ECLI:NL:RBGEL:2020:1397

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
05/059062-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak moord en doodslag, bewezenverklaring zware mishandeling met dodelijke afloop en affectieschade

Op 3 maart 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van moord en doodslag op [slachtoffer] op 10 maart 2019 in Geldermalsen. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde feiten van moord en doodslag, omdat niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat de verdachte opzet had op de dood van het slachtoffer. De rechtbank oordeelde dat er wel sprake was van zwaar lichamelijk letsel, dat door de verdachte was toegebracht met een mes, wat uiteindelijk leidde tot de dood van het slachtoffer. De rechtbank concludeerde dat er een causaal verband bestond tussen het steken met het mes en het overlijden van [slachtoffer]. De verdachte werd veroordeeld voor zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge had. Daarnaast werd affectieschade toegewezen aan de moeder van het slachtoffer, terwijl de vorderingen van de broer en zus van het slachtoffer werden afgewezen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vijf jaar op, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen (voorwaardelijk) opzet had op de dood van het slachtoffer en dat er geen sprake was van noodweer.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/059062-19
Datum uitspraak : 3 maart 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte 1]
geboren op [geboortedag] 1996 te [geboorteplaats] , wonende te [adres]
thans gedetineerd te [detentieplaats] ,
raadsvrouw: mr. A.H.J. Raaijmakers, advocaat te Oisterwijk.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen
van 25 juni 2019, 3 september 2019, 26 november 2019 en 18 februari 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een op 18 februari 2020 ter terechtzitting toegewezen vordering aanpassing omschrijving van de tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1
hij op of omstreeks 10 maart 2019 te Geldermalsen, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en – al dan niet – met voorbedachten rade [slachtoffer] van het leven
heeft beroofd, immers heeft/is hij, verdachte, met dat opzet en – al dan niet – na kalm beraad en rustig overleg,
- een afspraak gemaakt met die [slachtoffer] en met getuige [getuige 1] en/of
- ( vervolgens) naar die [slachtoffer] gelopen, terwijl die [slachtoffer] nog in de/zijn auto zat
en/of
- ( vervolgens) het portier van de bijrijderskant van die auto geopend en/of
- ( vervolgens) meermalen met kracht en met gebalde vuist op/tegen het hoofd/gezicht
van die [slachtoffer] geslagen en/of
- ( vervolgens) meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in
het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer] gestoken,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2019 te Geldermalsen, in elk geval in Nederland,
opzettelijk en – al dan niet – met voorbedachten rade [slachtoffer] zwaar lichamelijk
letsel heeft toegebracht, immers heeft/is hij, verdachte, met dat opzet en – al dan niet – na kalm beraad en rustig overleg,
- een afspraak gemaakt met die [slachtoffer] en met getuige [getuige 1] en/of
- ( vervolgens) naar die [slachtoffer] gelopen, terwijl die [slachtoffer] nog in de/zijn auto zat
en/of
- ( vervolgens) het portier van de bijrijderskant van die auto geopend en/of
- ( vervolgens) meermalen met kracht en met gebalde vuist op/tegen het hoofd/gezicht
van die [slachtoffer] geslagen en/of
- ( vervolgens) meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in
het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer] gestoken,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2019 te Geldermalsen, in elk geval in Nederland,
een persoon, genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door:
- een afspraak te maken met die [slachtoffer] en met getuige [getuige 1] en/of
- ( vervolgens) naar die [slachtoffer] te lopen, terwijl die [slachtoffer] nog in de/zijn auto zat
en/of
- ( vervolgens) het portier van de bijrijderskant van die auto te openen en/of
- ( vervolgens) meermalen met kracht en met gebalde vuist op/tegen het hoofd/gezicht
van die [slachtoffer] te slaan en/of
- ( vervolgens) meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in
het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer] te steken,
terwijl het feit de dood ten gevolge heeft gehad
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2019 te Geldermalsen, in elk geval in Nederland,
zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend:
- een afspraak heeft gemaakt met die [slachtoffer] en met getuige [getuige 1] en/of
- ( vervolgens) naar die [slachtoffer] is gelopen, terwijl die [slachtoffer] nog in de/zijn auto zat
en/of
- ( vervolgens) het portier van de bijrijderskant van die auto heeft geopend en/of
- ( vervolgens) meermalen met kracht en met gebalde vuist op/tegen het hoofd/gezicht
van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- ( vervolgens) meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in
het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer] heeft gestoken,
waardoor die [slachtoffer] veel bloed heeft verloren en/of in combinatie met hartfalen en/of
het gebruik van drugs (cocaïne), het aan zijn, verdachtes, schuld te wijten is geweest dat
die [slachtoffer] zodanig letsel heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is
overleden;
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2019 te Geldermalsen, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening,
weg te nemen een telefoon en/of een geldbedrag, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, en daarbij die voorgenomen diefstal te doen voorafgegaan en/of te doen vergezellen
en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken,
hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte,
- een afspraak heeft gemaakt met die [slachtoffer] en met getuige [getuige 1] en/of
- ( vervolgens) naar die [slachtoffer] is gelopen, terwijl die [slachtoffer] nog in de auto zat
en/of
- ( vervolgens)het portier van de bijrijderskant van de auto heeft geopend en/of
- ( vervolgens) meermalen met kracht en met gebalde vuist op/tegen het hoofd/gezicht
van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- ( vervolgens) meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in
het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- ( vervolgens) (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: ‘Geef me je geld’ en/of ‘Geef me
je telefoon’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 maart 2019 te Geldermalsen, in elk geval in Nederland,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om,
met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld
en/of bedreiging met geweld,
[slachtoffer] te dwingen tot de afgifte van een telefoon en/of een geldbedrag, in elk
geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte,
welk geweld en/of bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte,
- een afspraak heeft gemaakt met die [slachtoffer] en met getuige [getuige 1] en/of
- ( vervolgens) naar die [slachtoffer] is gelopen, terwijl die [slachtoffer] nog in de auto zat
en/of
- ( vervolgens)het portier van de bijrijderskant van de auto heeft geopend en/of
- ( vervolgens) meermalen met kracht en met gebalde vuist op/tegen het hoofd/gezicht
van die [slachtoffer] heeft geslagen en/of
- ( vervolgens) meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in
het/de be(e)n(en) van die [slachtoffer] heeft gestoken en/of
- ( vervolgens) (dreigend) de woorden heeft toegevoegd: ‘Geef me je geld’ en/of ‘Geef me
je telefoon’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking,
tengevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 10 maart 2019 heeft verdachte met [getuige 1] afgesproken dat zij elkaar tussen 17.30 uur en 18.00 uur zouden ontmoeten in Geldermalsen. Zij hebben afgesproken dat [getuige 1] [slachtoffer] mee zou lokken, omdat verdachte [slachtoffer] een lesje wilde leren. [2]
[getuige 1] en [slachtoffer] hebben de auto geparkeerd op de Meersteeg te Geldermalsen en zij bleven in de auto zitten. [getuige 1] was de bestuurder van de auto en [slachtoffer] zat op de bijrijdersstoel. Verdachte is vervolgens samen met [getuige 2] per auto naar de Meersteeg gegaan. [3] Toen zij daar arriveerden is verdachte uitgestapt en direct naar de daar aanwezige [slachtoffer] toegelopen. Verdachte heeft het portier van de bijrijderskant geopend en vervolgens direct meermalen, met kracht en met gebalde vuisten tegen het hoofd van de in de auto zittende [slachtoffer] geslagen. [4]
[slachtoffer] is op 10 maart 2019 om 18.30 uur overleden. [5]
De volgende letsels zijn bij [slachtoffer] aangetroffen:
- op de achterzijde van het rechterbovenbeen, op circa 73 cm van de voetzoolrand en min of meer in het midden, een huidperforatie van ca. 1,4 cm, met één scherp en één puntig wonduiteinde. Hierbij was er een naar links, buikwaarts en hoofdwaarts gericht wondkanaal van circa 10 cm, met onder andere perforatie van bovenbeenspieren en een grote beenader; [6]
- op de voorzijde van het rechteronderbeen, op circa 40 cm van de voetzoolrand en circa 5 cm van het midden een huidperforatie van circa 1,6 cm, met één scherp en één puntig, iets onregelmatig wonduiteinde. Hierbij was er een naar links, rugwaarts en iets hoofdwaarts gericht wondkanaal van ca. 6,7 cm, met onder andere perforatie van onderbeenspieren, twee aders en een slagader; [7]
- op de voorzijde van het rechteronderbeen, op circa 27 cm van de voetzoolrand en circa 0,7 cm van het midden was er een lijnvormige gladrandige huidklieving van circa 2,5 cm, reikend tot in het onderhuidse vetweefsel. [8]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling met voorbedachten rade, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft. Voor opzet op de dood van het slachtoffer is onvoldoende bewijs en daarom dient vrijspraak van het primair ten laste gelegde te volgen.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat de steekletsels in het geheel niet passen bij de stelling van verdachte. Verdachte wilde [slachtoffer] een lesje leren en op basis van de verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] kan er vanuit gegaan worden dat verdachte het mes heeft meegenomen. Alle verklaringen van [getuige 2] kunnen, ondanks het verweer van de verdediging op dit punt, voor het bewijs worden gebruikt. [getuige 2] is uiteindelijk bij de rechter-commissaris verhoord met behulp van een tolk en al zijn eerdere verklaringen komen in grote lijnen overeen met deze verklaring.
