ECLI:NL:RBGEL:2020:1499

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
5 maart 2020
Zaaknummer
C/05/364044 / KG ZA 19-527
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Aanbestedingsrecht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot intrekking voorlopige gunningsbeslissing in aanbestedingszaak

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van een kort geding, vordert de Combinatie, bestaande uit twee besloten vennootschappen, dat het Waterschap Rivierenland de voorlopige gunningsbeslissing aan een derde partij, [Tussenkomende partij], intrekt. De Combinatie stelt dat de inschrijving van [Tussenkomende partij] abnormaal laag is en dat deze partij over voorkennis beschikte, wat zou leiden tot een oneerlijke concurrentie. De voorzieningenrechter heeft de procedure en de feiten rondom de aanbesteding uitvoerig besproken, inclusief de communicatie tussen de partijen en de beoordeling van de inschrijvingen door het Waterschap. De rechter concludeert dat het Waterschap de inschrijving van [Tussenkomende partij] terecht als geldig heeft aangemerkt en dat er geen bewijs is voor een abnormaal lage inschrijving of voor het schenden van milieurechten door [Tussenkomende partij]. De vorderingen van de Combinatie worden afgewezen, en de rechter laat [Tussenkomende partij] toe als tussenkomende partij in het kort geding. De Combinatie wordt veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/364044 / KG ZA 19-527
Vonnis in kort geding van 12 februari 2020
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Oss,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam] B.V.,
statutair gevestigd te Oss en kantoorhoudende te Teeffelen,
eiseressen,
advocaten mrs. J.F. van Nouhuys en C.R.V. Lagendijk te Rotterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WATERSCHAP RIVIERENLAND,
zetelend te Tiel,
gedaagde,
advocaat mr. I. van der Hoeven te Middelburg,
waarin heeft gevorderd als tussenkomende partij, althans voegende partij aan de zijde van het Waterschap, te worden toegelaten:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[Tussenkomende partij] .,
gevestigd te Hattemerbroek,
eiseres in het incident tot tussenkomst, althans voeging,
advocaat mr. S.S. Schouten te Deventer.
Partijen zullen hierna de Combinatie, het Waterschap en [Tussenkomende partij] worden genoemd.

1.De procedure

in de hoofdzaak en in het incident tot tussenkomst, althans voeging

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de akte overlegging producties van de Combinatie (producties 1 tot en met 8)
  • de akte overlegging productie van het Waterschap (productie 1)
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst, subsidiair voeging met producties 1 tot en met 3 van [Tussenkomende partij]
  • de nagezonden producties 4 en 5 van [Tussenkomende partij]
  • de mondelinge behandeling van 29 januari 2020
  • de pleitnota van de Combinatie
  • de pleitnota van het Waterschap
  • de pleitnota van [Tussenkomende partij] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

in de hoofdzaak en in het incident tot tussenkomst, althans voeging

2.1.
[eiseres sub 1] . en [eiseres sub 2] werken met enige regelmaat samen in het kader van het verkrijgen van opdrachten die zien op transport. Zij worden in die hoedanigheid gezamenlijk aangeduid als de Combinatie. [Tussenkomende partij] is een groot transportbedrijf met circa 200 vrachtwagens en een jaarlijkse omzet van circa
€ 40.000.000,00.
2.2.
Op 1 oktober 2019 heeft het Waterschap de Europese openbare aanbesteding voor de opdracht “Transport van vloeibaar zuiveringsslib” in de markt gezet. De in dat verband uitgebrachte aanbestedingsleidraad vermeldt onder meer het volgende:
‘(…)
1.3
De aanbesteding
(…)
1.3.3
Huidige situatie
WSRL heeft een overeenkomst voor het transporteren van vloeibaar zuiveringsslib met één leverancier met een looptijd tot 31 januari 2020. Er is de afgelopen contractperiode op jaarbasis gemiddeld voor een bedrag van € 600.000,-- getransporteerd. (…)
1.3.4
Gewenste situatie
WSRL wenst met één leverancier een overeenkomst te sluiten voor het transporteren van vloeibaar zuiveringsslib voor de periode van vier jaar, met de een optionele verlenging van maximaal 3 keer met twee jaar.
