane letsel, aanzienlijk geweest. Daarbij komt dat aangever de vuistslag in het geheel niet heeft zien aankomen of anderszins erop was voorbereid dat hij zo een aanval kon verwachten. De rechtbank ziet in deze handeling van verdachte dan ook geen reflex, maar een bewust uitgevoerde zelfstandige actie.
Door zo te handelen was er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel. Het is een feit van algemene bekendheid dat zich in het hoofd vele kwetsbare structuren bevinden en bij het geweld op/tegen het hoofd dan ook fracturen van bijvoorbeeld de oogkas, de neus, de kaak en jukbeenderen kunnen ontstaan. Door met versnelde pas een krachtige en gerichte vuistslag tegen de zijkant van het hoofd te geven, heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Gelet daarop had verdachte (tenminste) voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en kan de zware mishandeling wettig en overtuigend worden bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks10 november 2019 te Arnhem aan [slachtoffer] opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten
een gebroken kaak en/of een gebroken jukbeen, in elk geval
meerdere breuken in het gezicht
/gelaaten
/ofzenuwschade in het gezicht
/gelaat,heeft
toegebracht door
meerdere malen, althanseenmaal
die[slachtoffer]
in/op
/tegenhet
gezicht
/hoofd, althans het lichaamte
slaan/stompen;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, primair:
Zware mishandeling.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en met aftrek van de tijd in voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat zou moeten worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van de voorlopige hechtenis op de datum van het vonnis. Gelet op voorgaande verzoekt de verdediging de voorlopige hechtenis op te heffen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 24 januari 2020;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, 20 januari 2020.
Verdachte is op een uitgaansavond op aangever afgekomen en heeft hem, terwijl hij daar niet op bedacht was, een vuistslag in zijn gezicht gegeven. Door de kracht van die vuistslag is aangever buiten bewustzijn geraakt en heeft hij meerdere breuken in het gezicht opgelopen, waaraan hij moest worden geopereerd. Aangever ondervindt nog dagelijks de gevolgen van deze mishandeling, zoals ook blijkt uit zijn slachtofferverklaring. Ook heeft aangever blijvende littekens in zijn gezicht eraan over gehouden. De verdachte heeft met zijn handelen inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het geweld heeft bovendien in het openbaar plaatsgevonden. Dergelijke geweldsuitbarstingen veroorzaken niet alleen bij de slachtoffers, maar ook bij omstanders en de samenleving in het algemeen, gevoelens van angst en onveiligheid.
Gelet op de jonge leeftijd van verdachte en het feit dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld, ziet de rechtbank aanleiding om een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie geëist. Om diezelfde reden zal de rechtbank een gedeelte van de gevangenisstraf, als stok achter de deur, voorwaardelijk opleggen. Alles afwegende zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 189 dagen waarvan 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar en aftrek van het voorarrest. Daarmee doet naar het oordeel van de rechtbank de situatie van artikel 67a lid 3 van het Wetboek van Strafvordering zich niet voor en zal zij dan ook niet tot opheffing van de voorlopige hechtenis overgaan.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het bewezenverklaarde feit. Ter zitting heeft de benadeelde partij zijn vordering aangepast. Gevorderd wordt een bedrag van € 10.083,90 bestaande uit een bedrag van € 5.083,90 aan materiële schade en een bedrag van € 5.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 8.150,55 te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voor het overige dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot de opnamedagen kan slechts een bedrag van € 14,65 worden toegewezen, nu enkel dit bedrag voldoende is onderbouwd.
Ten aanzien van de gevorderde toekomstige schade voor medische behandelingen voor eigen rekening en het verlies van arbeidsvermogen is onvoldoende duidelijk of deze kosten zullen worden gemaakt en wat de omvang hiervan zal zijn. Voor dit deel van de vordering dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.
Met betrekking tot de immateriële schade heeft de officier van justitie aangevoerd dat het volledig gevorderde bedrag van € 5.000,- kan worden toegewezen, nu dit bedrag redelijk en billijk voorkomt.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, in verband met de bepleite vrijspraak, primair verzocht om de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering.
Subsidiair is door de verdediging verzocht om het gevorderde bedrag aan materiële schade op een lager bedrag te begroten. Daartoe is aangevoerd dat de gevorderde schade voor de vrij genomen dagen van de partner van het slachtoffer, de bijdrage aan de huishoudelijke taken/kinderopvang en het verlies van arbeidsvermogen onvoldoende zijn onderbouwd. De vordering dient voor wat betreft deze bedragen dan ook te worden afgewezen, dan wel moet de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
Ten aanzien van de medische kosten komt slechts het eigen risico van 2019 voor toewijzing in aanmerking, het restant van deze post is onvoldoende onderbouwd wat maakt dat ook dit deel moet worden afgewezen , dan wel moet de benadeelde partij in dit deel van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard. Met betrekking tot de toekomstige schade in verband met arbeidsvermogen en medische kosten, is opgemerkt dat onvoldoende vaststaat dat deze kosten zullen worden gemaakt en wat de omvang hiervan zal zijn.