Verdachte heeft door met het mes te steken de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Hij heeft dit ook gedaan met voorbedachten rade, immers heeft hij na veelvuldig contact met [getuige 1] de afspraak gemaakt en een nepnaam gebruikt om te voorkomen dat [slachtoffer] iets in de gaten zou krijgen.
Er is een causaal verband tussen het steken met een mes door verdachte, het lichamelijk letsel en de dood van [slachtoffer] . Aldus kan het onder 1 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend worden bewezen.
Het is bovendien niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een noodweersituatie waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is en dat daarom vrijspraak dient te volgen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit ten aanzien van beide ten laste gelegde feiten. Hiertoe heeft zij allereerst aangevoerd dat alle verklaringen van [getuige 2] moeten worden uitgesloten van het bewijs, primair vanwege taalperikelen, subsidiair vanwege de onbetrouwbare inhoud. De door [getuige 2] afgelegde verklaringen zijn allemaal anders en hij is bij de politie gehoord zonder tolk, terwijl hij zeer slecht Nederlands spreekt. Er is sprake van onzorgvuldig handelen van de politie en dat is in strijd met de beginselen van behoorlijke procesorde. De inhoud van de verklaringen is ook onbetrouwbaar vanwege het ontbreken van een tolk. Bovendien heeft hij op verschillende punten tegenstrijdig verklaard en zijn verklaringen komen op verschillende punten niet overeen met objectieve bewijsmiddelen.
De verklaring van de moeder van [slachtoffer] wordt niet ondersteund door de telefoongegevens.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat de verklaring van verdachte op verschillende punten wordt ondersteund door het dossier. Verdachte wilde afspreken bij de Lukoil, waar camera’s hangen. Hieruit blijkt dat verdachte niets ergs wilde doen. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] een mes heeft gepakt, nadat verdachte [slachtoffer] meermalen had geslagen met zijn vuisten op het gezicht. Verdachte is geschrokken van het mes en heeft de arm van [slachtoffer] met zijn hele gewicht en met kracht naar beneden gedrukt. Verdachte heeft niet gemerkt dat [slachtoffer] hierbij werd geraakt. Hij heeft toen hij vertrok ook tegen [getuige 1] gezegd dat hij hem nooit meer met [slachtoffer] wilde zien. [getuige 1] heeft bovendien ook verklaard dat hij geen mes heeft gezien.
Deskundige Van de Goot heeft nog altijd vragen over de doodsoorzaak. [slachtoffer] heeft langdurig en veelvuldig drugs gebruikt en er was sprake van een kransslagadervernauwing. De invloed van deze zaken op de dood van [slachtoffer] is volgens de verdediging nog onduidelijk.
Verdachte had geen (voorwaardelijk) opzet op de dood van [slachtoffer] en er is geen sprake van voorbedachten rade. Verdachte dient daarom vrijgesproken te worden van de onder 1 primair ten laste gelegde feiten.
Verdachte dient ook van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit vrijgesproken te worden. Er is geen sprake van zwaar lichamelijk letsel, nu het gaat om twee ondiepe steekwonden. Ook had verdachte geen (voorwaardelijk) opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Hij wilde [slachtoffer] slechts een paar klappen geven en heeft niet kunnen voorzien wat er ter plaatse zou gebeuren.
Verdachte had wel opzet op het slaan op het gezicht, de meer subsidiair ten laste gelegde mishandeling. Verdachte heeft echter geen opzet gehad op het gebruiken van het mes. Ook kan niet worden vastgesteld dat er een causaal verband is tussen het toegebrachte letsel en de dood van [slachtoffer] . Het slaan op het gezicht heeft zeker niet de dood ten gevolge gehad. Daarom dient verdachte ook hiervan te worden vrijgesproken.
Het onder 1 meest subsidiair ten laste gelegde feit, dood door schuld, kan eveneens niet wettig en overtuigend worden bewezen. Verdachte betwist dat hij onvoorzichtig en onoplettend heeft gehandeld. Het steken met het mes is niet te wijten aan de schuld van verdachte, maar aan de schuld van [slachtoffer] .
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde feiten heeft de raadsvrouw aangevoerd dat verdachte nooit de intentie heeft gehad om de telefoon en het geld van [slachtoffer] af te pakken en zich toe te eigenen of zichzelf zo te bevoordelen.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van één van de ten laste gelegde feiten komt, dan komt verdachte een beroep op noodweer toe. Tijdens de worsteling trok [slachtoffer] een mes, waardoor verdachte geen kant op kon en hij zichzelf moest verdedigen. Deze verklaring kan niet onaannemelijk worden geacht en bij een gebrek aan betrouwbaar bewijsmateriaal dat in de andere richting wijst, dient van de lezing van verdachte te worden uitgegaan. Het steken met het mes voldoet aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit. Verdachte werd ineens geconfronteerd met een mes. Hierop heeft hij het mes naar beneden gedrukt en afhandig gemaakt. Indien de rechtbank van mening is dat het steken de noodzakelijke verdediging overschrijdt, dan is de verdediging van mening dat sprake is van noodweer exces. Verdachte had geen andere keuze en er was ook geen gelegenheid om andere opties te overwegen. Er was sprake van een hevige gemoedsbeweging, als direct gevolg van de wederrechtelijke aanranding. [slachtoffer] had al eerder zeer onvoorspelbaar en agressief gedrag vertoond en op het bewuste moment trok hij een mes. Verdachte was bang te worden gestoken met dit mes en is in een worsteling geraakt met [slachtoffer] . Tijdens deze worsteling moet het steken zijn gebeurd. Nu dit handelen verontschuldigbaar is, dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
Overwegingen ten aanzien van de feiten
De rechtbank dient allereerst op basis van de bewijsmiddelen vast te stellen wat op 10 maart 2019 feitelijk is gebeurd.
