ECLI:NL:RBGEL:2020:1388

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
AWB - 19 _ 919 TUS
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak bestuurlijke lus
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over afwijzing aanvraag traplift op grond van Wmo 2015

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Gelderland, gedateerd 4 maart 2020, wordt de afwijzing van een aanvraag voor een traplift door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoort beoordeeld. Eiseres, een alleenstaande moeder met de diagnose ALS, had een aanvraag ingediend voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). De rechtbank oordeelt dat de afwijzing van de aanvraag onterecht was, omdat verweerder niet adequaat heeft gehandeld naar aanleiding van de ondersteuningsvraag van eiseres. Eiseres had meerdere keren aangegeven een traplift te willen, maar verweerder heeft niet tijdig gereageerd en geen tijdelijke maatwerkvoorziening aangeboden. De rechtbank stelt vast dat de kosten voor de traplift al waren gemaakt voordat de aanvraag was ingediend, maar dat dit niet kan worden tegengeworpen aan eiseres, aangezien zij in de veronderstelling verkeerde dat haar aanvraag was afgewezen. De rechtbank geeft verweerder de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen zes weken na deze tussenuitspraak. Indien verweerder dit niet doet, zal de rechtbank zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 19/919

tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 4 maart 2020

in de zaak tussen

[Naam A] , te [woonplaats A] , eiseres,

(gemachtigde: R. Dijke)
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Westervoortte Westervoort, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 september 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor een maatwerkvoorziening op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
Bij besluit van 9 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mw. J.M.T. te Stroete en mw. Klijntjes-Kramer.