Gezien de fluctuaties in de slibproductie, externe factoren (hoeveelheid afvalwater, seizoenen, weersomstandigheden, de aard van het afvalwater) en veranderingen in de bedrijfsvoering kan de werkelijke slibproductie per locatie afwijken van de prognose.
1.3.5
Toekomstverwachtingen Dashboard
WSRL is voornemens om voor een optimale inzet van het vloeibare zuiveringsslib een tool aan te schaffen waarmee transporten van vloeibaar slib zodanig worden ingezet dat de energiefabriek waar dit transport het beste verwerkt kan worden als verwerkende installatie wordt ingepland. (…)
Inschrijver dient er rekening mee te houden dat, wanneer het dashboard gereed is, weekplanningen bijgesteld kunnen en zullen worden.
(…)
2.5
Benodigde documenten
De volgende documenten uploadt u in Negometrix:
1. Een volledig ingevuld UEA (…)
4.2
Toetsing op uitsluitingsgronden en geschiktheidseisen
In uw inschrijving geeft u in het UEA aan of u voldoet aan de in deze aanbestedingsprocedure gestelde geschiktheidseisen en of de van toepassing verklaarde uitsluitingsgronden op u en uw eventuele onderaannemers (waarop u zich beroept om te voldoen aan de geschiktheidseisen) van toepassing zijn. WSRL toetst of u hieraan voldoet.
(…)
4.11.1
Prijs
Prijzenblad
Inschrijver dient de tarieven op te geven conform het bijgevoegde Prijzenblad (…).
Inschrijver vult de prijs in de groen gemarkeerde velden in. Let op: het prijzenblad bestaat uit meerdere tabbladen waar prijzen ingevuld dienen te worden. (…) Het opgeven van negatieve bedragen is niet toegestaan.
In te dienen prijzen
 Inschrijver dient op het Prijzenblad per route een vergoeding in Euro per m3 op te geven, exclusief BTW. Deze vergoeding is een all-in bedrag inclusief laden en lossen, de administratieve handelingen, materiaalkosten, kapitaalslasten, verzekeringen, brandstofkosten, personeelskosten, etc. In de prijs dienen ook de kosten voor normale wachttijden te zijn verdisconteerd.
(…)’
2.3.
In het als Bijlage 3 bij de aanbestedingsleidraad gevoegde prijzenblad, staat onder meer het volgende:
‘(…)
Inschrijver dient een prijsopgave te doen conform onderstaande:
 Indien u een korting wilt aanbieden, dient u deze te verwerken in de aangeboden prijs.
(…)’
2.4.
De Combinatie en [Tussenkomende partij] hebben naast twee andere partijen tijdig op de opdracht ingeschreven. [Tussenkomende partij] heeft in het Uniform Europees Aanbestedingsdocument (UEA) de vraag of zij, voor zover zij weet, haar verplichtingen op het gebied van het milieurecht heeft geschonden ontkennend beantwoord.
2.5.
Het Waterschap heeft de ontvangen inschrijvingen vervolgens aan de hand van de aanbestedingsleidraad beoordeeld. Bij e-mailbericht van 3 december 2019 heeft het Waterschap in dat verband het volgende aan [Tussenkomende partij] geschreven:
‘(…)
Naar aanleiding van uw inschrijving op de aanbesteding transport zuiveringsslib hebben wij een verduidelijkingsvraag.
In het prijzenblad heeft u voor diverse ritten een zeer lage prijs per m3 afgegeven, namelijk een prijs van € --- (de ingevulde prijs is ten behoeve van het overleggen van het e-mailbericht in dit kort geding door het Waterschap onleesbaar gemaakt,
toevoeging voorzieningenrechter) per m3. Kunt u ons verduidelijking geven op welke wijze deze prijs tot stand is gekomen?
Wij willen u erop wijzen dat u alle door u opgegeven prijzen gestand moet doen gedurende de looptijd van de overeenkomst. De prijzen kunnen niet worden aangepast. (…)
Ik verzoek u door het beantwoorden van dit bericht mij voor aanstaande donderdag 12.00 uur te informeren.’
2.6.
