ECLI:NL:RBGEL:2020:1362

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
05/263148-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor afpersing en mishandeling met bijzondere voorwaarden

Op 1 november 2019 heeft de verdachte in Arnhem, onder bedreiging van geweld, een geldbedrag van € 200,- afgedwongen van een slachtoffer. Op 2 november 2019 heeft hij een ander slachtoffer mishandeld door deze naar de grond te brengen en meerdere keren in het gezicht te slaan. De officier van justitie eiste een veroordeling voor poging tot zware mishandeling, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van deze aanklacht, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. De rechtbank oordeelde echter dat de verdachte wel schuldig was aan mishandeling en legde een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De voorwaardelijke straf is gekoppeld aan bijzondere voorwaarden, waaronder een meldplicht bij de reclassering, ambulante behandeling en middelencontrole. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte, die eerder veroordeeld was voor geweldsdelicten. De rechtbank vond de opgelegde straf passend, gezien de impact van het geweld op de slachtoffers en de samenleving. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling werd afgewezen, omdat de rechtbank van mening was dat de nieuwe feiten niet in strijd waren met de rechten van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers : 05/263148-19 en 05/840821-18 (tul)
Datum uitspraak : 27 februari 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1998 te [geboorteplaats] , wonende [woonplaats]
op dit moment gedetineerd in de P.I. [penitentiaire inrichting]
raadsman: mr. M.P.T. Peters, advocaat te Zutphen.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 13 februari 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 1 november 2019 te Arnhem, op of in de nabijheid van de Molenstraat, in ieder geval op de openbare weg, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld, [slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot de afgifte van tweehonderd euro, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door
- dreigend tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij tweehonderd euro, althans een geldbedrag, moest afgeven, anders zou hij zijn telefoon niet terug krijgen en/of
- die [slachtoffer 1] bij zijn hand en/of arm vast te pakken en/of
- dreigend te zeggen dat hij, verdachte, ‘leip’ was en een mes bij zich had, in ieder geval woorden gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 2 november 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 2]
- met zijn, verdachtes, arm, om zijn nek heeft gepakt en/of
- naar de grond heeft gebracht en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal (een) zogenoemd(e) knietje(s) in zijn buik, althans op/tegen het (boven)lichaam heeft gegeven en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal, met zijn, verdachtes, vuist(en) in zijn gezicht heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 2 november 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] met zijn, verdachtes, arm om zijn nek vast te pakken en/of
- die [slachtoffer 2] naar de grond te brengen en/of
- die [slachtoffer 2] , meermalen, in ieder geval éénmaal (een) zogenoemd(e) knietje(s) in zijn buik,
althans op/ tegen het (boven)lichaam te geven en/of
- die [slachtoffer 2] , meermalen, in ieder geval éénmaal met zijn, verdachtes, vuist(en) in zijn gezicht te slaan.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder feit 1 en feit 2 primair.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte het ten laste gelegde onder feit 1 niet tezamen en in vereniging heeft gepleegd en dat er geen sprake is geweest van geweld, maar enkel van dreiging met geweld. Ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 2 heeft de raadsman gesteld dat verdachte het slachtoffer niet meermalen, maar éénmaal, een knietje heeft gegeven.
Beoordeling door de rechtbank
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359, derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] , p. 78 en 79 en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 februari 2020.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Ook heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank geen geweld gebruikt, maar gedreigd met geweld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van medeplegen en het gebruik van geweld.
Ten aanzien van feit 2
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 30 en 31;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 63 en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 13 februari 2020.
De rechtbank overweegt dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een knietje heeft gegeven in de buik of tegen het lichaam van het slachtoffer. Uit de bewijsmiddelen blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte het slachtoffer een knietje in het gezicht heeft gegeven. Nu dit niet als zodanig ten laste is gelegd zal de rechtbank verdachte vrijspreken van dat onderdeel van de tenlastelegging.
Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte het slachtoffer in de nek heeft vastgepakt, naar de grond heeft gebracht en meerdere malen met zijn vuist in het gezicht heeft geslagen. De rechtbank overweegt dat daarmee nog niet vast is komen te staan dat verdachte (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het handelen van verdachte was niet van dien aard dat de kans zonder meer aanmerkelijk was dat het slachtoffer zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het primair ten laste gelegde (poging zware mishandeling). Wel acht zij het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 1 en feit 2 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks1 november 2019 te Arnhem, op of in de nabijheid van de Molenstraat,
in ieder geval op de openbare weg,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich
en/of een anderwederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/ofbedreiging met geweld, [slachtoffer 1] , heeft gedwongen tot de afgifte van tweehonderd euro,
in elk geval enig goed, dat
geheel of ten deleaan die [slachtoffer 1] toebehoorde, door
- dreigend tegen die [slachtoffer 1] te zeggen dat hij
tweehonderd euro, althanseen geldbedrag, moest afgeven, anders zou hij zijn telefoon niet terug krijgen en
/of
- die [slachtoffer 1] bij zijn hand
en/of armvast te pakken en
/of
- dreigend te zeggen dat hij, verdachte, ‘leip’ was en een mes bij zich had, in ieder geval woorden gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 2 november 2019 te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer 2]
- met zijn, verdachtes, arm, om zijn nek heeft gepakt en/of
- naar de grond heeft gebracht en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal (een) zogenoemd(e) knietje(s) in zijn buik, althans op/tegen het (boven)lichaam heeft gegeven en/of
- meermalen, in ieder geval éénmaal, met zijn, verdachtes, vuist(en) in zijn gezicht heeft geslagen terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op
of omstreeks2 november 2019 te Arnhem,
in elk geval in Nederland, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door
- die [slachtoffer 2] met zijn, verdachtes, arm om zijn nek vast te pakken en
/of
- die [slachtoffer 2] naar de grond te brengen en
/of
- die [slachtoffer 2] , meermalen, in ieder geval éénmaal (een) zogenoemd(e) knietje(s) in zijn buik,

