ECLI:NL:RBGEL:2020:1596

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
9 maart 2020
Zaaknummer
05/861786-13 (vonnis)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van grote geldbedragen en voertuigen met ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 5 maart 2020 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen van grote geldbedragen en voertuigen. De verdachte, geboren in 1960 en woonachtig in Ede, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. O. Saki. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een periode van meer dan acht jaar betrokken was bij het witwassen van aanzienlijke geldbedragen, met een totaal van ruim één miljoen euro. Dit geld was voornamelijk afkomstig van Turkse bankrekeningen en werd door de verdachte en zijn vrouw direct na zijn aanhouding in Duitsland van de rekeningen afgehaald. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen verifieerbare verklaring kon geven voor de herkomst van het geld en dat hij onverklaarbaar veel geld had uitgegeven aan de aankoop van voertuigen en investeringen in een horecaonderneming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan gewoontewitwassen en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast zijn de in beslag genomen geldbedragen en voertuigen verbeurd verklaard, terwijl de sieraden aan de verdachte zijn teruggegeven, omdat niet was vastgesteld dat deze afkomstig waren van enig misdrijf.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/861786-13
Datum uitspraak : 5 maart 2020
Tegenspraak
verkort vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] ,
raadsvrouw: mr. O. Saki, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 15 april 2019, 18 april 2019, 9 mei 2019, 26 september 2019, 6 februari 2020 en
5 maart 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met heden, althans tot en met de maand juni 2014, te Ede en/of andere plaatsen, althans in Nederland en/of te Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen van voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, één of meer voertuigen en/of één of meer sieraden en/of/althans één of meer (andere) goederen, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld,
althans heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, één of meer voertuigen en/of één of meer sieraden en/of/althans één of meer (andere) goederen, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten een hoeveelheid geld, één of meer voertuigen en/of één of meer sieraden
en/of/althans één of meer (andere) goederen, voorhanden had(den) en/of voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, één of meer voertuigen en/of één of meer sieraden en/of/althans één of meer (andere) goederen, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet en/of van voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, één of meer voertuigen en/of
één of meer sieraden en/of/althans één of meer (andere) goederen gebruik heeft
gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerpen geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij en/of zijn mededader(s) van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 01 juni 2009 tot en met april 2014, te Ede, Arnhem, Elst gemeente Overbetuwe en/of andere plaatsen in Nederland, (telkens) opzettelijk, zonder een daartoe door de Autoriteit Financiële Markten verleende vergunning,(telkens) krediet heeft aangeboden aan één of meer personen en daarvan een gewoonte heeft gemaakt.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Aanleiding onderzoek
Uit TCI informatie is naar voren gekomen dat er op 24 april 2014 mogelijk een geldtransport zou plaatsvinden door verdachte [verdachte] (hierna: [verdachte] ). Eerder is er al een FIU melding gedaan in verband met het contant betalen van een [voertuig 1] met € 33.250,- op 27 juni 2006. Sindsdien is er diverse keren informatie ontvangen over [verdachte] vanuit de Criminele Inlichtingen Eenheid. Op 19 juli 2013 zou een geldtransport plaatsvinden, maar [verdachte] was al vertrokken naar Turkije voordat de observatie opgestart kon worden.
Toen de melding ten aanzien van het geldtransport in 2014 binnenkwam is er tijdig een observatie opgestart. Op 24 april 2014 is [verdachte] samen met drie andere personen aangehouden op een vliegveld in Duitsland. [verdachte] en deze drie personen hadden allemaal grote contante geldbedragen bij zich, namelijk bedragen tussen de € 10.000,- en € 15.050,-. Vervolgens is nader onderzoek gestart naar (de financiële positie van) [verdachte] en is zijn woning doorzocht op 24 april 2014.
is getrouwd met [medeverdachte 1] , medeverdachte in deze zaak. Hun dochter is [medeverdachte 2] , eveneens medeverdachte. Zij zullen hierna worden aangeduid met [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
Overwegingen
De rechtbank is van oordeel dat het namens [verdachte] gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit vonnis zullen worden opgenomen. De rechtbank heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen. De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder als volgt.
