ECLI:NL:RBGEL:2020:1541

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
05/740083-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling journalist voor het achterlaten van een nepbom op defensieterrein

Op 9 maart 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een journalist die een nepbom had achtergelaten in de eetzaal van een defensieterrein in 't Harde. De rechtbank oordeelde dat de journalist, geboren in 1971, zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het achterlaten van een voorwerp met het oogmerk om anderen ten onrechte te doen geloven dat er een ontploffing kon plaatsvinden. De journalist had op 21 augustus 2018 samen met een ander een zwarte attachékoffer met daarin een nepbom achtergelaten. De rechtbank concludeerde dat de journalist niet kon aantonen dat zijn actie een journalistiek doel diende en dat hij geen geslaagd beroep kon doen op de journalistieke exceptie. De rechtbank legde een geldboete op van € 2.000,-, waarbij rekening werd gehouden met eerdere veroordelingen van de journalist. De rechtbank oordeelde dat de journalist had gehandeld met de intentie om een serieuze dreiging te creëren, wat leidde tot onrust en de inzet van meerdere instanties. De koffer werd verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740083-19
Datum uitspraak : 9 maart 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1971 te [geboorteplaats] ,
wonende [adres] .
Raadslieden: mr. J.A.K. van den Berg, advocaat te Amsterdam, en mr. E. Witjens, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 24 februari 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 21 augustus 2018 te 't Harde, gemeente Elburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging, althans alleen, een voorwerp, te weten een zwarte (attaché) koffer (met daarin o.a. een nepbom), op een al dan niet voor het publiek toegankelijke plaats, in de/het eetzaal/restaurant van gebouw 172 op de Legerplaats bij Oldebroek, heeft achtergelaten en/of geplaatst, met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte heeft op 21 augustus 2018 samen met een ander een koffer met inhoud achtergelaten in de eetzaal van gebouw 172 op de Legerplaats bij Oldebroek. [2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit. Het plaatsen dan wel achterlaten van een voorwerp kan alleen onder de strafbaarstelling vallen als het voorwerp als bom herkenbaar is en er dreiging van uitgaat. De ongeopende koffer voldoet niet aan dat criterium en zelfs als gekeken wordt naar de inhoud van de koffer, gaat daar geen dreiging van uit.
De verdediging heeft daarnaast aangevoerd dat het vereiste oogmerk niet kan worden bewezen. Verdachte heeft moeite gedaan om het geen geloofwaardige nepbom te laten zijn.
Beoordeling door de rechtbank
Verdachte heeft zijn actie uitgevoerd met een koffer met inhoud, die hij heeft achtergelaten in de eetzaal op het terrein van de Legerplaats. De rechtbank dient te beoordelen of dit een voorwerp als bedoeld in artikel 142a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is. Daarbij is voldoende dat sprake is van gelijkenis met een voorwerp dat een ontploffing kan doen veroorzaken. Het is dus kort gezegd de vraag of verdachte een nepbom heeft gebruikt. Bij de beoordeling gaat de rechtbank uit van hetgeen verdachte in de eetzaal heeft achtergelaten, dus van een koffer met inhoud.
Verbalisant [naam 1] heeft verklaard dat hij een melding ontving over een onbeheerde koffer in de eetzaal. Er was toen al personeel van de Defensie Bewakings- en Beveiligings Organisatie aanwezig en de ruimte rondom de koffer was afgezet met afzetlint. Een Teamleider Explosieven Verkenner (TEV) was onderweg. [naam 1] heeft zorg gedragen voor ontruiming van de eetzaal. Na de komst van de TEV heeft [naam 1] tweemaal gebeld met het telefoonnummer dat op het naamlabel van de koffer vermeld stond. De oproepen werd niet beantwoord. Enkele minuten later werd [naam 1] gebeld met vermelding van dit telefoonnummer. Een man zei: “Met [naam 2] , je belt zeker voor de koffer.” [naam 1] heeft dat bevestigd en gemeld dat de koffer als verdacht object werd beschouwd. [3]
Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit het oproepen van beveiligingspersoneel en een TEV, het afzetten van het gebied rond de koffer en het ontruimen van de eetzaal dat al voor het telefoontje met (naar later bleek) verdachte en het openen van de koffer sprake was van een situatie die door de betrokkenen als verdacht werd beschouwd en dat rekening werd gehouden met de mogelijke aanwezigheid van een explosief in de koffer. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat bomaanslagen in veel gevallen worden gepleegd met bommen die zijn geplaatst in (onbeheerd achtergelaten) koffers of tassen.