[Tussenkomende partij] heeft tijdig inhoudelijk op de vraag van het Waterschap gereageerd. Bij brief van 6 december 2019 heeft het Waterschap vervolgens onder meer het volgende aan de Combinatie bericht:
‘(…)
Inmiddels hebben wij de ontvangen inschrijvingen getoetst op de minimumeisen (rechtsgeldigheid en volledigheid) en – aan de hand van de in het aanbestedingsreglement opgenomen gunningscriteria – inhoudelijk beoordeeld en onderling vergeleken. Een en ander heeft ertoe geleid dat uw inschrijving niet is aangemerkt als zijnde de inschrijving met de Beste Prijs Kwaliteit Verhouding. U heeft met uw inschrijving de 2e plaats behaald. Derhalve is besloten de onderhavige opdracht voorlopig
nietaan u te gunnen.
(…)
In de onderstaande tabel treft u een overzicht van de door u behaalde scores en die van de overige inschrijvers.
Wij zijn voornemens over te gaan tot definitieve gunning aan [Tussenkomende partij] (…)’
2.7.
Het Waterschap heeft de opdracht voorlopig aan [Tussenkomende partij] gegund. [Tussenkomende partij] is ook de zittende dienstverlener en heeft opdrachten met betrekking tot de thans centraal staande transportwerkzaamheden daarvoor al twee keer eerder gegund gekregen.
2.8.
Bij brief van 14 januari 2020 heeft de Combinatie het Waterschap verzocht een (nadere) motivering van haar voorlopige gunningsbeslissing te verstrekken door een nieuwe gunningsbeslissing te nemen, waarbij met name zou worden ingegaan op de (relatief lage) inschrijfsom van [Tussenkomende partij] . In reactie daarop heeft het Waterschap bij brief van 20 januari 2020 onder meer het volgende aan de Combinatie bericht:
‘(…)
Nader onderzoek
De lagere inschrijfsom van [Tussenkomende partij] is ons opgevallen. Dat is reden geweest om gebruik te maken van de verificatieprocedure. In dat kader hebben wij op
3 december 2019 [Tussenkomende partij] schriftelijk verzocht om een schriftelijke motivering en toelichting. In dat verzoek hebben wij aangegeven welk aspect van het prijzenblad behorend bij de inschrijving van [Tussenkomende partij] . ons daarbij is opgevallen. Op 4 december 2019 is door [Tussenkomende partij] gehoor gegeven aan dit verzoek. De door hen gegeven motivering en toelichting is duidelijk en toereikend. Er is door ons dus een onderzoek verricht. Op grond van dit onderzoek is van een abnormaal lage inschrijving niet gebleken.
(…)’
2.9.
Het Waterschap heeft de voorlopige gunningsbeslissing tot op heden in stand gelaten.
2.10.
In juni 2019 heeft de politie een inval gedaan in twee bedrijfspanden en een woning die op naam staan van en in gebruik zijn bij [Tussenkomende partij] vanwege een verdenking van fraude met dierlijke meststoffen en afvalwater. Daarbij zijn vier medewerkers van [Tussenkomende partij] aangehouden. Zij zijn na verhoor weer vrijgelaten.
2.11.
Bij brief van 30 oktober 2019 heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid aan [Tussenkomende partij] het volgende bericht:
‘(…)
Ik heb een onderzoek naar het gedrag van betrokken rechtspersoon en bij de rechtspersoon betrokken natuurlijke personen ingesteld. Uit het onderzoek zijn geen bezwaren gebleken tegen betrokkenen in verband met inschrijving op overheidsopdrachten, speciale-sectoropdrachten, concessieovereenkomsten voor openbare werken of prijsvragen.
Op grond van artikel 4.1 van de Aanbestedingswet geef ik de Gedragsverklaring Aanbesteden af.
(…)’

3.Het geschil

in de hoofdzaak
3.1.