Overwegingen

1. Eiseres is een alleenstaande moeder met een minderjarige dochter. In september 2017 is bij eiseres de diagnose ALS gesteld. Als gevolg van deze ziekte ging eiseres snel achteruit. Zij geeft aan op 18 oktober 2017 zich telefonisch te hebben gemeld bij verweerder met een hulpvraag op grond van de Wmo. Omdat zij geen reactie ontving, heeft zij op 8 november 2017 opnieuw telefonisch contact opgenomen. Op 7 december 2017 ontving zij een schriftelijke bevestiging van haar aanmelding per 8 november 2017. Op 15 december 2017 vond een eerste keukentafelgesprek plaats. Naar aanleiding van dit gesprek heeft verweerder Klimmendaal gevraagd advies uit te brengen over de hulpvraag. Dit advies is op 11 april 2018 uitgebracht. Klimmendaal adviseerde om zo spoedig mogelijk de woning zo aan te passen dat eiseres op de begane grond gebruik kon maken van alle sanitaire voorzieningen en een slaapvoorziening. Het aanbrengen van een traplift werd door Klimmendaal als een zeer tijdelijke oplossing gezien. Op 14 mei 2018 heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend tegen de mondelinge beslissing om geen traplift te verstrekken. Zij verzocht in het bezwaarschrift om binnen een week een schriftelijke beslissing af te geven. Tevens meldde zij na een week zelf actie te zullen ondernemen ter verkrijging van een traplift. Verweerder ontkent dit bezwaarschrift te hebben ontvangen. In een keukentafelgesprek op 18 mei 2018 heeft verweerder aangegeven dat een traplift geen optie is en dat een zorgunit in de tuin de meest adequate oplossing voor de langere termijn is. Deze zou in november 2018 geplaatst kunnen worden. Voor de korte termijn zou een bed in de woonkamer geplaatst kunnen worden en zou eiseres hulp krijgen bij haar verzorging. In een mail van 24 mei 2018 heeft de vader van eiseres aan verweerder gemaild dat een koopovereenkomst is aangegaan voor een traplift. Hij verzoekt verweerder aan te geven of deze de traplift geheel of gedeeltelijk wil vergoeden. De ouders van eiseres hebben op 22 mei 2018 een tweedehands traplift aangeschaft en deze is op 12 juni 2018 in de woning geplaatst. Op 7 september 2018 heeft eiseres een schriftelijke aanvraag voor een traplift ingediend, nadat verweerder erop had gewezen dat een besluit pas kon worden genomen nadat een schriftelijke aanvraag was ingediend.
2. Bij het bestreden besluit is de aanvraag voor de traplift afgewezen omdat de traplift geen adequate oplossing voor de lange termijn is en omdat er geen maatwerkvoorziening wordt gegeven voor kosten die gemaakt zijn voorafgaand aan het moment van de aanvraag.
3.1
Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte geen tijdelijke maatwerkvoorziening heeft geboden en dat zij daardoor gedwongen was zelf een traplift aan te schaffen. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat een voorziening op grond van de Wmo langdurig noodzakelijk moet zijn. Het verstrekken van een traplift voldeed in dit geval niet aan die voorwaarde. Verweerder heeft verder aangevoerd dat de traplift niet voor vergoeding in aanmerking komt omdat de kosten al waren gemaakt voordat de aanvraag was ingediend.
3.2
In artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo is – voor zover hier van belang – bepaald dat het college, indien een melding is gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uitvoert overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
In artikel 2.3.3 van de Wmo is – voor zover hier van belang – bepaald dat in spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, het college na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld beslist tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.
3.3
De rechtbank is allereerst van oordeel dat de stelling van verweerder dat de kosten al waren gemaakt voordat de aanvraag was ingediend, niet opgaat. Eiseres heeft voorafgaand aan de aanschaf van de traplift meerdere malen bij verweerder aangegeven deze voorziening te wensen. Verweerder heeft op dat moment niet aangegeven dat eerst een schriftelijke aanvraag ingediend moest worden, maar mondeling en schriftelijk via het gespreksverslag van het keukentafelgesprek van 18 mei 2018 aangegeven dat een traplift niet verstrekt zou worden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiseres bij verweerder meerdere keren een melding heeft gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2 eerste lid van de Wmo 2015. Gezien de reactie van verweerder mocht eiseres er naar het oordeel van de rechtbank van uitgaan dat haar aanvraag voor een traplift was afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank kan het eiseres daarom niet worden tegengeworpen dat zij de traplift alvast (op eigen kosten) heeft aangeschaft.
3.4
De rechtbank overweegt verder dat verweerder niet adequaat heeft gehandeld naar aanleiding van de ondersteuningsvraag. Op grond van artikel 2.3.2, eerste lid, van de Wmo dient verweerder binnen zes weken een onderzoek uit te laten voeren. Hoewel de betreffende stukken in het dossier ontbreken heeft verweerder niet weersproken dat in ieder geval op 8 november 2017 een hulpvraag is geregistreerd. Het rapport van Klimmendaal is pas op 11 april 2018 aan verweerder gezonden en pas op 18 mei 2018 heeft op grond van dit rapport een tweede keukentafelgesprek plaatsgevonden. Verweerder heeft daarmee de zeswekentermijn bedoeld voor het onderzoek naar aanleiding van de melding verre overschreden. Evenmin is gebleken dat verweerder in een vroegtijdig stadium actie heeft ondernomen om te komen tot een tijdelijke oplossing. Dit ondanks dat een feit van algemene bekendheid is dat ALS een progressieve ziekte is die snel tot verdere beperkingen leidt. Pas bij het tweede keukentafelgesprek is aan bod gekomen dat als tijdelijke oplossing een bed in de woonkamer en het verlenen van hulp bij de dagelijkse verzorging kon dienen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet gemotiveerd dat dit de goedkoopst adequate oplossing was. De stelling van eiseres dat haar woonkamer daarvoor te klein is – en de oplossing dus niet adequaat is – is door verweerder niet weerlegd. Tevens stelt de rechtbank vast dat er ten minste een tijdelijke voorziening voor zes maanden nodig was, gelet op het feit dat de unit in november 2018 geplaatst kon worden. Door verweerder is niet onderzocht hoe de kosten hiervoor zich verhielden tot het tijdelijk plaatsen van een traplift, zodat ook niet is komen vast te staan dat dit de goedkoopste oplossing was. Al met al concludeert de rechtbank dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de artikelen 2.3.2, eerste lid, en 2.3.3 van de Wmo. De rechtbank acht het onder deze omstandigheden begrijpelijk en verdedigbaar dat eiseres zelf is overgegaan tot de aanschaf van de traplift.
4. Zoals hiervoor is overwogen is het bestreden besluit in strijd met de artikelen 2.3.2, eerste lid, en 2.3.3 van de Wmo. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen. Op grond van artikel 8:80a van de Awb doet de rechtbank dan een tussenuitspraak. De rechtbank ziet aanleiding om verweerder in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. Gelet op het feit dat de situatie onomkeerbaar is, ziet de rechtbank slechts twee alternatieven voor het door verweerder te nemen besluit. Ofwel verweerder vergoedt de traplift in zijn geheel en eiseres draagt de eigendom van de traplift over aan verweerder, ofwel verweerder vergoedt aan eiseres de kosten die zij (of haar ouders) gemaakt hebben voor de traplift onder aftrek van de restwaarde van de traplift. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen op zes weken na verzending van deze tussenuitspraak.
5. Als verweerder geen gebruik maakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, moet hij dat op grond van artikel 8:51b, eerste lid, van de Awb èn om nodeloze vertraging te voorkomen zo spoedig mogelijk meedelen aan de rechtbank. Als verweerder wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiseres in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van verweerder. In beide gevallen en in de situatie dat verweerder de hersteltermijn ongebruikt laat verstrijken, zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting uitspraak doen op het beroep.
6. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat laatste betekent ook dat zij over de proceskosten en het griffierecht nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
stelt verweerder in de gelegenheid om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. E.C.E. Marechal, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H. Siragedik, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 4 maart 2020
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.