ECLI:NL:RBGEL:2020:1683

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
11 maart 2020
Zaaknummer
05/720112-19 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf en ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel wegens oplichting

Op 11 maart 2020 heeft de Rechtbank Gelderland een vrouw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, wegens meermalen gepleegde oplichting. De zaak betreft een ontnemingsvordering van de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland, die het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde heeft geschat op € 18.500,-. Tijdens de zitting op 26 februari 2020 heeft de officier van justitie de vordering ingediend, waarbij de veroordeelde en haar raadsman, mr. P.W. Hermens, aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit de oplichting van verschillende slachtoffers. De officier van justitie heeft aangegeven dat de vordering van de benadeelde partijen in mindering moet worden gebracht op het te ontnemen bedrag, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat deze bedragen niet in mindering kunnen worden gebracht, omdat de uitspraak over deze vorderingen nog niet onherroepelijk is. De rechtbank heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel uiteindelijk geschat op € 17.338,36, gebaseerd op de ontvangen geldbedragen van de slachtoffers.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en de rechtbank heeft de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de staat van het geschatte bedrag. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op 11 maart 2020.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/720112-19 (ontneming)
Datum zitting : 26 februari 2020
Datum uitspraak: 11 maart 2020
Tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[veroordeelde](hierna te noemen: veroordeelde),
geboren op : [geboortedag] te [geboorteplaats] ,
[adres verdachte]
.
Raadsman : mr. P.W. Hermens, advocaat te Naarden

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is gesteld op € 18.500,-.

2.De procedure

Ter terechtzitting van 26 februari 2020 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 26 februari 2020 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is bijgestaan door mr. P.W. Hermens, advocaat te Naarden.
De officier van justitie, mr. M. Hoekstra, heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
Veroordeelde en haar raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

4.De beoordeling van de vordering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat naast de betalingen van aangevers [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] en [aangever 4] , ook aannemelijk is geworden dat [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] slachtoffer zijn geworden van oplichting door veroordeelde. De officier van justitie heeft verzocht het wederrechtelijk verkregen voordeel te schatten op € 18.500,-. Daarbij heeft de officier van justitie opgemerkt dat in geval van (gedeeltelijke) toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, deze bedragen op het te ontnemen bedrag in mindering dienen te worden gebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht om de vordering in verband met de in de hoofdzaak bepleite vrijspraak af te wijzen. Subsidiair heeft de verdediging verzocht bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening te houden met de eventueel toegewezen vorderingen van de benadeelde partijen.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 11 maart 2020 tegen veroordeelde gewezen vonnis. Veroordeelde is ter zake van oplichting, meermalen gepleegd, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de voorlopige hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
De rechtbank zal gebruik maken van haar bevoegdheid om het wederrechtelijk voordeel te schatten, conform artikel 36e lid 5 van het Wetboek van Strafrecht en sluit daarbij aan bij het tegen veroordeelde gewezen vonnis van 11 maart 2020.
De rechtbank overweegt dat het voordeel dat veroordeelde heeft genoten in ieder geval bestaat uit de door haar ontvangen geldbedragen op haar bankrekening en de contant ontvangen geldbedragen van de slachtoffers ten aanzien van wie in het vonnis oplichting bewezen is verklaard. Veroordeelde heeft van die slachtoffers de volgende, niet terugbetaalde geldbedragen wederrechtelijk verkregen:
van het slachtoffer [aangever 4] € 2.000,-
van het slachtoffer [aangever 3] € 6.000,-
van het slachtoffer [aangever 1] € 5.838,36
van het slachtoffer [aangever 2]
€ 3.500,- +
€ 17.338,36
Voor wat betreft de betalingen verricht door [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , overweegt de rechtbank dat er onvoldoende aanwijzingen bestaan dat deze bedragen in verband staan met de strafbare feiten die door veroordeelde zijn begaan of met andere strafbare feiten door veroordeelde begaan. De rechtbank zal deze bedragen dan ook niet meenemen.
De rechtbank is slechts verplicht om de vorderingen van de benadeelde partijen in mindering te brengen, indien de uitspraak waarbij deze vorderingen zijn toegewezen onherroepelijk is. Nu de uitspraak nog niet onherroepelijk is gebleken, zal de rechtbank deze bedragen niet in mindering brengen.
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, het wederrechtelijk verkregen voordeel schattenderwijs vaststellen op € 17.338,36.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 17.338,36 (zegge: zeventienduizend driehonderdachtendertig euro en zesendertig cent).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van dit bedrag.
Aldus gegeven door mr. M.A. Jansen-van Leeuwen (voorzitter), mr H.P.M Kester en mr. M. Hoedeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.J. de Vries, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 11 maart 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019310280, gesloten op 13 juli 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.