De Combinatie vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I het Waterschap te verbieden de opdracht op basis van de gunningsbeslissing aan [Tussenkomende partij] te gunnen;
II het Waterschap te gebieden de gunningsbeslissing in te trekken;
III het Waterschap te gebieden de inschrijving van [Tussenkomende partij] , met inachtneming van dit vonnis te onderzoeken;
IV het Waterschap te gebieden binnen vier weken na de datum van dit vonnis, althans binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn, een nieuwe afdoende gemotiveerde gunningsbeslissing te uiten, waarbij de Combinatie, althans de betrokken inschrijvers, een termijn voor effectieve rechtsbescherming wordt geboden;
V elk gebod en verbod aan het Waterschap op te leggen op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100.000,00;
VI het Waterschap te veroordelen in de proces- en nakosten.
3.2.
Het Waterschap voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.
in het incident tot tussenkomst, althans voeging
3.4.
[Tussenkomende partij] vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
in het incident
I primair [Tussenkomende partij] toe te staan tussen te komen in het kort geding tussen de Combinatie en het Waterschap, met veroordeling van de Combinatie in de kosten van het incident;
II subsidiair [Tussenkomende partij] toe te staan zich te voegen aan de zijde van het Waterschap in het kort geding tussen de Combinatie en het Waterschap, met veroordeling van de Combinatie in de kosten van het incident;
in de hoofdzaak
III de Combinatie niet ontvankelijk te verklaren in haar vorderingen, althans deze vorderingen af te wijzen;
IV het Waterschap te verbieden de opdracht te gunnen aan een ander dan [Tussenkomende partij] , indien het Waterschap de opdracht nog wenst te gunnen;
V de Combinatie te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.5.
De Combinatie en het Waterschap voeren geen verweer tegen tussenkomst van [Tussenkomende partij] . De Combinatie voert wel verweer tegen de vorderingen van [Tussenkomende partij] in de hoofdzaak en concludeert tot afwijzing daarvan.
3.6.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

in het incident tot tussenkomst, althans voeging

4.1.
De Combinatie en het Waterschap hebben geen verweer gevoerd tegen de tussenkomst van [Tussenkomende partij] en bovendien heeft [Tussenkomende partij] een rechtstreeks en in rechte te erkennen belang om als tussenkomende partij in het geding te komen, omdat [Tussenkomende partij] de inschrijver is aan wie de aanbestedende dienst voornemens is de opdracht te gunnen. Daarom zal [Tussenkomende partij] worden toegelaten als tussenkomende partij.
4.2.
De Combinatie en het Waterschap zullen in de kosten van het incident worden veroordeeld, welke kosten tot op heden worden begroot op nihil.
in de hoofdzaak
4.3.
De spoedeisendheid van de vorderingen vloeit voldoende uit de stellingen van de Combinatie voort.
4.4.
De Combinatie vordert in dit kort geding een verbod voor het Waterschap de opdracht aan [Tussenkomende partij] te gunnen alsmede veroordeling van het Waterschap de inschrijving van [Tussenkomende partij] nader te onderzoeken en naar aanleiding van de uitkomst daarvan een nieuwe gunningsbeslissing te nemen. De Combinatie legt aan deze vorderingen ten grondslag dat [Tussenkomende partij] met abnormaal lage prijzen op de opdracht heeft ingeschreven, althans dat sprake is van een manipulatieve inschrijving van [Tussenkomende partij] , omdat zij op het moment van inschrijven over bepaalde voorkennis beschikte waarmee zij een voorsprong had op de overige inschrijvers en waardoor geen sprake was van een voldoende mate van level playing field. Daarnaast heeft het Waterschap de voorlopige gunningsbeslissing van 6 december 2019 volgens de Combinatie onvoldoende gemotiveerd en zou de inschrijving van [Tussenkomende partij] ook als ongeldig terzijde moeten worden gelegd omdat zij in haar UEA valselijk heeft verklaard dat zij, voor zover zij weet, geen verplichtingen op het gebied van milieurecht heeft geschonden, terwijl dat wel het geval is. Het Waterschap en [Tussenkomende partij] hebben verweer gevoerd en stellen zich op het standpunt dat [Tussenkomende partij] een geldige inschrijving heeft gedaan, zodat de opdracht op basis van de reeds genomen voorlopige gunningsbeslissing aan haar dient te worden gegund.