althans op/ tegen het (boven)lichaam te geven en/of

- die [slachtoffer 2] , meermalen,
in ieder geval éénmaalmet zijn, verdachtes, vuist(en) in zijn gezicht te slaan.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
afpersing
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder feit 1 en feit 2 primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met aan het voorwaardelijk strafdeel gekoppeld de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Ook heeft de officier van justitie, gelet op het strafblad van verdachte, de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden en het toezicht gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft naar voren gebracht dat verdachte, in het kader van een eerdere strafzaak, een psychologisch onderzoek heeft ondergaan en dat hij toen (eind 2017) verminderd toerekeningsvatbaar is verklaard. De verdediging heeft gesteld dat de conclusie uit het rapport ook nu van toepassing is. Daarnaast heeft de verdediging naar voren gebracht dat de houding van verdachte is veranderd ten opzichte van zijn houding na eerdere veroordelingen. Hij neemt nu zijn verantwoordelijkheid. Nu aan het punitieve deel van de straf reeds is voldaan, heeft de raadsman ervoor gepleit om maximaal 4 maanden van een eventueel op te leggen gevangenisstraf onvoorwaardelijk op te leggen. Het restant kan dan als voorwaardelijk deel worden opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft twee ernstige feiten gepleegd. Hij heeft op straat, onder bedreiging van geweld een ander, met wie verdachte een gezellige avond had doorgebracht, gedwongen om geld aan hem af te staan. Daarnaast heeft verdachte op straat een man mishandeld. Verdachte heeft genoemde feiten gepleegd in het openbaar waardoor andere personen hiermee ongewild zijn geconfronteerd. Dergelijk geweld heeft negatieve impact op zowel de slachtoffers als de getuigen hiervan. Het gevoel van onveiligheid in de samenleving neemt door dit soort incidenten toe.
De rechtbank houdt verdachte voor volledig toerekeningsvatbaar. Het door de raadsman aangehaalde psychologische rapport uit 2017 heeft betrekking op een eerdere strafzaak tegen verdachte waarin andere feiten en omstandigheden aan de orde waren. Verdachte was toen ook een stuk jonger. Zij ziet onvoldoende aanknopingspunten om verdachte in deze zaak, waarin hij geen psychologisch onderzoek heeft ondergaan, verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de Oriëntatiepunten van het Landelijk overleg van voorzitters van strafsectoren (LOVS). Volgens deze oriëntatiepunten is bij een straatroof met licht geweld of verbale bedreiging een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden passend. Naast deze straatroof heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling. De rechtbank heeft bij de oplegging van de straf ook rekening gehouden met het feit dat verdachte zich, blijkens het hem betreffende uittreksel justitiële documentatie van 15 januari 2020, in de afgelopen jaren meerdere malen schuldig heeft gemaakt aan overwegend geweldsdelicten.
Alles overwegende vindt de rechtbank een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar passend en geboden. Dit is minder dan de officier van justitie heeft gevorderd nu de rechtbank minder bewezen heeft verklaard dan waarop de eis van de officier van justitie is gebaseerd. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de door de reclassering in haar rapport van 3 februari 2020 geadviseerde voorwaarden verbinden. Dit zijn een meldplicht, ambulante behandeling −met dien verstande dat de rechtbank op grond van het rapport geen aanleiding ziet om het innemen van medicijnen als voorwaarde op te nemen−, het meewerken aan middelencontrole en overige voorwaarden.
Gelet op het strafblad van verdachte, waaruit blijkt dat hij al meerdere malen is veroordeeld voor geweldsdelicten, is de rechtbank van oordeel dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een geweldsmisdrijf zal begaan. Daarom zal zij bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden en het uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
7a. De beoordeling van de vordering na voorwaardelijke veroordeling
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van 4 maanden gevangenisstraf die door de Rechtbank Gelderland, locatie Zutphen, op 4 februari 2019 zijn opgelegd (parketnummer 05/840821-18).