Ten aanzien van feit 1
Juridisch kader witwassen
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, onder a en b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Dat een voorwerp "afkomstig is uit enig misdrijf", indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf, niettemin bewezen kan worden geacht, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Indien door het openbaar ministerie feiten en omstandigheden zijn aangedragen die een vermoeden rechtvaardigen dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is, mag van de verdachte worden verlangd dat hij of zij een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is. De omstandigheid dat zo een verklaring van de verdachte mag worden verlangd, houdt overigens niet in dat het dus aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat het voorwerp niet van misdrijf afkomstig is.
Indien de verdachte zo'n verklaring heeft gegeven, ligt het op de weg van het openbaar ministerie nader onderzoek te doen naar die verklaring.
Mede op basis van de resultaten van dat onderzoek zal moeten worden beoordeeld of ondanks de verklaring van de verdachte het witwassen bewezen kan worden op de grond dat het niet anders kan zijn dan dat het voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is. Indien een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen.
Bewijsoverwegingen
Door de verdediging is niet betwist dat er sprake is van een vermoeden van witwassen. De verdediging heeft wel betwist dat er daadwerkelijk sprake is van witwassen.
De raadsman heeft allereerst aangevoerd dat het verschoonbaar is dat [verdachte] en de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] pas op een later tijdstip hebben verklaard, gezien hun psychische gesteldheid. De rechtbank overweegt dat niet is gebleken van psychische problematiek die de mogelijkheid om te verklaren heeft beïnvloed, niet uit de overgelegde stukken en ook niet uit de afgelegde verklaringen ter terechtzitting.
De rechtbank zal in de lijn van de vaste jurisprudentie beoordelen of de afgelegde verklaringen concreet, verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. De rechtbank zal de verklaringen per (vermogens-)onderdeel bespreken.
Bij beoordeling van de verschillende (vermogens-)onderdelen houdt de rechtbank rekening met de inkomensgegevens en vermogenspositie van de verdachten. [verdachte] en [medeverdachte 1] hadden gedurende de tenlastegelegde periode, volgens gegevens van de belastingdienst en hun eigen verklaringen, een gezamenlijk inkomen uit WAO-uitkeringen van ongeveer € 2.440,- per maand. Verder hebben zij geen vermogen opgegeven bij de belastingdienst.
Inbeslaggenomen geldbedragen in Duitsland
Er is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen ten aanzien van de in Duitsland inbeslaggenomen geldbedragen. Uit telefoongesprekken blijkt dat [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en [verdachte] samen reisden en zij hadden allemaal een groot contant geldbedrag bij zich dat niet passend is bij hun inkomenspositie.
Verdachte heeft verklaard dat hij naar Turkije ging om zijn moeder te bezoeken en omdat hij zelf naar de dokter wilde gaan. Het geldbedrag van € 15.050,- dat bij hem is aangetroffen op 24 april 2014 was deels afkomstig van de zaak van [medeverdachte 2] en deels was het spaargeld. Verdachte heeft verklaard dat het geld van de anderen niet van hem is.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van verdachte onvoldoende concreet is en daardoor ook niet verifieerbaar. Er zijn geen stukken in het dossier die de stelling van verdachte onderbouwen of waar het openbaar ministerie concreet onderzoek naar had kunnen doen.
Verder blijkt uit de tapgesprekken dat [verdachte] op 23 april 2014 met zowel [naam 3] als [medeverdachte 1] heeft gesproken over het tellen van iets dat [naam 3] van [verdachte] heeft gekregen. De in het telefoongesprek genoemde getallen (12 en 10 en later wordt gesproken over ‘3 in plaats van 2’) komen min of meer overeen met de aangetroffen geldbedragen. [naam 3] heeft geen aannemelijke verklaring gegeven voor de herkomst van het geld en zijn inkomen is onvoldoende om de hoogte van het aangetroffen contante geldbedrag van € 13.245,- te verklaren. Gezien de tapgesprekken kan worden aangenomen dat van het grootste deel van het bedrag dat bij [naam 3] in beslag is genomen, te weten € 13.000,-, in werkelijkheid van [verdachte] afkomstig was.