4.5.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit de door het Waterschap uitgevoerde beoordeling volgt dat [Tussenkomende partij] met een fictieve inschrijfsom heeft ingeschreven die circa 35% lager ligt dan de inschrijfsom van de Combinatie, welke inschrijving op de tweede plaats is geëindigd. De enkele omstandigheid dat een inschrijving een zodanig verschil in fictieve prijs vertoont, kan op zichzelf echter niet tot het oordeel leiden dat sprake is van een abnormaal lage inschrijving. Voor die aanname moet sprake zijn van meer feiten en omstandigheden die wijzen in die richting, maar dergelijke informatie heeft de Combinatie niet aan haar stelling ten grondslag gelegd. Dat [Tussenkomende partij] een abnormaal lage inschrijving heeft gedaan, kan dan ook niet worden aangenomen.
4.6.
Wel moet worden geconstateerd dat het (ook) het Waterschap is opgevallen dat [Tussenkomende partij] met een zeer lage prijs op bepaalde onderdelen van het prijzenblad heeft ingeschreven. Dat heeft ertoe geleid dat het Waterschap in het kader van een verificatieprocedure bij
e-mailbericht van 3 december 2019 aan [Tussenkomende partij] om verduidelijking van haar inschrijving heeft gevraagd, met name naar de wijze waarop de zeer lage prijs voor bepaalde ritten tot stand is gekomen. [Tussenkomende partij] heeft daarop bij bericht van 4 december 2019 inhoudelijk gereageerd en het Waterschap heeft naar aanleiding van die reactie de inschrijving van [Tussenkomende partij] als geldig en in overeenstemming met de in de aanbestedingsleidraad gestelde eisen en criteria aangemerkt.
4.7.
In het prijzenblad waarop de inschrijvers de door hen aangeboden prijzen moesten invullen, staat met zoveel woorden dat het inschrijver(s) is toegestaan aan het Waterschap een korting aan te bieden. Daarbij is niet vermeld dat de aangeboden prijs in ieder geval kostendekkend zou moeten zijn. Ook uit de overige aanbestedingsstukken kan dat niet worden afgeleid, maar volgt enkel dat niet met negatieve prijzen op de opdracht mag worden ingeschreven. Ter zitting is gebleken dat [Tussenkomende partij] op een aantal specifieke ritten met steeds dezelfde zeer lage prijs heeft ingeschreven. Volgens de Combinatie beschikte [Tussenkomende partij] op het moment van inschrijving over bepaalde voorkennis op basis waarvan zij wist welke ritten niet, althans weinig zouden voorkomen en kon zij daarom voor specifiek die ritten een zeer lage prijs aanbieden in de wetenschap dat zij in het geheel niet of slechts zelden tegen die prijs zou hoeven rijden. Volgens de Combinatie heeft [Tussenkomende partij] daarmee een manipulatieve inschrijving gedaan en was geen sprake van een voldoende mate van level playing field.
4.8.
Zowel het Waterschap als [Tussenkomende partij] hebben zich daartegen verweerd en in dat verband aangevoerd dat geen van de inschrijvers op het moment van inschrijving over andere en/of aanvullende informatie beschikte dan uit de aanbestedingsleidraad voortvloeide en aldus voor alle inschrijvers bekend was. Namens het Waterschap is ter zitting in aanvulling daarop verklaard dat zij ook in het geheel niet over van de aanbestedingsleidraad afwijkende informatie beschikt. Wel is ter zitting gebleken dat [Tussenkomende partij] de zittende dienstverlener is en voorgaande opdrachten van het Waterschap met betrekking tot de uitvoering van de transportwerkzaamheden in kwestie al twee keer eerder gegund heeft gekregen. Daarmee heeft [Tussenkomende partij] onvermijdelijk de nodige ervaring opgedaan in het uitvoeren van de betreffende werkzaamheden. Uit de omschrijving van de opdracht in de aanbestedingsleidraad volgt echter dat de hoeveelheid slib en de samenstelling daarvan van veel factoren afhankelijk is en dat de omvang van de transportwerkzaamheden aldus per jaar verschilt. Verder moet worden geconstateerd dat sprake is van een nieuwe opdracht, waarin extra ritten zijn toegevoegd en waarvan de omvang substantieel groter is dan voorgaande jaren. Daarbij komt dat in de onderhavige opdracht meer toekomstgericht is gekeken naar de introductie van een zogenaamde dashboardtool, bij inwerkingtreding waarvan de verwachting is dat de omvang en planning van de werkzaamheden gedurende de looptijd van de overeenkomst op bepaalde onderdelen zullen wijzigen. Op zichzelf moet worden aangenomen dat [Tussenkomende partij] op basis van haar eerdere ervaring als zittende dienstverlener een inschatting heeft gemaakt van de werkzaamheden en in dat verband ook van de ritten die mogelijk minder vaak zullen voorkomen of in de toekomst zullen wegvallen en de daarbij behorende risico’s voor haar bedrijfsvoering. Daarmee is echter nog niet gezegd dat aan die inschatting informatie vanuit het Waterschap ten grondslag heeft gelegen, die voor andere inschrijvers op het moment van inschrijving niet kenbaar was en waardoor geen sprake (meer) was van een eerlijke concurrentiestrijd.
