ECLI:NL:RBGEL:2020:1551

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
05/861786-13 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel bij gewoontewitwassen met aanzienlijke bedragen en voertuigen

Op 5 maart 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een veroordeelde die betrokken was bij gewoontewitwassen van grote geldbedragen en voertuigen. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel zou vaststellen op € 1.066.447,-. De rechtbank heeft de zaak behandeld in meerdere zittingen, waarbij de veroordeelde en zijn advocaat, mr. O. Saki, aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde geen concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd over de herkomst van de grote geldbedragen en voertuigen, wat leidde tot de conclusie dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden ontnomen.

De rechtbank heeft kennisgenomen van eerdere veroordelingen van de veroordeelde en de feiten die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De rechtbank concludeert dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het gepleegde gewoontewitwassen, waarbij in totaal een bedrag van ruim één miljoen euro is witgewassen. De rechtbank heeft de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel berekend en vastgesteld op € 1.046.447,-, waarbij rekening is gehouden met de verbeurdverklaarde geldbedragen en voertuigen. De rechtbank legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat van € 940.094,50, verminderd met de waarde van de verbeurdverklaarde goederen.

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verplichting tot betaling aan de Staat vervalt indien de mededader van de veroordeelde aan zijn verplichtingen voldoet. De rechtbank heeft de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 1.095 dagen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer onder leiding van voorzitter mr. S.H. Keijzer, met mr. C. Kleinrensink en mr. L.M. Vogel als rechters.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/861786-13
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 5 maart 2020
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[veroordeelde]
geboren op [geboortedag] 1960 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres] ,
raadsvrouw: mr. O. Saki, advocaat te Rotterdam.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel door de officier van justitie is gesteld op
€ 1.066.447,-.

2.De procedure

Ter terechtzitting van 15 april 2019 heeft de officier van justitie de ontnemingsvordering aanhangig gemaakt.
Het onderzoek is vervolgens twee maal aangehouden, uiteindelijk tot de zitting van
6 februari 2020.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 15 april 2019, 18 april 2019, 26 september 2019, 6 februari 2020 en 5 maart 2020 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is veroordeelde verschenen. Veroordeelde is aanvankelijk bijgestaan door mr. Raza, advocaat te Rotterdam; op de zitting van 6 februari 2020 is hij bijgestaan door mr. O. Saki, advocaat te Rotterdam.
De officier van justitie, mr. L. Grooters, heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering. Zij heeft verzocht de vordering tot een bedrag van € 916.447,60 hoofdelijk toe te wijzen.
Veroordeelde en zijn advocaat hebben het woord ter verdediging gevoerd. De verdediging heeft verzocht om het bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op nihil.