Naar het oordeel van de rechtbank is geen andere conclusie mogelijk dan dat de geldbedragen die [verdachte] en [naam 3] bij zich droegen onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] de geldbedragen die bij hem (€ 15.050,-) en bij [naam 3] (€ 13.000-) zijn aangetroffen (in totaal € 28.050,-) voorhanden heeft gehad en/of heeft verhuld wie de werkelijke rechthebbende was, terwijl hij wist dat de geldbedragen van misdrijf afkomstig zijn.
De rechtbank is van oordeel dat er onvoldoende bewijs is dat [verdachte] op de hoogte was van de geldbedragen die [naam 1] en [naam 2] bij zich hadden. Daarvoor is immers geen ondersteunend bewijs in het dossier aangetroffen. Het enkele feit dat het dezelfde modus operandi betreft als bij [verdachte] en [naam 3] , maakt nog niet dat kan worden vastgesteld dat [verdachte] op de hoogte was van de bedragen die [naam 1] en [naam 2] bij zich hadden.
[medeverdachte 1] heeft in een telefoongesprek gevraagd of het te veel was en aangegeven dat ze vaak hebben geteld, waarna [verdachte] heeft gezegd dat het precies klopt. Hieruit blijkt dat [medeverdachte 1] op de hoogte was van de werkwijze, namelijk het verdelen van het geld voor het transport naar Turkije. [medeverdachte 1] heeft hieraan meegewerkt door het geld meermalen te tellen. Vervolgens heeft [verdachte] het transport uitgevoerd. Er is sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [verdachte] en [medeverdachte 1] en door het tellen van het geld heeft zij een significante bijdrage geleverd aan het verhullen van de herkomst van het geld. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van medeplegen.
Opgenomen geldbedrag in Turkije
[verdachte] en [medeverdachte 1] hebben van bankrekeningen in Turkije op 5 mei 2014 en 23 juni 2014 in totaal € 793.199,07 contant opgenomen. Het opnemen van een dusdanig groot geldbedrag van een buitenlandse rekening in combinatie met het relatief beperkte gezamenlijke inkomen levert naar het oordeel van de rechtbank een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat mensen uit Nederland in Turkije een hoge rente krijgen.
[verdachte] heeft over het geldbedrag dat in Turkije contant is opgenomen verklaard dat hij dat geld had geleend of in bewaring had voor meerdere personen die in Turkije wonen. De banken gingen daar failliet, maar mensen met een Europees paspoort kregen een hogere rente. Daarom hadden deze personen hun geld toevertrouwd aan [verdachte] . Hij heeft het geld van verschillende personen op verschillende data gekregen en hiervan geen administratie bijgehouden. De van verschillende personen ontvangen bedragen zijn niet op afzonderlijke bankrekeningen gestort. Alleen de aangedragen getuigen zouden kunnen bevestigen dat zij hen dat geld hebben verstrekt. Verder heeft hij verklaard dat hij geen enkele vergoeding heeft ontvangen voor het bewaren van het geld.
De verklaring van verdachte dat hij grote sommen geld kreeg van meerdere personen en hiervan geen enkele administratie bijhield of ervoor zorgde dat de bedragen op enige wijze herleidbaar waren tot een persoon, acht de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk. Er is ook geen enkele andere onderbouwing gekomen zoals een onderbouwing van het genoemde rente- percentage, administratieve stukken van genoemde rekeningen van de centrale bank, overboekingen door getuigen zelf of enige andere vorm van administratie. Door het ontbreken van deze administratie is de verklaring van [verdachte] niet concreet of verifieerbaar.