4.9.
Hoewel volgens de Combinatie verder voor iedere rit in het prijzenblad een marktconforme prijs moest worden aangeboden, zonder dat daarbij rekening mocht worden gehouden met de mogelijkheid dat een bepaalde rit minder vaak of niet zou gaan voorkomen of in de (nabije) toekomst mogelijk volledig uit de opdracht zou worden geschrapt, blijkt uit de aanbestedingsstukken niet dat inschrijvers niet mochten anticiperen op dergelijke omstandigheden. Geconstateerd moet worden dat de verschillende ritten en de duur dat die ritten onderdeel van de opdracht zouden uitmaken met zoveel woorden in de aanbestedingsleidraad staan vermeld, zodat die informatie bij alle inschrijvers bekend was en de enkele anticipatie daarop door [Tussenkomende partij] niet als manipulatief kan worden aangemerkt. Daarbij komt dat op dit moment niet kan worden uitgesloten dat [Tussenkomende partij] tegenover de ritten die zij tegen een lage prijs heeft aangeboden andere ritten heeft aangeboden die naar verhouding duurder zijn, om zo eventuele risico’s voor haar bedrijfsvoering te beperken. Ter zitting is namens [Tussenkomende partij] verder nog verklaard dat zij met haar inschrijving erop heeft gegokt dat zij de opdracht voor de maximale duur van vier jaar plus drie verlengingen van twee jaar zal mogen uitvoeren en de door haar aangeboden prijzen daarop (voor de aanbestedende dienst in gunstige zin) heeft aangepast. De omstandigheid dat [Tussenkomende partij] dergelijke risico’s kan en wil nemen vanwege de omvang en jaarlijkse omzet van haar bedrijf, maakt niet dat zij daarmee een manipulatieve inschrijving heeft gedaan.
4.10.
De stelling van de Combinatie dat het Waterschap de voorlopige gunningsbeslissing van 6 december 2019 niet afdoende heeft gemotiveerd, kan evenmin worden gevolgd. Na bekendmaking van de beslissing, voorzien van een toelichting op de door de Combinatie behaalde (fictieve) score en een tabel waarin die score is vergeleken met de door de overige drie inschrijvers behaalde scores, heeft het Waterschap bij brief van
20 januari 2020 nogmaals inhoudelijk op de bezwaren van de Combinatie tegen de voorlopige gunningsbeslissing gereageerd. Daarmee heeft het Waterschap afdoende aan de op haar als aanbestedende dienst rustende motiveringsplicht voldaan. De Combinatie heeft ook niet (nader) onderbouwd welke informatie volgens haar op dit moment nog zou ontbreken. De omstandigheid dat de Combinatie inzicht wenst in de door [Tussenkomende partij] aangeboden prijzen en de wijze waarop die tot stand zijn gekomen en het Waterschap die bedrijfsgevoelige informatie niet aan de Combinatie wil verstrekken, maakt niet dat de mede op die informatie gebaseerde voorlopige gunningsbeslissing onvoldoende is gemotiveerd.
4.11.