4.De beoordeling van de vordering

Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 5 maart 2020 tegen veroordeelde gewezen vonnis waarbij veroordeelde voor gewoontewitwassen is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van de politie Oost-Nederland, Gelderland-Midden, met dossiernummer 07DFR13003 Maverick2, en gesloten op 13 december 2016 door [naam 1] , met bijlagen.
4a. De beoordeling van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van de beslissing vereist en zullen dan in een aan deze beslissing te hechten bijlage worden opgenomen.
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde uit het gepleegde gewoonte- witwassen wederrechtelijk voordeel heeft genoten.
De rechtbank gebruikt het vonnis als uitgangspunt, waarin bewezen is verklaard dat in totaal een bedrag van ruim één miljoen euro is witgewassen, bestaande uit het geldbedrag dat veroordeelde [veroordeelde] en [medeverdachte] bij zich droegen bij hun aanhouding in Duitsland, het in Turkije opgenomen geldbedrag, het geld in de kluis en de participatie in [naam 2] . Daarnaast is een aantal voertuigen witgewassen.
Voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zoekt de rechtbank aansluiting bij de kasopstelling uit het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel (hierna: het rapport). In de kasopstelling zijn onder meer de bewezen vermogensbestanddelen opgenomen als contante uitgaven. Naast de in het vonnis bewezenverklaarde witgewassen vermogensbestanddelen is bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel rekening gehouden met de aangekochte woning in Turkije, de in de woning aangetroffen contante geldbedragen van in totaal € 11.790,- en de contante uitgaven die blijken uit de in de woning inbeslaggenomen administratie.
Veroordeelde [veroordeelde] en zijn vrouw [naam 3] hadden gedurende de tenlastegelegde periode, volgens gegevens van de belastingdienst en hun eigen verklaringen, een gezamenlijk inkomen van € 2.440,- per maand. Verder hebben zij geen vermogen opgegeven bij de belastingdienst. Zoals hiervoor is overwogen is door de rechtbank bewezenverklaard dat veroordeelde en zijn vrouw grote geldbedragen hebben witgewassen. Gezien het gezamenlijke inkomen is de rechtbank van oordeel dat het aannemelijk is dat ook het in de woning in Nederland aangetroffen contante geld en (het aankoopbedrag van) de woning in Turkije zijn witgewassen. Een concrete en verifieerbare verklaring die voldoende tegenwicht biedt aan het vermoeden van witwassen ontbreekt. Deze verklaring zou alleen van de kant van veroordeelde kunnen komen.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat er voldoende aanwijzingen zijn dat de woning in Turkije en de geldbedragen eveneens zijn verkregen uit soortgelijke strafbare feiten begaan door veroordeelde. Het hieruit wederrechtelijk verkregen voordeel kan daarom eveneens worden ontnomen.
Veroordeelde heeft de getaxeerde waarde van de woning in Turkije betwist. [veroordeelde] heeft verklaard dat het een simpele vakantiewoning is, dat er geen verwarming is en dat het dak lekt. De rechtbank overweegt dat [veroordeelde] geen contra-taxatie heeft uit laten voeren en dat de door [veroordeelde] genoemde aankoopbedragen wisselend zijn. De rechtbank ziet daarom geen reden om te twijfelen aan de taxatiewaarde en gaat daarom uit van een aankoopbedrag van € 69.961,-.
Berekening van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het beginsaldo op 1 januari 2006 is € 0,-. De totale contante ontvangsten in de hele periode bestaan uit de contante opnames in Nederland (€ 67.137,50) en de inkomsten uit verkoop van de voertuigen (€ 80.136,-). Dit is in totaal € 147.273,50.
Het eindsaldo bestaat uit het in Turkije opgenomen geldbedrag minus de inlegsaldi en rente van de [banknaam] (€ 793.199,07 - € 125.374,02= € 667.825,05), het geldbedrag dat [veroordeelde] en [medeverdachte] bij zich droegen bij hun aanhouding in Duitsland (€ 28.050,-), het geld in de kluis (€ 73.800,-) en het geld dat is aangetroffen in de woning van [veroordeelde] en [naam 3] (€ 11.790,-). Dit is in totaal € 781.465,05.
De feitelijke contante uitgaven bestaan uit stortingen op bankrekeningen in Nederland (€ 9.310,55), de aankoopsommen van de voertuigen (€ 156.058,-) contante uitgaven die blijken uit de inbeslaggenomen administratie (€ 26.926,40), de aangekochte woning in Turkije (€ 69.961,-.) en de uitgaven door participatie in [naam 2] (€ 150.000,-).
Dit is in totaal € 412.255,95.
Beginsaldo 1 januari 2006 € 0,-
Legale inkomsten in de hele periode € 147.273,50
Eindsaldo contant geld op 23 juni 2014 € 781.465,05 -
Beschikbaar voor het doen van contante uitgaven € 634.191,55 -/-
Feitelijke contante uitgaven € 412.255,95 -
Wederrechtelijk verkregen voordeel € 1.046.447,50
De rechtbank zal, gelet op het vorenstaande, vaststellen dat het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat op € 1.046.447,-.
De rechtbank zal de betalingsverplichting vaststellen op het bedrag van € 940.094,-, zijnde het wederrechtelijk verkregen voordeel, verminderd met de waarde van de verbeurdverklaarde auto (€ 21.056,-) en de verbeurdverklaarde geldbedragen (in totaal € 85.300,-).
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde en zijn vrouw [naam 3] een economische eenheid hebben gevormd en een gezamenlijke huishouding voerden. Zij hadden ook gezamenlijke rekeningen, waarover beiden konden beschikken. Daarom ziet de rechtbank aanleiding het wederrechtelijk verkregen voordeel als gezamenlijk voordeel aan te merken, voor zover zijn vrouw als medepleger kan worden aangemerkt.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
stelt vast het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 1.046.447,- (zegge: één miljoen zesenveertigduizendvierhonderdzevenenveertig euro);
legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 940.094,50 (zegge negenhonderdveertigduizend vierennegentig euro en vijftig cent);
bepaalt dat de verplichting tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel komt te vervallen indien en voor zover de mededader van veroordeelde ( [naam 3] , parketnummer 05/780039-14) heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat, tot een bedrag van € 763.606,- (zegge zevenhonderddrieënzestigduizend en zeshonderdenzes euro);
bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste door de officier van justitie kan worden gevorderd met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering op 1.095 (duizendvijfennegentig) dagen.
Aldus gewezen door mr. S.H. Keijzer, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en mr. L.M. Vogel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Langstraat, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 5 maart 2020.