De rechtbank vindt het bij de beoordeling bovendien van belang dat de schriftelijke verklaringen van de getuigen niet overeenkomen met wat [verdachte] zelf heeft verklaard. Hij heeft verklaard dat hij niets heeft verdiend of ontvangen voor hetgeen hij heeft gedaan en dat alle getuigen het
gehele bedrag hebben terugontvangen. De getuigen verklaren dat zij het gehele bedrag in 2014 terug hebben ontvangen. Dat laatste kan niet kloppen want het bedrag dat
de getuigen noemen dat zij in totaal bij elkaar opgeteld hebben terug gekregen overstijgt het bedrag dat verdachten contant hebben opgenomen. Daarbij is nog niet eens betrokken de rente die zou zijn uitgekeerd over deze bedragen. Ook zou [verdachte] 10% van de rente winst hebben ontvangen volgens de getuigenverklaringen. Dat staat haaks op hetgeen hij hierover zelf heeft verklaard. De rechtbank constateert aldus dat de verklaringen van de getuigen en de verklaring van [verdachte] op essentiële onderdelen tegenstrijdig zijn en niet kunnen dienen ter onderbouwing van de verklaring van [verdachte] . Concluderend acht de rechtbank de verklaring van [verdachte] hoogst onwaarschijnlijk en de verklaring is bovendien niet concreet en verifieerbaar. De verklaring geeft onvoldoende tegenwicht tegen de verdenking van witwassen en geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het contant opgenomen geldbedrag van € 793.199,07 onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
[verdachte] heeft verklaard dat de rekeningen op beide namen, van hem en zijn echtgenote [medeverdachte 1] , zijn geopend, zodat zij beiden geld konden opnemen. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij samen met [verdachte] de rekeningen opende en dat zij samen geld hebben gestort op die rekeningen. [medeverdachte 1] heeft in opdracht van [verdachte] op 5 mei 2014 een bedrag van € 599.734,18 opgenomen en [verdachte] heeft op 23 juni 2014 het restant van € 193.464,89 opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking en acht wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] en [medeverdachte 1] samen het geldbedrag van € 793.199,07 voorhanden hebben gehad en hebben omgezet in contant geld, terwijl zij wisten dat het middellijk of onmiddellijk van enig misdrijf afkomst was.
[bedrijfsnaam 1]
Door [medeverdachte 2] is een bedrag van € 150.000,- geïnvesteerd in de snackbars [bedrijfsnaam 1] I en II. Kort voordat dit bedrag van de rekening van [medeverdachte 2] is overgeboekt naar de notaris in 2006, is het bedrag van € 150.000,- contant gestort op de bankrekening van [naam 4] , de oom van [medeverdachte 2] . [naam 4] heeft een verklaring afgelegd die wat betreft de tijdsperiode niet overeenkomt met deze overboeking, hij heeft namelijk verklaard dat hij in 1996 of 1997 geld heeft geleend aan [medeverdachte 2] . Ook heeft er geen enkele aflossing of rentebetaling plaatsgevonden. Deze omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen op.
[verdachte] en [medeverdachte 2] hebben beiden verklaard dat het geld is geleend van [naam 4] , een oom van [medeverdachte 2] uit Turkije. Sinds de lening is ontvangen hebben zij bijna geen contact meer gehad en er is geen rente betaald. Er is ook niets terugbetaald en hierover zouden geen afspraken zijn gemaakt.
Door de verdediging is op het laatste moment, ter zitting, een overeenkomst in de Turkse taal overgelegd, zonder een vertaling. Bovendien heeft [naam 4] verklaard dat er geen overeenkomst is opgesteld. De rechtbank is daarom van oordeel dat dit document onvoldoende is voor de onderbouwing van de verklaring van verdachte.