Verder heeft de Combinatie zich op het standpunt gesteld dat de inschrijving van [Tussenkomende partij] als ongeldig terzijde moet worden gelegd, omdat [Tussenkomende partij] een milieudelict heeft begaan en daarvan in haar UEA melding had moeten maken. Vaststaat dat het bevestigend beantwoorden van de vraag in het UEA of de inschrijver, naar haar weten, verplichtingen op het gebied van milieurecht heeft geschonden tot uitsluiting van de opdracht leidt. Nu [Tussenkomende partij] niet op deze grond van de opdracht is uitgesloten, moet het er voor worden gehouden dat [Tussenkomende partij] die vraag ontkennend heeft beantwoord. Dat dit een onjuist antwoord is, kan in het kader van dit kort geding niet worden vastgesteld. Hoewel namens [Tussenkomende partij] ter zitting is erkend dat in juni 2019 een inval heeft plaatsgevonden waarbij vier van haar medewerkers enige tijd hebben vastgezeten voor verhoor, is vervolgens onweersproken aangevoerd dat het OM (tot op heden) niet tot vervolging van [Tussenkomende partij] is overgegaan. Voor zover op dit moment nog sprake is van enige verdenking van [Tussenkomende partij] van het schenden van verplichtingen op het gebied van milieurecht, is dat onvoldoende om de vraag in het UEA die daarop betrekking heeft in het kader van de onderhavige aanbestedingsprocedure bevestigend te moeten beantwoorden. Van een vastgestelde schending is (in ieder geval) op dit moment geen sprake. Daarbij komt dat [Tussenkomende partij] op 30 oktober 2019 een Gedragsverklaring Aanbesteden heeft ontvangen van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, in welk kader is geoordeeld dat geen bewaren bestaan in verband met de inschrijving van [Tussenkomende partij] op onder andere overheidsopdrachten en speciale-sectoropdrachten. Dat [Tussenkomende partij] een valse verklaring heeft afgelegd bij het invullen van de UEA is dan ook niet aannemelijk.
4.12.
Bij deze stand van zaken moet worden aangenomen dat [Tussenkomende partij] een geldige inschrijving heeft gedaan op de door het Waterschap in de markt gezette opdracht voor het transporteren van zuiveringsslib in de regio Rivierenland. De vorderingen van de Combinatie strekkende tot een verbod voor het Waterschap de opdracht aan [Tussenkomende partij] te gunnen en een gebod om nader onderzoek te doen naar diens inschrijving en vervolgens een nieuwe gunningsbeslissing te nemen, zullen daarom worden afgewezen.
4.13.
Afwijzing van de vorderingen van de Combinatie leiden tot toewijzing van de door [Tussenkomende partij] onder III en IV ingestelde vorderingen in de hoofdzaak.
4.14.
De Combinatie zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld, aan de zijde van het Waterschap en [Tussenkomende partij] ieder afzonderlijk tot op heden begroot op:
  • griffierecht € 656,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.636,00
4.15.
De gevorderde wettelijke rente en nakosten zullen worden toegewezen als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident tot tussenkomst
5.1.
laat [Tussenkomende partij] toe als tussenkomende partij in het kort geding van de Combinatie tegen het Waterschap,
5.2.
veroordeelt de Combinatie en het Waterschap tot betaling van de proceskosten in het incident tot tussenkomst, aan de zijde van [Tussenkomende partij] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op nihil,
in de hoofdzaak
5.3.
wijst de vorderingen van de Combinatie ten aanzien van het Waterschap af,
5.4.
verstaat het bepaalde onder 5.3. als toewijzing van de vorderingen onder III en IV van [Tussenkomende partij] , en verbiedt het Waterschap de opdracht te gunnen aan een ander dan [Tussenkomende partij] , indien het Waterschap de opdracht nog wenst te gunnen,
5.5.
veroordeelt de Combinatie tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van het Waterschap tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.636,00, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat,
5.6.
veroordeelt de Combinatie tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [Tussenkomende partij] tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.636,00, waarin begrepen € 980,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis,
5.7.
veroordeelt de Combinatie in de kosten die zijn ontstaan na dit vonnis aan de zijde van [Tussenkomende partij] , begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, als niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan dit vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na die aanschrijving tot de dag van betaling en € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis, als er vervolgens betekening heeft plaatsgevonden,
5.8.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. K. van Vlimmeren-van Ommen en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.H.J. Krijnen op 12 februari 2020.