Op 11 maart 2020 heeft de Rechtbank Gelderland een vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, wegens meermalen gepleegde oplichting. De zaak betreft een ontnemingsvordering van de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland, die het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde heeft geschat op € 18.500,-. Tijdens de zitting op 26 februari 2020 heeft de officier van justitie de vordering ingediend, waarbij de veroordeelde en haar raadsman, mr. P.W. Hermens, aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de oplichting van verschillende slachtoffers. De officier van justitie heeft aangegeven dat de vordering van de benadeelde partijen in mindering moet worden gebracht op het te ontnemen bedrag, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze bedragen niet in mindering kunnen worden gebracht, omdat de uitspraak over deze vorderingen nog niet onherroepelijk is. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel uiteindelijk geschat op € 17.338,36, gebaseerd op de ontvangen geldbedragen van de slachtoffers.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van het geschatte bedrag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 11 maart 2020.