De verklaring van verdachte is naar het oordeel van de rechtbank hoogst onwaarschijnlijk, geeft onvoldoende tegenwicht tegen de verdenking van witwassen en geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het geldbedrag van € 150.000,- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank is verder van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat [medeverdachte 2] een belangrijke rol heeft gespeeld in snackbar. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij slechts enkele maanden daar gewerkt heeft. [medeverdachte 2] heeft zelf verklaard dat zij af en toe in het weekend werkte, maar heeft verder niet concreet gemaakt welke werkzaamheden zij heeft verricht. Zij heeft wel verklaard over de zaken waarvoor zij haar vader heeft ingeschakeld. [medeverdachte 2] was niet op de hoogte van de wijze van winstverdeling en heeft verklaard dat zij niet weet wat de constructie is ten aanzien van haar aandeel in [bedrijfsnaam 1] II en [bedrijfsnaam 1] I. Zij was niet vaak in Ede en zij heeft geen enkele administratie aangeleverd. De opbrengst van de onderneming werd feitelijk aan [verdachte] betaald. Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt ook dat [verdachte] in werkelijkheid de mede-eigenaar van [bedrijfsnaam 1] was. Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van het voorgaande worden aangenomen dat [medeverdachte 2] slechts op papier mede-eigenaar was en dat deze constructie is gebruikt om te verhullen wie de werkelijke rechthebbende van het geldbedrag van € 150.000,- was. [verdachte] was de werkelijke mede-eigenaar van [bedrijfsnaam 1] en heeft daarmee een wezenlijke en significatie bijdrage geleverd aan het verhullen van het geldbedrag en kan worden aangemerkt als medepleger.
De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van het medeplegen van witwassen van het bedrag van € 150.000,- dat in [bedrijfsnaam 1] is geïnvesteerd.
Kluis
In een kluis op naam van [medeverdachte 2] zijn gouden sieraden en een contant geldbedrag van € 73.800,- aangetroffen. Uit onderzoek is gebleken dat niet [medeverdachte 2] , maar [medeverdachte 1] regelmatig de kluis bezocht. [medeverdachte 2] was niet in het bezit van de kluissleutel en dacht dat er een bedrag van € 40.000,- in plaats van € 73.800,- in de kluis lag. [verdachte] en [medeverdachte 1] voeren een gezamenlijke huishouding en hebben een beperkt gezamenlijk inkomen. Op basis van deze feiten en omstandigheden is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen ten aanzien van zowel de sieraden als het contante geldbedrag dat in de kluis is aangetroffen.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verklaard dat [medeverdachte 1] regelmatig bij de kluis was om sieraden voor [medeverdachte 2] op te halen of weg te brengen. Ook bracht [medeverdachte 1] namens [medeverdachte 2] de winst uit haar onderneming naar de kluis.
[verdachte] heeft verklaard dat hij geld uit de onderneming van [medeverdachte 2] in ontvangst nam en dat zijn vrouw dit geld vervolgens naar de kluis bracht.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen ten aanzien van het gebruik van de kluis hoogst onwaarschijnlijk zijn. Het is zeer onwaarschijnlijk dat [medeverdachte 2] een kluis huurde in Ede voor sieraden die zij regelmatig gebruikte, terwijl zij in Rotterdam woonde. Verder is hiervoor reeds overwogen dat [verdachte] de werkelijke eigenaar van [bedrijfsnaam 1] was en niet [medeverdachte 2] . Dat het aangetroffen contante geld niet van [medeverdachte 2] is, blijkt ook uit het feit dat zij niet wist hoeveel geld er in de kluis lag. Bovendien heeft zij ook de boekhouding niet aangeleverd, terwijl zij tijdens het verhoor bij de politie op 20 maart 2019 heeft verklaard dit aan te kunnen leveren.
De verklaringen geven naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding tot het doen van nader onderzoek naar het aangetroffen geld door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat het aangetroffen geldbedrag van € 73.800,- onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] en [verdachte] samen hebben verhuld wie de werkelijke eigenaar was van het geldbedrag dat onmiddellijk of middellijk afkomstig is uit enig misdrijf.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring dat [medeverdachte 2] de sieraden op haar bruiloft heeft gekregen niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Er zijn door de verdediging foto’s overgelegd van een bruiloft waarop te zien is dat [medeverdachte 2] gouden sieraden draagt. De officier van justitie heeft aangevoerd dat er ook sieraden zijn aangetroffen met de naam [verdachte] en [naam 5] er op. Dat zou volgens haar betekenen dat de verklaring dat de sieraden afkomstig zijn van de bruiloft niet kan kloppen. De rechtbank is van oordeel dat het zo kan zijn dat niet alle sieraden die in de kluis zijn aangetroffen afkomstig zijn van de bruiloft van [medeverdachte 2] , maar stelt vast dat dit voor een deel van de sieraden een niet hoogst onwaarschijnlijke verklaring is. Het had op de weg van het openbaar ministerie gelegen om hier nader onderzoek naar te doen. Nu dit nader onderzoek door het openbaar ministerie achterwege is gebleven, kan niet worden geoordeeld dat het niet anders kan zijn dan dat de sieraden uit enig misdrijf afkomstig zijn.