Over de inhoud van de koffer heeft verdachte verklaard dat het een ‘Bassie en Adriaan-achtige’ nepbom was. [4] Bovendien zat een gebruiksaanwijzing van de klei nog in het doosje waarin de klei was verpakt. Ook heeft hij een stapeltje papieren in de koffer gedaan, namelijk artikelen over zijn eerdere reportages over gebrekkige beveiliging van defensieterreinen met daarop zijn foto. Volgens verdachte had hierdoor snel duidelijk moeten zijn dat het geen terroristische aanslag was.
De verbalisant die de koffer heeft geopend, heeft verklaard dat hij een camera met een brandend groen lampje zag. Naast de camera zat een plastic bakje met een deksel. Dit bakje en de camera zaten vast met zwart tape. Door de koffer liep een wit kabeltje. In het bakje zaten losse metalen voorwerpen, zoals moeren. Onder deze metalen voorwerpen zat wit kleiachtig organisch materiaal. [5] Verder zaten er een stanleymesje [6] , een telefoon en een zwarte kabel in het doosje en was door het gebruik van zwart tape niet direct de volledige inhoud van het doosje zichtbaar. [7]
De forensisch technisch onderzoeker heeft geconcludeerd dat de koffer met inhoud dusdanig in elkaar was gezet en achtergelaten, om te doen voorkomen als zijnde een geïmproviseerd explosief (nepbom). [8]
Bovengenoemde bewijsmiddelen brengen de rechtbank tot het oordeel dat verdachte een nepbom heeft gebruikt. Dat geen ontstekingsmechanisme zichtbaar was en er geen (elektriciteits)draden in de klei zaten, zoals de verdediging naar voren heeft gebracht, maakt dat niet anders. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat mobiele telefoons als onderdeel van ontstekers van geïmproviseerde explosieven worden gebruikt. De in het doosje aanwezige en zichtbare telefoon kon daarvoor worden aangezien. Dat er geen draad was aangebracht in de klei, werd pas duidelijk na ontmanteling van de nepbom. De rechtbank is verder van oordeel dat de papieren die verdachte in de koffer heeft gedaan niet van invloed zijn op de dreiging die van de nepbom uitging. Zij overweegt dat het moeilijk voorstelbaar is dat bij het aantreffen van een onbeheerde koffer met een inhoud als hierboven beschreven, teksten of afbeeldingen op bijgevoegde papieren kunnen maken dat de situatie direct als minder bedreigend wordt ingeschat. Zij doen immers op zich niet af aan de samenstelling en het beeld van de nepbom.
De rechtbank concludeert dat verdachte een voorwerp als bedoeld in artikel 142a Sr heeft achtergelaten in de eetzaal.
De volgende vraag die rechtbank dient te beantwoorden is of verdachte dat voorwerp heeft achtergelaten met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht.
Er kan bewezen worden dat een verdachte het oogmerk had een ander ten onrechte te doen geloven dat een ontploffing kon worden teweeggebracht als zijn handelen ten doel had dan wel, naar hij moet hebben beseft, als noodzakelijk en dus door hem gewild gevolg meebracht, dat anderen in de veronderstelling kwamen te verkeren dat er een bom aanwezig was.
Verdachte heeft verklaard dat hij de koffer met inhoud heeft achtergelaten om aan te tonen dat de beveiliging van de legerplaats nog steeds niet op orde was. Verder was het ook de vraag hoe de opsporing zou zijn op het moment dat je ongezien binnenkomt en een overduidelijke nepbom achterlaat, aldus verdachte. [9]
De rechtbank overweegt dat dit laatste neerkomt op het testen van de reactie van Defensie en opsporingsinstanties op een verdachte situatie op een kazerne. Om dat te kunnen doen was nodig dat een voldoende serieuze dreiging zou ontstaan en moest het door verdachte achter te laten voorwerp van dien aard zijn dat wel enige actie te verwachten was. Naar het oordeel van de rechtbank volgt daarom uit de verklaring van verdachte zelf over het doel van zijn actie met de nepbom dat hij het oogmerk had een ander ten onrechte te doen geloven dat een ontploffing kon worden teweeggebracht.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks21 augustus 2018 te 't Harde, gemeente Elburg,
althans in Nederland,tezamen en in vereniging
, althans alleen,een voorwerp, te weten een zwarte
(attaché
)koffer
(met daarin o.a. een nepbom
), op een
al danniet voor het publiek toegankelijke plaats, in de
/heteetzaal
/restaurantvan gebouw 172 op de Legerplaats bij Oldebroek, heeft achtergelaten
en/of geplaatst, met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kon worden teweeggebracht.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
het medeplegen van een voorwerp op een niet publiek toegankelijke plaats achterlaten met het oogmerk een ander ten onrechte te doen geloven dat daardoor een ontploffing kan worden teweeggebracht.

