ECLI:NL:RBGEL:2020:1325

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
05/841010-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van vader en zoon voor openlijk geweld in Harderwijk

Op 17 februari 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de zaak tegen twee mannen uit Harderwijk, een vader en zijn zoon, die beschuldigd werden van openlijk geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten op 14 juli 2017 op het P.C. Hooftplein in Harderwijk samen geweld hebben gepleegd tegen een slachtoffer. Het slachtoffer verklaarde dat hij door de vader en zoon werd aangevallen, waarbij hij op de grond werd gegooid en meerdere keren werd geslagen en geschopt. De rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en camerabeelden vastgesteld dat er sprake was van een nauwe samenwerking tussen de verdachten tijdens de aanval. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot deels voorwaardelijke gevangenisstraffen, maar sprak hen vrij van de strafverhogende omstandigheden, omdat niet kon worden vastgesteld wie van de verdachten het zware lichamelijke letsel had veroorzaakt. De rechtbank hield rekening met de overschrijding van de redelijke termijn van de strafprocedure en de persoonlijke omstandigheden van de verdachten, waaronder hun leeftijd en arbeidsongeschiktheid. Uiteindelijk werd aan de vader een gevangenisstraf van zes weken opgelegd, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/841010-17
Datum uitspraak : 17 februari 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1947 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsman: mr. S.J. van Galen, advocaat te Purmerend.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
3 februari 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 juli 2017
te Harderwijk
openlijk, te weten op of aan het P.C. Hooftplein, in elk geval op of aan de
openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,
in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] ,
door die [slachtoffer] op/tegen de grond te gooien/werken en/of (vervolgens) op
die [slachtoffer] te gaan zitten/leunen en/of/althans die [slachtoffer] vast/tegen te
houden en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal, (met
kracht) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam te schoppen en/of die
[slachtoffer] meermalen, althans éénmaal, (met kracht) in het gezicht, althans
tegen het hoofd, en/of (elders) tegen het lichaam te stompen en/of te slaan,
terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig
lichamelijk letsel (te weten een gebroken schouder(blad) en/of één of meer
verwondingen in het gezicht, althans aan het hoofd, en/of (elders) aan het
lichaam) voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 juli 2017
te Harderwijk
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
aan [slachtoffer]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel, te weten een gebroken schouder(blad), heeft
toegebracht, door die [slachtoffer] op/tegen de grond te gooien/werken en/of
(vervolgens) op die [slachtoffer] te gaan zitten/leunen en/of/althans die
[slachtoffer] vast/tegen te houden en/of (vervolgens) die [slachtoffer] meermalen,
althans éénmaal, (met kracht) tegen het hoofd en/of (elders) tegen het lichaam
te schoppen en/of die [slachtoffer] meermalen, althans éénmaal, (met kracht) in
het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of (elders) tegen het lichaam te
stompen en/of te slaan;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 14 juli 2017
te Harderwijk
tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen,
[slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] op/tegen de grond te
gooien/werken en/of (vervolgens) op die [slachtoffer] te gaan zitten/leunen
en/of/althans die [slachtoffer] vast/tegen te houden en/of (vervolgens) die
[slachtoffer] meermalen, althans éénmaal, (met kracht) tegen het hoofd en/of
(elders) tegen het lichaam te schoppen en/of die [slachtoffer] meermalen, althans
éénmaal, (met kracht) in het gezicht, althans tegen het hoofd, en/of (elders)
tegen het lichaam te stompen en/of te slaan,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, te weten een
gebroken schouder(blad) en/of één of meer verwondingen in het gezicht, althans
aan het hoofd, en/of (elders) aan het lichaam ten gevolge heeft gehad.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van openlijk geweld tegen [slachtoffer] , terwijl dit door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. De officier van justitie heeft vrijspraak gevraagd van de strafverhogende omstandigheid dat het door verdachte gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat het primair ten laste gelegde feit kan worden bewezen, maar dat vrijspraak dient te volgen van de strafverhogende omstandigheden dat het gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad.
