ECLI:NL:RBGEL:2020:1330

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
05/900256-06 en 05/510648-06
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidsstelling van een veroordeelde man

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 20 februari 2020 uitspraak gedaan over de vordering van het Openbaar Ministerie om de voorwaardelijke invrijheidstelling van een 36-jarige man uit te stellen. De man was in 2007 veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 jaar voor moord. Het Openbaar Ministerie stelde dat er een persoonlijkheidsonderzoek moest plaatsvinden voordat de man voorwaardelijk in vrijheid kon worden gesteld, om het recidiverisico te beoordelen. De rechtbank oordeelde echter dat er op basis van de huidige informatie geen bewijs was van recidivegevaar en dat een persoonlijkheidsonderzoek niet noodzakelijk was voor de voorwaardelijke invrijheidstelling. Zowel de reclassering als de penitentiaire inrichting gaven een positief advies over de v.i. en stelden dat er een geschikte woonruimte voor de man beschikbaar was. De rechtbank wees de vordering van het Openbaar Ministerie af, omdat er geen grond was voor uitstel van de v.i. De beslissing werd genomen door de meervoudige kamer, die de zaak beoordeelde op basis van de beschikbare informatie en adviezen van deskundigen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummers: 05/900256-06 en 05/510648-06
VI-zaaknummer: 99-000640-31
Datum uitspraak: 20 februari 2020
Beslissingvan de meervoudige kamer ingevolge artikel 6:2:12 van het Wetboek van Strafvordering
in de zaak van

de officier van justitie

tegen

[veroordeelde]

geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ,
thans gedetineerd te P.I. [detentieadres] ,
raadsvrouw: mr. K. Bruns, advocaat te Maastricht.

De procedure

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 24 oktober 2007 is veroordeelde tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaar veroordeeld.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 10 oktober 2006 is veroordeelde tot een gevangenisstraf van zes maanden veroordeeld.
De begindatum van de detentie van veroordeelde was 28 juni 2006.
De voorlopige datum van de voorwaardelijke invrijheidstelling van veroordeelde is 21 februari 2020. Omdat veroordeelde nog andere openstaande zaken moet uitzitten is zijn voorlopige feitelijke invrijheidsstelling bepaald op 12 juni 2020.
De schriftelijke vordering van de officier van justitie van 17 januari 2020 strekt ertoe de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: v.i.) uit te stellen voor de duur van 365 dagen of zoveel korter als er een passende plek voor veroordeelde is gevonden opdat persoonlijkheidsdiagnostiek kan plaatsvinden.

Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter openbare terechtzitting van 13 februari 2020. Daarbij zijn gehoord:
- veroordeelde;
- de raadsvrouw mr. K. Bruns;
- de deskundige [naam 1] , casemanager in [PI]
- de deskundige [naam 2] , reclasseringsmedewerker; en
- de officier van justitie mr. E.J. Julsing.

De standpunten

De officier van justitie heeft betoogd dat de vordering dient te worden toegewezen en dat de v.i. moet worden uitgesteld met 365 dagen, dan wel voor een kortere periode van een half jaar. Daaraan is het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd.
Volgens de officier van justitie moet de v.i. van veroordeelde worden uitgesteld, omdat door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt. Het is van belang dat veroordeelde op een verantwoorde manier terugkeert in de maatschappij. Daarvoor is het nodig dat er persoonlijkheidsdiagnostiek over veroordeelde wordt verkregen door middel van een onderzoek door het NIFP. Pas dan kan worden beoordeeld welke voorwaarden noodzakelijk zijn voor het inperken van het recidiverisico. Ook moet gekeken worden welke begeleid wonen instelling het meest passend is voor veroordeelde. Zeker gelet op de ernst van het delict is het noodzakelijk om het onderzoek te doen voordat veroordeelde met v.i. kan. Het Openbaar Ministerie is verantwoordelijk voor de v.i. van veroordeelde en daarom acht de officier van justitie het van belang dat dit gebeurt op de manier die het Openbaar Ministerie voor ogen heeft. Dit zal niet het geval zijn als een onderzoek plaatsvindt nadat de veroordeelde voorwaardelijk in vrijheid is gesteld, tijdens het uitzitten van de straf van de openstaande zaak.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering tot uitstel van de v.i. afgewezen dient te worden. De reclassering adviseerde op 23 december 2019 positief over de v.i. Dit advies is op 15 januari 2020 aangepast omdat er op dat moment geen huisvesting beschikbaar was. Inmiddels is die huisvesting er wel, zodat dit geen reden meer vormt de v.i. uit te stellen. Veroordeelde kan immers bij [stichting] geplaatst worden zodra daar een plek voor hem beschikbaar is.
Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat door het stellen van voorwaarden het recidiverisico onvoldoende kan worden ingeperkt. Veroordeelde heeft enige tijd geleden aangegeven mee te willen werken aan een persoonlijkheidsonderzoek. Dit is echter tot op heden niet opgestart. Dit is niet aan veroordeelde te wijten en zal dan ook niet voor zijn rekening moeten komen. Daarnaast heeft veroordeelde tijdens zijn detentie grote vooruitgang geboekt. Hij heeft gesprekken gehad met inrichtingspsycholoog [naam 3] . Gelet op haar referentie is er wel degelijk informatie beschikbaar over hoe het met veroordeelde gaat en welke ontwikkelingen hij heeft doorgemaakt. Deze informatie is niet alleen relevant maar ook positief.

De beoordeling

De voorwaardelijke invrijheidstelling kan uitgesteld worden indien door het stellen van voorwaarden het recidiverisico voor misdrijven onvoldoende kan worden ingeperkt dan wel indien de veroordeelde zich niet bereid verklaart de voorwaarden na te leven.
De rechtbank begrijpt dat het openbaar ministerie de veroordeelde met de nodige voorzichtigheid en met voldoende waarborgen wil laten terugkeren in de samenleving. Hij is immers veroordeeld voor een gruwelijk delict en in 2007 is bij hem een persoonlijkheidsstoornis geconstateerd, waarvoor hij sindsdien niet is behandeld. De rechtbank heeft echter te oordelen over de vordering op grond van de informatie die er nu ligt. Uit deze recente informatie blijkt niet dat op dit moment sprake is van recidivegevaar en dat voor het inperken daarvan een persoonlijkheidsonderzoek noodzakelijk is. Zowel de p.i. als de reclassering geven een positief advies over de v.i. en stellen daarbij een aantal bijzondere voorwaarden voor. Volgens de deskundige van de reclassering is het niet noodzakelijk dat voorafgaand aan de v.i. een persoonlijkheidsonderzoek plaatsvindt. Dit punt was ook tijdens de beoordeling van de detentiefasering van veroordeelde onderwerp van discussie. De detentiefasering van veroordeelde is op het laatste moment niet doorgegaan. Veroordeelde heeft daartegen beroep ingesteld bij de RSJ, die zijn beroep gegrond heeft verklaard. Uit de pleitnota van de raadsvrouw is gebleken dat de RSJ in de motivering hiervan heeft overwogen dat geen van de instanties een nieuw persoonlijkheidsonderzoek heeft geadviseerd. Het openbaar ministerie heeft naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd wat er sindsdien is veranderd en waarom een persoonlijkheidsonderzoek op dit moment een noodzakelijke voorwaarde is om recidivegevaar in te perken.
Een noodzakelijke voorwaarde die door de reclassering wel is gesteld, is een geschikte woonplek voor veroordeelde. Ter zitting is gebleken dat veroordeelde is geaccepteerd bij Forensisch beschermd wonen van [stichting] en dat hij ter voorbereiding daarop zal worden opgenomen op de Forensisch Psychiatrische Afdeling van [stichting] . Er is nog geen datum bekend waarop hij daar terecht kan, maar de deskundige van de reclassering verwacht dat er binnen enkele weken, dan wel maanden een plek beschikbaar komt. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de plek bij [stichting] voor 12 juni 2020, de dag waarop veroordeelde feitelijk in vrijheid wordt gesteld, beschikbaar is voor veroordeelde. Mocht er eerder dan 12 juni 2020 een plek zijn, dan kan hij daar in het kader van een detentiefasering terecht, zodat de plek niet aan veroordeelde voorbij gaat.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat er geen grond is voor het uitstellen van de v.i.
Het openbaar ministerie stelt uiteindelijk de bijzondere voorwaarden voor de v.i. op en kan daarin uiteraard het meewerken aan persoonlijkheidsdiagnostiek als voorwaarde opnemen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst afde vordering strekkende tot uitstel van de voorwaardelijke invrijheidstelling.
Deze beslissing is gegeven door mr. M.J. Wasmann, als voorzitter, mr. S.H. Keijzer en
mr. M.L. Plas, als rechters in tegenwoordigheid van mr. C.C.M. Althoff en mr. J.J. Boersma, griffiers, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 februari 2020.
De griffiers zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.