5.De strafbaarheid van het feit

De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, waarbij een beroep is gedaan op de journalistieke exceptie. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit beroep dient te worden verworpen.
De rechtbank overweegt dat journalistieke beroepsuitoefening een rechtvaardigingsgrond kan zijn voor het overtreden van de strafwet. Dan moet onder meer blijken dat de verdachte bij het plegen van het feit de bedoeling had om langs journalistieke weg een maatschappelijk probleem aan de orde te stellen.
Verdachte heeft verklaard dat hij wilde kijken hoe de opsporing zou zijn bij het achterlaten van een nepbom. Ter zitting heeft hij toegelicht dat is gesproken met medewerkers van Defensie. Uit die gesprekken kwam naar voren dat men hoopt dat mensen die kwaad willen doen worden tegengehouden en worden gepakt. Bij de betreffende medewerkers bestaat een algemeen unheimisch gevoel. Zo is aan militairen een tijdje geadviseerd om bijvoorbeeld niet in uniform per trein te reizen. Het gevoel bestaat dat als de zaken aan de voorkant niet goed zijn geregeld, ze mogelijk ook aan de achterkant niet goed zijn geregeld. Maar dat was een conclusie die zij nog niet konden trekken. Concreter was het niet, aldus verdachte.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat verdachte geen concrete aanwijzing had om aan te nemen dat de opsporing na een incident met bijvoorbeeld een nepbom niet goed zou verlopen. Van een misstand of maatschappelijk probleem dat aan de orde diende te worden gesteld, was dan ook geen sprake. Ter zitting heeft verdachte (voor het eerst) gezegd dat hij de koffer met nepbom ook bij zich had om de werking van eventueel aanwezige bagagescanners te kunnen testen. Op goed beveiligde plekken is vaak een scanapparaat aanwezig, aldus verdachte. Dat verdachte beschikte over concrete informatie dat bij het eventuele gebruik van scanners (bij de Legerplaats) sprake was van misstanden, is niet gebleken. Alleen al om deze reden kan verdachte zich niet beroepen op de journalistieke exceptie en is het feit strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die zijn strafbaarheid uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur waarvan 40 uur voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Zij heeft daarnaast rekening gehouden met de persoon en de omstandigheden van verdachte.
Verdachte heeft een nepbom achtergelaten in de eetzaal van de Legerplaats bij Oldebroek. Hij heeft daarmee teweeggebracht dat onrust is ontstaan en dat meerdere personen en instanties zijn ingezet.
In andere, eerdere strafzaken betreffende het achterlaten van een nepbom zijn taakstraffen opgelegd, soms in combinatie met een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Omdat verdachte heeft gehandeld vanuit een journalistieke gedachte en zijn beroep zal de rechtbank, in afwijking van de eis van de officier van justitie, geen taakstraf maar een geldboete opleggen.
Met betrekking tot de hoogte van de op te leggen boete overweegt de rechtbank dat verdachte eerder is veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van € 1.000,-. In die zaak is verdachte veroordeeld wegens overschrijding van hetgeen noodzakelijk was om een misstand aan de orde te stellen. De rechtbank ziet daarin een parallel met de onderhavige zaak en acht om die reden thans een boete van € 2.000,- passend.

8.Het beslag

Er rust nog beslag op de door verdachte gebruikte koffer.
De rechtbank zal de koffer verbeurd verklaren omdat het een voorwerp is met betrekking tot welke het feit is begaan.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c, 33, 33a, 47 en 142a van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte tot een geldboete van € 2.000,- (tweeduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 (dertig) dagen hechtenis;
 verklaart verbeurd de in beslag genomen koffer.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M.J.M. Doon (voorzitter), mr. Y. Yeniay-Cenik en
mr. C.C.M. Poland, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C. Korevaar, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 9 maart 2020.
mr. Doon is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam 3] , werkzaam bij de Koninklijke Marechaussee, Brigade Recherche, opgemaakte proces-verbaal met nummer 181108.1504.9886 (onderzoek 27LUTWYCHE), gesloten op 13 november 2018, en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 21-22 en proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 156-160.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 21-22.
4.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 156.
5.Proces-verbaal van bevindingen, p. 28.
6.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 157.
7.Bijlage 3 bij het proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 165.
8.Proces-verbaal van forensisch sporenonderzoek, p. 236.
9.Proces-verbaal van verhoor van verdachte, p. 156.