De beoordeling door de rechtbank
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 14 juli 2017 naar het P.C. Hooftplein in Harderwijk toe liep en dat hij onderweg een bus aan zag komen rijden die werd bestuurd door verdachte. Verdachte zette de bus stil en stapte uit. Hij liep naar aangever toe en begon tegen hem te praten. Aangever liep weg, maar verdachte bleef hem volgen. Verdachte belde iemand en zei door de telefoon: “kom snel hierheen, ik heb hem gevonden”. Een paar minuten later zag aangever de zoon van verdachte (hierna: medeverdachte) aan komen. Aangever wilde wegrennen, maar werd daarop door verdachte van achteren en door medeverdachte van voren vastgepakt. Aangever voelde een klap tegen zijn rechteroor waardoor hij op de grond viel. Medeverdachte ging bovenop aangever zitten en sloeg hem met beide vuisten met kracht tegen zijn gezicht. Aangever zag en voelde dat verdachte hem met kracht schopte tegen zijn gezicht. Van de vuistslagen en schoppen in zijn gezicht voelde aangever veel pijn. Ten slotte is een omstander op aangever gesprongen om hem af te schermen. [2]
Door een verbalisant zijn door getuige [naam] gemaakte filmopnamen van het incident uitgekeken. Deze filmbeelden zijn gemaakt vanuit een woonkamer met uitzicht heeft op de parkeerplaats van het P.C. Hooftplein. Verbalisant heeft de personen op de beelden ambtshalve herkend als aangever, verdachte en [medeverdachte] . Op de beelden is te zien dat verdachte aangever kennelijk wil aanvallen en met zijn rechtervuist uithaalt richting het hoofd van aangever. Aangever vlucht weg, maar dan komt [medeverdachte] op aangever afrennen met een soort van vliegende trap waardoor de zijkant van het lichaam van aangever wordt geraakt. Aangever wordt vervolgens door [medeverdachte] naar de grond geduwd, dan wel geslagen. [medeverdachte] duikt gelijk bovenop aangever en houdt hem vast. Verdachte maakt meerdere slaande bewegingen met zijn hand dan wel vuist richting het hoofd van aangever. Er vindt een worsteling plaats en aangever kan geen kant op. Ten slotte is te zien dat verdachte een schop geeft tegen de rechterzijde van het hoofd van aangever en hem ter hoogte van zijn slaap raakt. [3]
Getuige [naam] heeft verklaard dat hij zag dat een jongen in elkaar werd geslagen en getrapt door meerdere personen. Hij heeft daarvan de hiervoor genoemde beeldopnamen gemaakt. Hij vond het echt niet normaal hoe die jongen werd toegetakeld. [4]
Op grond van de beschreven bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte samen met medeverdachte aangever heeft geschopt en geslagen op het P.C. Hooftplein in Harderwijk. Uit de beschreven camerabeelden volgt bovendien dat er sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte. Door de confrontatie met aangever aan te gaan en hem meerdere keren tegen zijn hoofd te schoppen, heeft verdachte opzettelijk een significante bijdrage geleverd aan het geweld. Verder, het geweld heeft plaatsgevonden op de openbare weg en was zichtbaar voor andere personen, zoals ook blijkt uit de getuigenverklaring van [naam] . De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het in vereniging plegen van openlijk geweld tegen aangever, zoals primair ten laste is gelegd.
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de ten laste gelegde strafverhogende omstandigheden. Strafverzwaringen kunnen uitsluitend worden toegerekend aan de dader van wie komt vast te staan dat het door hem gepleegde geweld een gevolg als (zwaar) lichamelijk letsel heeft gehad. Uit het dossier kan weliswaar worden afgeleid dat het geweld tegen aangever letsel ten gevolge heeft gehad, maar wie van de verdachten dit letsel heeft veroorzaakt en of dit letsel te bestempelen is als zwaar lichamelijk letsel, kan op basis van het dossier niet worden vastgesteld.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks14 juli 2017
te Harderwijk
openlijk, te weten op of aan het P.C. Hooftplein,
in elk geval op of aan de
openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats,in vereniging
geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] ,
door die [slachtoffer] op/tegen de grond te
gooien/werken en
/of(vervolgens) op
die [slachtoffer] te gaan zitten/leunen en
/of/althansdie [slachtoffer] vast/tegen te
houden en
/of (vervolgens
)die [slachtoffer] meermalen,
althans éénmaal, (met
kracht
)tegen het hoofd
en/of (elders) tegen het lichaamte schoppen en
/ofdie
[slachtoffer] meermalen
, althans éénmaal, (met kracht
)in het gezicht, althans
tegen het hoofd
, en/of (elders) tegen het lichaamte stompen en/of te slaan
,terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, althans enig
lichamelijk letsel (te weten een gebroken schouder(blad) en/of één of meer
verwondingen in het gezicht, althans aan het hoofd, en/of (elders) aan het
lichaam) voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van een maand, met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder aan hem een straf of maatregel op te leggen. Strafoplegging dient in dit geval geen doel meer. Rekening moet worden gehouden met overschrijding van de redelijke termijn, de omstandigheid dat aangever geen moeite heeft genomen zijn stellingen over het letsel te onderbouwen en met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is al op leeftijd en arbeidsongeschikt.
Subsidiair heeft de verdediging gesteld dat de persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop maken dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. Indien aan verdachte een onvoorwaardelijke straf dient te worden opgelegd, zou dat in de vorm van een taakstraf moeten.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie van 10 januari 2020;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland van 12 december 2019.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur leiden.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging door samen met zijn zoon op de openbare weg aangever te slaan en te schoppen. Dit gepleegde geweld was voor het publiek zichtbaar. Verdachte is degene geweest die de confrontatie heeft opgezocht. Ook al zou sprake zijn van een voorgeschiedenis tussen de familie van verdachte en aangever, zoals is aangevoerd, dat maakt nog niet dat verdachte het recht in eigen hand mag nemen door aangever te mishandelen.
Bij het bepalen van de soort en zwaarte van de op te leggen straf, heeft de rechtbank allereerst acht geslagen op de oriëntatiepunten voor straftoemeting die zijn vastgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Deze oriëntatiepunten wijzen in het geval van openlijke geweldpleging tegen personen naar een taakstraf van 120 uur. De rechtbank ziet in het navolgende echter aanleiding om hiervan af te wijken.
Verdachte is in verzekering gesteld op 8 september 2017 en kon daaraan in redelijkheid de verwachting ontlenen dat strafvervolging zou worden ingesteld. