ECLI:NL:RBGEL:2020:1617

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
C/05/366236 / FZ RK 20-353
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een ontslagverzoek van een betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van de Wet Bopz

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 3 maart 2020 uitspraak gedaan over een verzoek tot ontslag van een betrokkene die verblijft in een psychiatrisch ziekenhuis op basis van een machtiging tot voortgezet verblijf. De betrokkene had op 8 januari 2020 een ontslagverzoek ingediend bij de geneesheer-directeur, welke op 24 januari 2020 werd afgewezen. Hierop heeft de betrokkene de officier van justitie verzocht om een rechterlijke beslissing op grond van artikel 49 van de Wet Bopz. De rechtbank heeft de situatie van de betrokkene beoordeeld, waarbij werd gekeken naar de huidige geestelijke toestand en het risico dat de betrokkene voor zichzelf of anderen zou kunnen vormen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene nog steeds psychotisch is en dat er onvoldoende vertrouwen is dat hij zich aan de voorwaarden voor ontslag zal houden. De psychiater heeft aangegeven dat de betrokkene nog steeds medicatie nodig heeft en dat er risico's zijn verbonden aan een ontslag. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de stoornis en het gevaar nog aanwezig zijn, en dat het verzoek tot (voorwaardelijk) ontslag daarom werd afgewezen. De beslissing is genomen in het belang van de betrokkene en de maatschappij, waarbij de rechtbank de noodzaak van voortzetting van de gedwongen opname in een klinische setting benadrukt.

De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken en schriftelijk uitgewerkt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK GELDERLAND
Familie- en jeugdrecht
Zittingsplaats: Zutphen
Zaakgegevens: C/05/366236 / FZ RK 20-353
Datum uitspraak: 3 maart 2020
Beschikking van de meervoudige kamer ex artikel 47, 48 en 49 Wet BOPZ
naar aanleiding van het verzoek van de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland, waarbij de beslissing van deze rechtbank wordt gevraagd op het verzoek van:
de heer
[betrokkene](hierna te noemen: betrokkene), geboren op [geboortedatum] , verblijvende in het psychiatrische ziekenhuis [instelling] , te [plaats] (hierna: het psychiatrisch ziekenhuis), op grond van een machtiging voortgezet verblijf die geldt tot en met uiterlijk 28 juni 2020.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift (met bijlagen), ingekomen op 12 februari 2020;
  • de instemming van betrokkene en zijn advocaat met een verhoor van betrokkene ten overstaan van de rechter-commissaris;
  • het proces-verbaal van de behandeling ter zitting door de rechter-commissaris op 21 februari 2020.
1.2.
Gehoord zijn:
  • betrokkene, bijgestaan door mr. G.P.G. Willemse-Schoenmaker, advocaat te Ulft;
  • mevrouw [naam 1] , regiebehandelaar verbonden aan [instelling] ;
  • mevrouw [naam 2] , behandelaar verbonden aan [instelling] ;
  • mevrouw [naam 3] , psychiater verbonden aan [instelling] .
Voorts waren aanwezig de moeder en de zus van betrokkene.

2.De vaststaande feiten en het verzoek

2.1.
Betrokkene verblijft in het psychiatrisch ziekenhuis krachtens een machtiging tot voortgezet verblijf als bedoeld in artikel 15 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (hierna: Wet Bopz). Deze machtiging tot voortgezet verblijf is op 9 juli 2019 verleend tot en met uiterlijk 28 juni 2020. Voordien verbleef betrokkene in de instelling op grond van een artikel 37 Sr maatregel.
2.2.
Betrokkene heeft bij brief d.d. 8 januari 2020 een ontslagverzoek ingediend bij de geneesheer-directeur. Op 24 januari 2020 heeft de geneesheer-directeur het ontslagverzoek afgewezen. In de afwijzingsbrief van de geneesheer-directeur is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:
“(…) U bent nog steeds psychotisch en wordt momenteel opnieuw ingesteld op medicatie. Of deze afdoende genomen wordt door u en voldoende effect heeft is te vroeg om te beoordelen. Ook is het cannabisgebruik nog onvoldoende onder controle en is er er nog onvoldoende (ziekte) inzicht bij u. Dit maakt dat in uw huidige toestand er risico is op recidive, danwel dat de externe gevaren conform de wet onvoldoende afgewend kunnen worden middels een ambulante behandeling en tegelijkertijd thuis (bij uw moeder) wonen. (…)”
2.3.
Betrokkene heeft naar aanleiding van deze beslissing op 9 februari 2020 aan de officier van justitie verzocht om een beslissing van de rechtbank op grond van artikel 49 van de Wet Bopz te verzoeken. Het verzoek strekt tot verkrijging van een rechterlijke beslissing op de namens de geneesheer-directeur van het psychiatrische ziekenhuis op 24 januari 2020 gegeven beslissing tot afwijzing van het ontslagverzoek.