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ervoor gepleit om de vordering af te wijzen in verband met de onbillijke consequenties van de wet USB waardoor er geen hoger beroep meer mogelijk is tegen een
TUL-beslissing algemene voorwaarden.
De beoordeling van de rechtbank
Op 1 januari 2020 is in werking getreden de Wet USB (Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen, Staatsblad 2017, 82). Met de invoering van die wet staat tegen een TUL-beslissing algemene voorwaarden geen hoger beroep meer open (art. 6:6:7 in combinatie met 6:6:22 Sv).
De rechtbank is van oordeel dat het gevolg van het bepaalde in art. 6:6:7 Sv in strijd is met de artikelen 5 en 6 EVRM (het recht op vrijheid en het recht op een eerlijk proces). Voor een uitgebreide motivering hiervan verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 januari 2020 (vindplaats ECLI:NL:RBGEL:2020:146).
De rechtbank is van oordeel dat de vordering tenuitvoerlegging van de eerdere voorwaardelijke veroordeling wegens het plegen van een nieuw strafbaar feit dient te worden afgewezen, ook al acht de rechtbank de feiten in deze zaak bewezen. Dat de verdachte de feiten heeft bekend, maakt dit naar het oordeel van rechtbank niet anders. Ook in dat geval is immers niet uitgesloten dat de rechter in hoger beroep tot een gedeeltelijke vrijspraak en een beperktere bewezenverklaring komt dan de rechter in eerste aanleg, terwijl de wetsgeschiedenis niet duidelijk maakt of de wetgever ook in dat geval de ruimte van de appelrechter om de nieuwe strafzaak en de vordering tenuitvoerlegging wegens overtreding van de algemene voorwaarde in samenhang te bezien, heeft willen beperken.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 300 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde onder feit 2;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
8 (acht) maanden;
 bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd,tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden algemene- en bijzondere voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op 2 (twee) jaren wordt bepaald;
●stelt als
algemenevoorwaarde dat verdachte:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
● stelt als
bijzonderevoorwaarden dat verdachte:
meldplicht
- zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd bij Reclassering Nederland meldt
op het adres Nieuwe Oeverstraat 65, 6811 JB te Arnhem of telefonisch via 088-8041401. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
ambulante behandeling
- zich laat diagnosticeren en behandelen voor zijn traumatische verleden door Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Betrokkene houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
meewerken middelencontrole
- meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol om het middelengebruik te
beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
overige voorwaarden
- een dagbesteding heeft in de vorm van scholing of werk en indien nodig meewerkt aan
een traject gericht op het verkrijgen en behouden van werk;
  • meewerkt aan de agressieregulatietraining Agressie op Maat via Homerun (Humanitas);
  • meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen,
ook als dit inhoudt meewerken aan hulpverlening door Humanitas. Betrokkene geeft de reclassering inzicht in zijn/haar financiën en schulden;
- indien de urinecontroles hier aanleiding toe geven, verplicht wordt mee te werken aan
begeleiding door Iriszorg;
− geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht);
− stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
− stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
− beveelt dat de op grond van artikel 14c gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn;

heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf;
●beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
De beslissing op de vordering na voorwaardelijke veroordeling
 wijst af de vordering tot tenuitvoerlegging strekkende tot tenuitvoerlegging van de straf voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 4 februari 2019 (parketnummer 05/840821-18), te weten van vier maanden gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Hamaker (voorzitter), mr. Y.M.J.I. Baauw en
mr. D.S.M. Bak, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma-Visscher, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 27 februari 2020.
mr. Hamaker is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer 2019489328/2019486462, gesloten op 5 november 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.