Verdachte heeft verklaard dat nadat hij [slachtoffer] had geslagen, [slachtoffer] een mes heeft getrokken. [slachtoffer] haalde dit mes tussen zijn benen vandaan en richtte het mes op verdachte. [slachtoffer] hield het mes bij verdachte op borsthoogte, op ongeveer 20 cm afstand van het lichaam van verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij, om zichzelf te verdedigen, de arm van [slachtoffer] met daarin het mes met zijn hele gewicht naar beneden heeft gedrukt. Verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] op dat moment nog op de bijrijdersstoel zat. Verdachte denkt dat het mes langs de stoel aan de zijde van het portier en naast het been van [slachtoffer] naar beneden ging. Hij heeft met zijn rechterarm de arm van [slachtoffer] naar beneden gedrukt en hij heeft met zijn linkerhand het mes geprobeerd te pakken. Toen het mes op de vloer van de auto viel, heeft hij het mes gepakt en is hij met het mes naar zijn eigen auto teruggelopen. Hij zag wel bloed op zijn handen, maar hij dacht dat dit kwam doordat hij [slachtoffer] had geslagen.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij het mes vast heeft gehad [9] , maar geen stekende bewegingen heeft gemaakt.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij nog achter het stuur van de auto zat toen verdachte naar de passagierskant van de auto liep en [slachtoffer] begon te slaan. [getuige 1] is vervolgens uitgestapt en naar de achterkant van zijn auto gelopen. Toen hij hier ongeveer vijf seconden stond, zag hij dat verdachte naar zijn auto liep. Verdachte en de andere man zijn toen ingestapt en reden weg. Verdachte zei nog tegen hem door het geopende raam “Ik wil je nooit meer zien en ik wil ook niet dat je nog met hem omgaat.” De andere man heeft niets gezegd of gedaan. [10]
[getuige 1] heeft verklaard dat hij zag toen hij terugliep naar zijn auto, dat [slachtoffer] bezig was om via de bijrijdersstoel naar de bestuurdersstoel te klimmen. Toen verdachte weg was, zat [slachtoffer] pas helemaal op de bestuurdersstoel en zag [getuige 1] een heleboel bloed. [11] Hij heeft gelijk 112 gebeld. Terwijl hij belde heeft hij nog iets aan [slachtoffer] gevraagd, maar [slachtoffer] was toen niet meer aanspreekbaar. Vanaf het moment dat hij uit de auto stapte heeft hij [slachtoffer] niets meer horen zeggen.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij geen mes heeft gezien. [getuige 1] heeft wel gezien dat verdachte iets vast had, dit was een zwart voorwerp met iets zilverachtigs. [12]
[getuige 2] heeft verklaard dat hij zag dat het slachtoffer in de auto zat en verdachte buiten de auto stond. Verdachte sloeg het slachtoffer. [getuige 2] zag dat verdachte een mes in zijn handen had. [13] [getuige 2] heeft verklaard dat verdachte met een mes in het been van het slachtoffer heeft gestoken. Hij zag dat verdachte een stekende beweging maakte, het waren verschillende bewegingen en hij zwaaide met het mes. [14]
Ten aanzien van de stelling van de raadsvrouw dat de verklaringen van [getuige 2] niet voor het bewijs gebruikt zou mogen worden omdat [getuige 2] bij de politie is gehoord zonder tolk en hij niet consistent heeft verklaard, overweegt de rechtbank als volgt. [getuige 2] is bij de rechter-commissaris in het bijzijn van een tolk en de raadsvrouw verhoord, dit verhoor was dus met de nodige waarborgen omkleed. De rechtbank is bovendien van oordeel dat de verklaringen van [getuige 2] op hoofdlijnen consistent zijn. Bij de rechter-commissaris heeft hij duidelijk aangegeven op welke punten de processen-verbaal van zijn eerder afgelegde verklaringen niet kloppen, vermoedelijk in verband met het ontbreken van een tolk. Dat [getuige 2] terugkomt op enkele punten, maar bevestigt dat verdachte stekende bewegingen maakte met het mes, draagt bij aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring op dit punt. Verder overweegt de rechtbank dat de verklaring van [getuige 2] bij de rechter-commissaris niet wordt tegengesproken door andere bewijsmiddelen en overeenkomst met de aard van het letsel bij [slachtoffer] . De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat de verklaring die [getuige 2] bij de rechter-commissaris heeft afgelegd betrouwbaar is en gebruikt kan worden voor het bewijs. De rechtbank zal voorzichtigheidshalve de verklaringen die [getuige 2] zonder de aanwezigheid van een tolk bij de politie heeft afgelegd niet gebruiken voor het bewijs.