3.De beoordeling

3.1.
Een verzoek tot ontslag op grond van artikel 49 wet Bopz komt slechts voor toewijzing in aanmerking indien de betrokkene niet langer in zijn geestvermogens is gestoord, niet langer gevaar oplevert dan wel het gevaar op een andere wijze dan met opname in een psychiatrisch ziekenhuis kan worden afgewend. De rechtbank beoordeelt de situatie ex nunc. Dit betekent dat de rechtbank moet beoordelen of ontslag (al dan niet voorwaardelijk) gelet op de huidige situatie van betrokkene verantwoord en op zijn plaats is.
3.2.
In de beschikking van 9 juli 2019 is geoordeeld dat bij betrokkene sprake is van een chronische psychose. Aan deze beslissing lag de geneeskundige verklaring van 25 juni 2019 ten grondslag waarin, voor zover hier van belang, vermeld is dat bij betrokkene onder meer sprake is van een chronische psychose waarschijnlijk op basis van schizofrenie met co-morbide verminderde verstandelijke vermogens en cannabisafhankelijkheid. Ten gevolge van deze stoornis bestaat het gevaar dat betrokkene een ander van het leven zal beroven of hem ernstig letsel zal toebrengen, het gevaar dat betrokkene, door zijn hinderlijk gedrag, agressie van anderen tegen zichzelf zal oproepen en het gevaar dat betrokkene zichzelf ernstig zal verwaarlozen. Daarnaast bestaat het gevaar dat betrokkene maatschappelijk ten onder gaat.
3.3.
Betrokkene heeft aan zijn verzoek aan de geneesheer-directeur tot ontslag ten grondslag gelegd:
• er is geen sprake meer van gevaar;
• er zijn mogelijkheden om het gevaar af te wenden anders dan door voortzetting van de gedwongen opname: betrokkene kan bij zijn moeder en zus wonen en zij zijn bereid om hem thuis op te vangen. Betrokkene is bereid om mee te werken aan ambulante behandeling en om de nodige voorwaarden na te leven, zoals afspraken over medicatiegebruik en behandelcontacten;
• de gedwongen opname is disproportioneel;
• betrokkene zal beter gedijen in de thuissituatie waardoor ambulante behandeling meer effect zal hebben;
• de moeder en de zus ondersteunen het ontslagverzoek. Het is hun uitdrukkelijke wens en verzoek dat betrokkene thuis kan verblijven.
3.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft betrokkene aangegeven dat hij in de eerste tijd wel medicatie wil innemen, maar dat hij deze vervolgens wel wil afbouwen. Betrokkene vindt dat hij lang genoeg gestraft is en vindt dat hij nu eindelijk een kans verdient om te laten zien dat het goed gaat. De advocaat van betrokkene heeft voorwaardelijk ontslag bepleit. Het gaat op dit moment een stuk beter met betrokkene en betrokkene wil deze lijn vanuit de thuissituatie voortzetten. Betrokkene is bereid om mee te werken aan de nodige voorwaarden en daarnaast kan er bij voorwaardelijk ontslag snel worden ingegrepen indien betrokkene zich daar niet aan blijkt te houden. De familie ondersteunt het verzoek.
3.5.
De zus heeft ter zitting aangegeven dat betrokkene al lang elke ochtend drugs gebruikte, maar nooit eerder last heeft gehad van een psychose. Haar indruk is dat de combinatie van de medicatie met de drugs botst, waardoor betrokkene last krijgt van psychoses.
3.6.