Dit betekent dat niet is bewezen dat verdachte de sieraden heeft witgewassen, zodat hij hiervan moet worden vrijgesproken.
Voertuigen
Gedurende de ten laste gelegde periode hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] verschillende personenauto’s op naam gehad. Het verschil tussen het totaal van de aankoopbedragen en de inruilwaardes van deze auto’s is € 75.922,-, inclusief het bedrag van € 11.500,- dat vermoedelijk door verdachten is betaald voor de aankoop van de auto van [naam 5] . Alle auto’s zijn contant betaald. Dat betreffen onder meer de [voertuig 1] die is aangekocht op 27 juni 2006 voor een bedrag van € 33.250,- en de [voertuig 2] die is aangekocht op 5 maart 2013 voor een bedrag van € 37.250,-. Voor de aankoop van de [voertuig 1] zijn onder meer 23 bankbiljetten van € 500,- gebruikt. En nogmaals, het gezamenlijke legale inkomen van [verdachte] en [medeverdachte 1] was in deze periode € 2.440,- per maand. Op basis van deze feiten en omstandigheden is sprake van een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen van de voertuigen.
Onder deze omstandigheden mag van verdachte een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring worden verlangd. De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van [verdachte] en [medeverdachte 1] niet als zo'n verklaring kan worden aangemerkt.
[verdachte] heeft verklaard dat hij in het verleden heeft gewerkt bij [bedrijfsnaam 2] , dat zij ooit een uitkering van de verzekering hebben gehad naar aanleiding van een inbraak en dat de auto’s grotendeels schade-auto’s betroffen die hij opknapte en voor een hogere prijs verkocht. Dit laatste is gezien de aankoopbedragen en de inruilwaardes hoogst onwaarschijnlijk en bovendien is hiervan geen enkele administratie of andere vorm van onderbouwing aan ten grondslag gelegd. Ook heeft verdachte niet concreet gemaakt hoeveel de uitkering van de verzekering was of hoeveel spaargeld het gezin had opgebouwd op het moment dat [verdachte] en/of [medeverdachte 1] stopten met werken. Bovendien is verdachte al in 1984 gestopt met werken bij [bedrijfsnaam 2] . Zijn verklaring dat hij daar in 2006 nog spaargeld van had liggen is, gelet op de inkomenspositie van verdachten, hoogst onwaarschijnlijk.
Het door de verdachte geboden tegenwicht tegen de verdenking van witwassen van de voertuigen op zijn naam en op naam van [medeverdachte 1] geeft onvoldoende aanleiding tot een nader onderzoek door het openbaar ministerie. Er is daarom geen andere conclusie mogelijk dan dat de voertuigen middellijk uit enig misdrijf afkomstig zijn. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] deze voertuigen heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij wist dat deze voertuigen middellijk afkomstig waren uit enig misdrijf.
[medeverdachte 1] heeft de voertuigen met kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] op naam gehad. Ook hebben [medeverdachte 1] en [verdachte] bij de aanschaf van de auto voor [naam 5] ( [kenteken 3] ) een wezenlijke rol gespeeld. Zij waren beiden aanwezig bij de aankoop en hebben een deel van € 11.500,- van het aankoopbedrag betaald. Dat zij het bedrag van € 11.500,- hebben betaald blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 2] en uit de in hun woning aangetroffen notitie waar op staat dat [naam 5] zelf
€ 2.100,- heeft betaald en dat de rest uit de kluis is gehaald. Zoals reeds is overwogen was [medeverdachte 1] degene die toegang had tot de kluis. Ten aanzien van de voertuigen met kentekens [kenteken 1] , [kenteken 2] en [kenteken 3] acht de rechtbank daarom wettig en overtuigend bewezen dat er sprake is van medeplegen met [medeverdachte 1] .