Voor wat betreft de immateriële schade is aangevoerd dat rekening gehouden moet worden met de eigen schuld van het slachtoffer en de bedragen die in soortgelijke gevallen worden toegewezen. Gelet daarop is verzocht de immateriële schade op een bedrag van € 1.000,- te begroten.
Beoordeling door de rechtbank
Toe te wijzen materiële schadeMet betrekking tot de volgende schadeposten:
  • reiskosten (€ 44,50);
  • het verlies arbeidsvermogen (€ 790,-);
  • kosten medische behandeling (€ 846,-), en
  • de kleding (€ 140,-),
overweegt de rechtbank dat deze voldoende zijn onderbouwd en in rechtstreeks verband staan tot het gepleegde strafbare feit. De rechtbank zal de vordering benadeelde partij voor wat betreft deze schadeposten dan ook toewijzen.
Huishoudelijke hulp en verzorging
Voor wat betreft de huishoudelijke hulp en verzorging (€ 841,40) overweegt de rechtbank dat deze schadepost onvoldoende is onderbouwd. Nu een nader onderzoek naar deze schadepost een onevenredige belasting van het strafproces zou opleveren, zal de rechtbank de benadeelde partij voor wat betreft deze post niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Toekomstige schade
Door de benadeelde partij zijn verder nog toekomstige schadeposten opgevoerd, te weten medische kosten (€ 1.000,- ) en verlies van arbeidsvermogen (€ 500,-). Nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat deze kosten in de toekomst daadwerkelijk als gevolg van dit feit zullen worden gemaakt, zal de rechtbank de benadeelde partij voor wat betreft deze schadeposten niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering.
Immateriële schade
Met betrekking tot het smartengeld overweegt de rechtbank dat de benadeelde partij als gevolg van de mishandeling zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, waaraan hij is geopereerd. De benadeelde partij heeft nog altijd last van dit letsel. Ook heeft hij blijvende littekens in het gezicht. De herstelperiode was lang en de benadeelde partij kon tenminste 8 weken niet werken. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank aannemelijk geworden dat het feit veel impact heeft gehad op het leven van de benadeelde. Voor het bepalen van de immateriële schade heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij wat in soortgelijke zaken aan immateriële schade is toegewezen. De rechtbank zal de gevorderde immateriële schade matigen tot een bedrag van € 2.500,-.
Eigen schuld
Door benadeelde zelf is geen enkele gedraging verricht die aan zijn letsel heeft bijgedragen. De omstandigheid dat benadeelde deze nacht mogelijk betrokken is geweest bij een woordenwisseling, maakt nog niet dat zoals de verdediging ter terechtzitting heeft betoogd sprake is van “eigen schuld”. Verdachte had nooit een vuistslag mogen geven.
Concluderend
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en wat verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van € 4.320,50 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering dient tot dit bedrag te worden toegewezen. De rechtbank verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
De rechtbank zal de toe te wijzen bedragen vermeerderen met de wettelijke rente op de wijze zoals dit is gevorderd. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 10 november 2019.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen. De gevorderde en toegewezen rente/vergoeding voor proceskosten, zijn daar conform de landelijke oriëntatiepunten niet bij inbegrepen.
Proceskosten
De benadeelde partij vordert tevens vergoeding van de rechtsbijstandskosten die hij heeft gemaakt ter verkrijging van schadevergoeding in de onderhavige strafprocedure. Deze kosten, die toewijsbaar zijn op de voet van artikel 592a Sv, worden naar maatstaven van billijkheid gesteld op 2 van het kantonliquidatietarief, en worden derhalve begroot op
€ 922,-.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 24c, 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
189 dagen;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
60 dagen niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op drie jaren wordt bepaald;
- dat de veroordeelde zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;

wijst af het verzoek tot opheffingvan het bevel tot voorlopige hechtenis.
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer]van een bedrag van
€ 4.320,50 (vierduizend driehonderdtwintig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 november 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 922,-
  • verklaartde
    benadeelde partij [slachtoffer] voor het overige niet-ontvankelijkin de vordering;
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.E. Venema (voorzitter), mr. H.P.M. Kester en mr. M.A. Jansen-van Leeuwen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J. de Vries griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 maart 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019501217, gesloten op 14 november 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 21.
3.Proces-verbaal van aanhouding, p. 8-10.
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 54 en 56.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 43 en 44.
6.Geneeskundige verklaring van der Linden, arts, d.d. 21 december 2019 en medisch rapport M.E. Landa, arts, d.d. 4 december 2019.