Ten aanzien van de verklaring van verdachte overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank constateert dat [slachtoffer] een steekwond had aan de achterkant van zijn rechter bovenbeen. De wondkanalen van deze steekwond en de steekwond op het rechteronderbeen waren beiden hoofdwaarts gericht. Deze bevindingen passen niet bij de verklaring van verdachte, dat hij (de arm met daarin) het mes naar beneden heeft gedrukt terwijl [slachtoffer] op de bijrijdersstoel zat. Deze bevindingen (de plaats en de richting van de steekwonden) passen wel bij de verklaring van [getuige 1] , dat [slachtoffer] naar de bestuurdersstoel klom, en de verklaring van [getuige 2] dat verdachte stekende bewegingen maakte. De rechtbank is daarom van oordeel dat de verklaring van verdachte dat hij (de arm van [slachtoffer] met daarin) het mes om zichzelf te verdedigen naar beneden heeft gedrukt en dat het letsel van [slachtoffer] daardoor moet zijn veroorzaakt, ongeloofwaardig is.
Doodsoorzaak
Patholoog De Boer heeft geconcludeerd dat het overlijden van [slachtoffer] wordt verklaard door bloedverlies ten gevolge van twee steekletsels in het rechterbeen. De reeds bestaande ziekelijke afwijkingen (matig ziekelijke vernauwingen in de kransslagaders) hebben bijgedragen aan zuurstoftekort van het hart en als zodanig aan (de snelheid van) het overlijden bijgedragen. [15]
Patholoog Van de Voorde heeft de bemerkingen en de conclusies van De Boer bevestigd. [16]
Ter terechtzitting heeft forensisch patholoog Van de Goot verklaard dat zonder het bloedverlies door het steken de dood niet zou zijn gevolgd. [17] Dat hij verder heeft verklaard dat nader onderzoek kan uitwijzen of het mogelijk is dat andere oorzaken (het cocaïnegebruik in combinatie met de bestaande mate van slagaderverkalking) ook hebben bijgedragen aan het intreden van de dood, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af.
De rechtbank overweegt dat daarmee alle deskundigen in essentie hebben geconcludeerd dat zonder het bloedverlies veroorzaakt door het steekletsel [slachtoffer] niet zou zijn overleden op 10 maart 2019. De rechtbank is van oordeel dat de bij die stand van zaken de mogelijke bijdrage die het cocaïnegebruik van verdachte heeft geleverd bij het intreden van de dood niet relevant is. Het causale verband tussen het steken met het mes door verdachte in het been van [slachtoffer] en het intreden van de dood van die [slachtoffer] , staat naar het oordeel van de rechtbank, uitgaande van de conclusies van de deskundigen, in voldoende mate vast.
Conclusie
De rechtbank acht, op basis van de bewijsmiddelen in onderlinge samenhang bezien, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte meermalen met een mes in het been van [slachtoffer] heeft gestoken, waardoor [slachtoffer] is overleden.
Kwalificatie - opzet en voorbedachten rade
De vraag die de rechtbank vervolgens dient te beantwoorden is hoe de feiten juridisch gekwalificeerd moeten worden. Hierbij is van belang waar de opzet van verdachte op was gericht en of hij heeft gehandeld met 'voorbedachten rade'.
Moord of doodslag
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op de dood van [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat er een aanmerkelijke kans op overlijden is wanneer een persoon in zijn boven- dan wel onderbeen wordt gestoken. De rechtbank acht echter niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte deze kans ook bewust heeft aanvaard, daarom zal de rechtbank verdacht vrijspreken van de onder 1 primair ten laste gelegde moord of doodslag.
Zware mishandeling
De rechtbank stelt vast dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van het verweer van de verdediging dat hiervan geen sprake was overweegt de rechtbank als volgt. De steekletsels hebben een slagader en meerdere aders, waaronder een grote beenader, geraakt, dit zijn vitale onderdelen van het lichaam en zelfs medisch ingrijpen heeft niet geleid tot herstel.