Conclusie ten aanzien van feit 1
De rechtbank heeft geoordeeld dat verdachten per (vermogens-)onderdeel geen concrete en verifieerbare verklaring hebben afgelegd. Concluderend overweegt de rechtbank dat ook voor het geheel geen verklaring is gegeven. [verdachte] en [medeverdachte 1] hadden de beschikking over zeer grote geldbedragen, terwijl zij al vele jaren enkel een uitkering ontvingen. Onder die omstandigheden mag een concrete, verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring worden verlangd. Een verklaring die als zodanig kan worden aangemerkt is in het geheel uitgebleven.
Nu de verdachte meerdere witwashandelingen gedurende een periode van ruim zes jaren heeft gepleegd, heeft hij zich naar het oordeel van de rechtbank schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan kredietverstrekking, terwijl hij hiervoor geen vergunning had. De officier van justitie heeft aangevoerd dat in de woning van verdachte notities zijn aangetroffen die passen bij de CIE-informatie dat verdachte kredieten zou verstrekken. In de woning van [naam 6] is een notitie aangetroffen waaruit kan worden afgeleid dat hij geld heeft geleend van [verdachte] . Verder valt uit de onderschepte SMS-berichten tussen [verdachte] en [naam 7] af te leiden dat zij afspraken maken over de terugbetaling van de geldlening. Het voorgaande in combinatie met de kluisbezoeken en het aangetroffen contante geld, maakt volgens de officier van justitie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 ten laste gelegde.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van verdachte ten aanzien van de notities volstrekt onaannemelijk is. Er is echter onvoldoende bewijs dat verdachte leningen heeft verstrekt. Er zijn geen verklaringen van getuigen dat zij geld hebben geleend van [verdachte] , en [naam 6] heeft dit ontkend. De link tussen de data op de notities en de kluisbezoeken levert evenmin bewijs op dat er ook daadwerkelijk leningen door verdachte zijn verstrekt. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij in
of omstreeksde periode van 01 januari 2006
tot en met heden, althanstot en met de maand juni 2014, te Ede en/of andere plaatsen, althans in Nederland en/of te Turkije, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen van voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, één of meer voertuigen
en/of één of meer sieraden en/of/althans één of meer (andere) goederen, de werkelijke aard en/of de herkomst,
de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/ofverhuld,
althans heeft/hebben hij en/of zijn mededader(s)
verborgen en/ofverhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld
, één of meer voertuigen en/of één of meer sieraden en/of/althans één of meer (andere) goederen,was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten een hoeveelheid geld
, één of meer voertuigen en/of één of meer sieraden
en/of/althans één of meer (andere) goederen, voorhanden had(den) en
/of
voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld en/of
één ofmeer voertuigen
en/of één of meer sieraden en/of/althans één of meer (andere) goederen, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet
en/of van voorwerpen, te weten een hoeveelheid geld, één of en/of meer voertuigen en/of één of meer sieraden en/of/althans één of meer (andere) goederen gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat die voorwerpen geheel of
gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf, en hij en/of zijn mededader(s) van het plegen van dit feit een gewoonte heeft/hebben gemaakt.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van beide ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met
aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht. De officier van justitie heeft verder verzocht om de inbeslaggenomen sieraden en geldbedragen verbeurd te verklaren.
De verdediging heeft verzocht om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, gezien de persoonlijke omstandigheden en de overschrijding van de redelijke termijn. Tevens is verzocht om teruggave van de inbeslaggenomen sieraden en geldbedragen.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 16 december 2019;
- de door de verdediging overgelegde stukken ten aanzien van de persoon van verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende een periode van ruim acht jaren schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen van een totaalbedrag van ruim één miljoen euro. Verreweg het grootste gedeelte van dit geld betreft geld dat op Turkse bankrekeningen stond en dat door verdachte en zijn vrouw, direct na de aanhouding van verdachte in Duitsland, van de rekeningen af is gehaald. Dit gaat om bijna achthonderdduizend euro. Verdachte heeft daarnaast in de tenlastegelegde periode onverklaarbaar veel geld uitgegeven aan de aankoop van auto’s. Ook heeft verdachte een groot geldbedrag geïnvesteerd in een horecaonderneming waar op papier zijn dochter mede-eigenaar van was. Verder is er een flink contant geldbedrag in een kluis bij de bank aangetroffen en heeft verdachte met een vriend een fors contant geldbedrag meegenomen op weg naar Turkije.