De psychiater heeft ter zitting aangegeven dat de stoornis ongewijzigd is: er is sprake van schizofrenie en een verstandelijke beperking. Betrokkene is ook nu nog psychotisch. Eind november 2019 is begonnen met een nieuw medicijn Cisordinol en dit lijkt aan te slaan. Er is thans sprake van een prille meer stabiele situatie, waarbij er meer contact is te krijgen met betrokkene. Betrokkene krijgt voorzichtig vrijheden (op het terrein), maar dat is afhankelijk van het toestandsbeeld op dat moment met name met het oog op de dagbesteding. Er zijn nog wel degelijk psychotische symptomen, bijvoorbeeld hoe betrokkene zijn lichaam beschouwt en de ideeën die hij daarover heeft. Er is sprake van een kwetsbaar beeld. Betrokkene heeft een matig ziektebesef en geen ziekte-inzicht. Met de behandeling zitten betrokkene nu in de fase van afstemming van de dosering van de medicatie. Het is daarom nog niet mogelijk om medicatie in depotvorm toe te dienen. De gevaren die aanwezig waren bij afgifte van de machtiging voortgezet verblijf zijn nog aanwezig en er is onvoldoende vertrouwen dat betrokkene zich op langere termijn aan de voorwaarden zal houden. In het verleden is er sprake geweest van medicatie ontrouw en ook nu wil betrokkene de medicatie, waarvan hij bijwerkingen ondervindt, afbouwen. De psychiater betwijfelt verder of betrokkene in staat zal zijn zelfstandig te wonen. Hij is passief, moet enorm gestimuleerd worden en wil nergens uit zichzelf aan meewerken. Vanuit de kliniek zijn er wel mogelijkheden tot ontwikkeling. De gedachte is dat betrokkene naar een beschermde woonvorm in de buurt van de familie gaat. Er is inmiddels een intake gepland voor GGZ Breeburg in de regio Breda, om betrokkene zo spoedig mogelijk dichter bij de familie te plaatsen.
3.7.
De rechtbank is van oordeel dat de stoornis en het gevaar nog aanwezig zijn. Betrokkene is nog altijd psychotisch. Er is weliswaar sprake van een verbetering, maar dat is nog pril. De dosering van de medicatie is nog niet op het goede niveau. Ook zijn de vrijheden van betrokkene nog in een opbouwfase en beperkt tot een zelfstandige gang naar de dagbesteding met een belcontrole. Het is de vraag of de familie betrokkene voldoende structuur kan bieden en kan stimuleren. Gebleken is dat betrokkene ambivalent staat ten opzichte van de medicatie-inname. Zelf geeft hij aan dat hij de medicatie de eerste tijd wel wil nemen, maar tegelijkertijd denkt hij aan afbouwen. Er is dus nog altijd sprake van een kwetsbaar beeld waarbij toegewerkt wordt naar een optimale dosering van de medicatie. Betrokkene heeft een matig ziektebesef en geen ziekte-inzicht. Ook de familie van betrokkene staat ambivalent tegenover de medicatie. Het risico is dat zij de inname door betrokkene onvoldoende zullen stimuleren, omdat zij het effect niet goed inschatten. In de thuissituatie is daardoor onvoldoende gewaarborgd dat betrokkene de noodzakelijke medicatie zal blijven innemen. Daardoor bestaat het gevaar dat de psychose in volle omvang terugkomt waardoor ook de gevaren zoals genoemd onder 3.2. (onder meer het gevaar van maatschappelijke teloorgang en gevaar voor een ander) opnieuw ontstaan. Dit risico is nog onvoldoende geweken en kan niet anders worden afgewend dan door voortzetting van de gedwongen opname in een klinische setting. Gelet op het voorgaande zal het verzoek tot (voorwaardelijk) ontslag worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank
wijst het verzoek tot (voorwaardelijk) ontslag af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. A.E.M. Overkamp, voorzitter en rechter, G.W. Brands-Bottema, rechter, en A.J.J.M. Weijnen, rechter-commissaris, in tegenwoordigheid van D.M.J. Schoolderman als griffier, en op 3 maart 2020 in het openbaar uitgesproken en schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.