De rechtbank is verder van oordeel dat verdachtes opzet was gericht op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door eerst van het slachtoffer te stompen en vervolgens meermalen te steken met een mes in het been van het slachtoffer. Dat opzet blijkt dus rechtstreeks uit zijn handelen.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan, dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de vaststaande feiten blijkt dat verdachte enig vooropgezet plan had. Hij heeft met [getuige 1] afgesproken dat hij [slachtoffer] mee zou nemen naar de afgesproken plek en hij wilde [slachtoffer] een lesje leren. Er is geen bewijs dat verdachte het mes heeft meegenomen. De rechtbank kan daarom niet wettig bewijzen dat verdachte daadwerkelijk het plan had opgevat om [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Noodweer en noodweer exces
De raadsvrouw heeft gesteld dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Zoals reeds onder de vaststelling van de feiten is besproken, is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van verdachte ten aanzien van het mes ongeloofwaardig is. Het is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen.
Nu er geen sprake was van een noodweer situatie, verwerpt de rechtbank het door de verdediging gevoerde noodweer verweer.
Conclusie
De rechtbank komt tot een bewezenverklaring van het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, ten gevolge waarvan [slachtoffer] is komen te overlijden.
Ten aanzien van feit 2
Er is onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat verdachte tegen [slachtoffer] heeft gezegd ‘geef me je geld’ of ‘geef me je telefoon’, met het oogmerk om de telefoon of het geld van [slachtoffer] zich toe te eigenen of zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen. De rechtbank zal verdachte daarom integraal vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde feit.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op of omstreeks 10 maart 2019 te Geldermalsen, in elk geval in Nederland,
opzettelijk
en – al dan niet – met voorbedachten rade[slachtoffer] zwaar lichamelijk
letsel heeft toegebracht, immers heeft/is hij, verdachte, met dat opzet
en – al dan niet – na kalm beraad en rustig overleg,
- een afspraak gemaakt met die [slachtoffer] en met getuige [getuige 1] en
/of
-
(vervolgens
)naar die [slachtoffer] gelopen, terwijl die [slachtoffer] nog in de
/zijnauto zat
en
/of
-
(vervolgens
)het portier van de bijrijderskant van die auto geopend en
/of
-
(vervolgens
)meermalen met kracht en met gebalde vuist
op/tegen het hoofd
/gezicht
van die [slachtoffer] geslagen en
/of
-
(vervolgens
)meermalen met een mes
, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in
het
/debe
(e
)n
(en)van die [slachtoffer] gestoken,
ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het is niet aannemelijk geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Nu er geen sprake was van een noodweersituatie, verwerpt de rechtbank het door de verdediging gevoerde noodweer exces verweer.
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 subsidiair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren, met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens verdachte aangevoerd dat verdachte het afschuwelijk vindt wat er is gebeurd. De verdenking drukt zwaar op verdachte en hij heeft hiervoor psychische hulp nodig binnen het Huis van Bewaring. De raadsvrouw heeft verder verwezen naar een arrest van het Hof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2007:BX5709). De verdachte in die zaak is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren, waarvan één jaar voorwaardelijk is opgelegd, voor een zware mishandeling de dood ten gevolge hebbend.
Ten aanzien van het beslag heeft de verdachte gesteld dat het inbeslaggenomen geldbedrag van zijn vader is en aan hem dient te worden teruggegeven.
De raadsvrouw heeft verzocht om het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen en subsidiair verzocht om het bevel tot voorlopige hechtenis te schorsen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 31 januari 2020;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 4 juni 2019;
- de trajectconsulten van het NIFP, gedateerd 9 april 2019 en 4 november 2019.
Verdachte was de drugsdealer van [slachtoffer] en verdachte wilde [slachtoffer] een lesje leren. Nadat hij [getuige 1] heeft gevraagd om [slachtoffer] mee te lokken naar een afspraak, heeft hij [slachtoffer] onverhoeds zwaar mishandeld, waardoor [slachtoffer] zelfs is komen te overlijden. Verdachte heeft meermalen met kracht met zijn vuisten op het hoofd van het slachtoffer geslagen. Vervolgens heeft hij met een mes gestoken, in het onderbeen en in het bovenbeen. Verdachte heeft [slachtoffer] gestoken aan de achterkant van zijn bovenbeen, kennelijk op het moment dat hij zich van verdachte had afgewend en hij zichzelf niet kon verdedigen. [slachtoffer] is aan de verwondingen overleden en daar is verdachte verantwoordelijk voor. Verdachte heeft daarmee [slachtoffer] zijn belangrijkste bezit, namelijk zijn leven, afgenomen. Ook heeft verdachte het leven van de familie van het slachtoffer volledig ontwricht.
De rechtbank is van oordeel dat alleen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf een passende straf is gezien de ernst van het feit. De rechtbank houdt bij het opleggen van de straf rekening met de nog jonge leeftijd van verdachte en met straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd. De rechtbank acht gezien alle feiten en omstandigheden een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden.
Gezien de opgelegde straf zal de rechtbank de verzoeken ten aanzien van de voorlopige hechtenis afwijzen.