Het is gedurende het onderzoek onduidelijk gebleven hoe verdachte aan deze enorme sommen geld is gekomen. Ook is onduidelijk gebleven waar het geld dat in Turkije van de bankrekeningen is opgenomen, is gebleven. Wel is duidelijk geworden dat verdachte bij zijn handelen twee van zijn gezinsleden heeft betrokken. Toen hij vast zat, is zijn vrouw op zijn verzoek naar Turkije gegaan om grote bedragen van de bankrekeningen af te halen. En hij heeft zijn dochter gebruikt om geld te kunnen investeren in een horecaonderneming en een kluis op naam te zetten. Door crimineel geld in het gewone betalingsverkeer te brengen, werkte verdachte er aan mee dat criminele activiteiten en inkomsten daaruit werden verhuld. Hierdoor wordt crimineel gedrag in de hand gewerkt, omdat daarmee gedacht kan worden dat het illegaal verwerven van inkomsten loont. Ook wordt hierdoor de Staat, en daarmee dus ook de samenleving, benadeeld, omdat over die (criminele) inkomsten geen belasting wordt betaald. In dit geval is de staat nog eens extra benadeeld, omdat verdachte in de tenlastegelegde periode ook nog eens een uitkering ontving. Verder vormt witwassen een ernstige bedreiging van de legale economie en tast het de integriteit van het financiële en economische verkeer aan.
De rechtbank heeft rekening gehouden met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting (op het gebied van fraude) en heeft gekeken naar wat in vergelijkbare zaken wordt opgelegd. Het handelen van verdachte rechtvaardigt, gelet op het voornoemde en met name het grote bedrag dat is witgewassen en de lange periode waarin dit is gebeurd, een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank hanteert in deze zaak als uitgangspunt een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden.
In het voordeel van verdachte zal de rechtbank echter rekening houden met de overschrijding van de redelijke termijn. Dit vonnis wordt gewezen bijna zes jaren nadat verdachte is aangehouden. Verdachte heeft ook ter terechtzitting aangegeven dat de lange duur van de procedure hem zwaar valt.
De rechtbank ziet in de persoonlijke omstandigheden geen aanleiding af te zien van het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Daarvoor zijn de feiten te ernstig en gedurende een te lange periode gepleegd. Ook geven de aangevoerde persoonlijke omstandigheden daarvoor onvoldoende aanleiding.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden opleggen. Daarvan zal de tijd die verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht, worden afgetrokken.
Beslag
Het geld dat in de kluis en in de woning van verdachte is aangetroffen en de personenauto van het merk [voertuig 2] van verdachte, zullen verbeurd worden verklaard, aangezien dit de bedragen en een voertuig betreffen die geheel of grotendeels zijn witgewassen.
De in beslag genomen sieraden zullen aan verdachte worden teruggegeven, nu de rechtbank daarvan niet heeft vastgesteld dat deze geheel of gedeeltelijk afkomstig zijn van enig misdrijf.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a, 47 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedragen en auto’s, te weten:
  • personenauto, [voertuig 2] met kenteken [kenteken 4] ;
  • contant geldbedrag van € 73.800,-, aangetroffen in de kluis;
  • contant geldbedrag van € 11.000,-, aangetroffen in de woning;
  • contant geldbedrag van € 500,-, aangetroffen in de woning.
 gelast de
teruggavevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven sieraden aan de rechthebbende, te weten: [medeverdachte 2] .
Dit verkort vonnis is gewezen door mr. S.H. Keijzer, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en
mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Langstraat, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 maart 2020.
mr. C. Kleinrensink is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.