Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij gewoontewitwassen van grote geldbedragen en voertuigen. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 1.066.447,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld in meerdere zittingen, waarbij de veroordeelde en zijn advocaat, mr. O. Saki, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde geen concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de grote geldbedragen en voertuigen, wat leidde tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden ontnomen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van eerdere veroordelingen van de veroordeelde en de feiten die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het gepleegde gewoontewitwassen, waarbij in totaal een bedrag van ruim één miljoen euro is witgewassen. De rechtbank heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend en vastgesteld op € 1.046.447,-, waarbij rekening is gehouden met de verbeurdverklaarde geldbedragen en voertuigen. De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van € 940.094,50, verminderd met de waarde van de verbeurdverklaarde goederen.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verplichting tot betaling aan de Staat vervalt indien de mededader van de veroordeelde aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1.095 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. S.H. Keijzer, met mr. C. Kleinrensink en mr. L.M. Vogel als rechters.