Ten aanzien van het beslag merkt de rechtbank op dat het conservatoir beslag betreft en hierover dus geen beslissing kan worden genomen.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partijen toe te wijzen, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat alle vorderingen niet ontvankelijk verklaard dienen te worden in verband met de door haar bepleitte vrijspraak.
Subsidiair heeft zij ten aanzien van de vordering van de moeder van het slachtoffer aangevoerd dat de gevorderde affectieschade gematigd dient te worden. De gevorderde inkomstenderving dient te worden afgewezen. Bij de politie heeft de moeder van [slachtoffer] verklaard dat hij een schuld had bij haar van € 90.000,- en ook [getuige 1] heeft verklaard dat [slachtoffer] zijn hele uitkering besteedde aan drugs. Er was dus geen sprake van een financiële bijdrage. De overige materiële kosten zijn onvoldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de broer en de zus geldt dat in het besluit affectieschade vermeld staat dat dit niet standaard geldt voor broers en zussen. Er zijn in de onderhavige zaak geen omstandigheden aangevoerd die maken dat dit besluit wel van toepassing is en daarom moet de gevorderde immateriële schade worden afgewezen. Ook voor de broer en zus geldt dat de materiële schade onvoldoende is onderbouwd, dan wel dat verdachte voor deze schade niet aansprakelijk is.
Beoordeling door de rechtbank
Benadeelde partij [benadeelde 1]
De moeder van het slachtoffer, benadeelde partij [benadeelde 1] , heeft in totaal een bedrag gevorderd van € 43.598,34.
Dit bedrag bestaat voor € 20.000,- uit affectieschade. Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen affectieschade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is.
Het gevorderde bedrag komt overeen met de tabel affectieschade nabestaanden en de rechtbank ziet geen reden om hiervan af te wijken. De vordering van de affectieschade dient te worden toegewezen.
De moeder van het slachtoffer heeft ook materiële schade gevorderd. Op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek kunnen nabestaanden (los van de mogelijkheid van vergoeding van immateriële schade) in aanmerking komen voor vergoeding van gederfd levensonderhoud en de kosten van lijkbezorging.
De kosten van de begrafenis van € 534,50 en de afwikkeling van de nalatenschap van € 127,- zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en zijn voor toewijzing vatbaar.
De verdediging heeft de vordering ten aanzien van het weggevallen inkomen en de kosten voor huishoudelijke hulp en klusjes betwist. De benadeelde partij heeft de vordering op dit punt onvoldoende onderbouwd en ook het dossier biedt geen aanwijzingen om de vordering toe te kunnen wijzen. De rechtbank verklaart dit deel van de vordering daarom niet-ontvankelijk.
De rechtbank is van oordeel dat gevorderde emotionele waarde van de kleding die het slachtoffer droeg tijdens het overlijden, geen materiële maar immateriële schade is. Deze immateriële schade valt naar het oordeel van de rechtbank onder de reeds toegewezen affectieschade. De rechtbank zal daarom dit deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
De totale materiële schade die naar het oordeel van de rechtbank kan worden toegewezen is
€ 661,50. Hiervoor is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk.
Gezien het voorgaande zal de rechtbank de vordering toewijzen tot een bedrag van
€ 20.661,50. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 10 maart 2019.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering. De benadeelde partij kan derhalve haar vordering slechts aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
De benadeelde partij vordert tevens vergoeding van de reiskosten van € 86,84. Deze kosten zijn gemaakt ter verkrijging van de schadevergoeding en zijn naar het oordeel van de rechtbank proceskosten. De rechtbank acht deze vordering toewijsbaar.
Benadeelde partij [benadeelde 2]
De broer van het slachtoffer, benadeelde partij [benadeelde 2] , heeft in totaal een bedrag gevorderd van € 22.114,92.
Dit bedrag bestaat voor € 17.500,- uit affectieschade. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat affectieschade is geleden. De broers en zussen van slachtoffers komen echter niet standaard voor vergoeding in aanmerking. Om voor vergoeding van affectieschade in aanmerking te komen moet er bijvoorbeeld sprake zijn van een bijzonder affectieve relatie of zorgrelatie. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een relatie die juridisch gezien als zodanig kan worden aangemerkt. De gevorderde affectieschade dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De broer van het slachtoffer heeft ook materiële schade gevorderd. Op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek kunnen nabestaanden (los van de mogelijkheid van vergoeding van immateriële schade) in aanmerking komen voor vergoeding van gederfd levensonderhoud en de kosten van lijkbezorging. Het wegbrengen van de familie naar Schiphol valt naar het oordeel van de rechtbank niet hieronder.
De gevorderde verlofdagen kunnen worden gezien als kosten die zijn gemaakt ter verkrijging van de schadevergoeding. Echter zijn deze verlofdagen, tegen de achtergrond van de betwisting, onvoldoende onderbouwd.
De vordering dient daarom in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij vordert tevens vergoeding van de reiskosten van € 65,- die betrekking hebben op kosten die zijn gemaakt ter verkrijging van de schadevergoeding. Dit zijn naar het oordeel van de rechtbank proceskosten en de rechtbank acht dit deel van de vordering toewijsbaar.
Benadeelde partij [benadeelde 3]
De zus van het slachtoffer, benadeelde partij [benadeelde 3] , heeft in totaal een bedrag gevorderd van € 19.292,98.
Dit bedrag bestaat voor € 17.500,- uit affectieschade. Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende komen vast te staan dat affectieschade is geleden. De broers en zussen van slachtoffers komen echter niet standaard voor vergoeding in aanmerking. Om voor vergoeding van affectieschade in aanmerking te komen moet er bijvoorbeeld sprake zijn van een bijzonder affectieve relatie of zorgrelatie. De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een relatie die juridisch gezien als zodanig kan worden aangemerkt. De gevorderde affectieschade dient daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De zus van het slachtoffer heeft ook materiële schade gevorderd. Op grond van artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek kunnen nabestaanden (los van de mogelijkheid van vergoeding van immateriële schade) in aanmerking komen voor vergoeding van gederfd levensonderhoud en de kosten van lijkbezorging. De gevorderde kosten voor therapie en het wegbrengen van de familie naar Schiphol vallen naar het oordeel van de rechtbank niet hieronder en dienen daarom niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De kosten van de begrafenis van € 919,40 zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd en zijn voor toewijzing vatbaar. Ook de reiskosten die betrekking hebben op het ophalen van de as en het terugbrengen van de kleding vallen onder kosten van lijkbezorging. Deze kosten ten bedrage van € 25,48 kunnen worden toegewezen.
De totale materiële schade dat naar het oordeel van de rechtbank kan worden toegewezen is
€ 944,88. Hiervoor is verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk. De gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf 10 maart 2019.
De gevorderde verlofdagen kunnen worden gezien als kosten die zijn gemaakt ter verkrijging van de schadevergoeding. De verlofdagen zijn naar het oordeel van de rechtbank met de indiening van de verlofkaart voldoende onderbouwd en zijn voor toewijzing vatbaar. De benadeelde partij vordert tevens vergoeding van de reiskosten die betrekking hebben op kosten die zijn gemaakt ter verkrijging van de schadevergoeding. Deze proceskosten van in totaal van € 798,18,- zijn naar het oordeel van de rechtbank toewijsbaar.
Schadevergoedingsmaatregel
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 1] . De gevorderde en toegewezen vergoeding voor proceskosten is daar niet bij inbegrepen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

wijst af het verzoek tot opheffing en het verzoek tot schorsingvan het bevel tot voorlopige hechtenis.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 1], van een bedrag van
€ 20.661,50 (twintigduizend zeshonderdéénenzestig euro en vijftig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 86,84 (zesentachtig euro en vierentachtig cent);
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 1] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 1], een bedrag
te betalen van € 20.661,50 (twintigduizend zeshonderdéénenzestig euro en vijftig cent),vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 138 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijkin zijn vordering;
 veroordeeld verdachte tot betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij [benadeelde 2] gemaakt, tot op heden begroot op € 65,- (vijfenzestig euro).
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 subsidiair tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 3], van een bedrag van
€ 944,88 (negenhonderdvierenveertig euro en achtentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 798,18 (zevenhonderdachtennegentig euro en achttien cent);
 verklaart de
benadeelde partij [benadeelde 3] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[benadeelde 3], een bedrag
te betalen van € 944,88 (negenhonderdvierenveertig euro en achtentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 maart 2019 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 18 dagen gijzeling zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Graat (voorzitter), mr. L.C.P. Goossens en mr. A. Cimen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Langstraat, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 3 maart 2020.
mr. A. Cimen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Zuid, opgemaakte proces-verbaal, onderzoeknaam [onderzoek] , dossiernummer [dossiernummer] , gesloten op 17 oktober 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 1] , p. 758; de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2020.
3.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 1] , p. 759; de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2020.
4.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 1] , p. 760; de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2020.
5.Het schouwverslag, p. 224.
6.Het pathologie onderzoek van het NFI, p. 304.
7.Het pathologie onderzoek van het NFI, p. 304.
8.Het pathologie onderzoek van het NFI, p. 305.
9.De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 18 februari 2020.
10.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 1] , p. 760.
11.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 1] , p. 760.
12.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [getuige 1] , p. 761.
13.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris op 27 januari 2020, p. 4.
14.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] bij de rechter-commissaris op 27 januari 2020, p. 5.
15.Het pathologie onderzoek van het NFI, p. 305 en 307.
16.Forensisch patholoog prof. dr. W. van de Voorde , p. 8.
17.De verklaring van forensisch patholoog dr. F.R.W. van de Goot ter terechtzitting van 18 februari 2020.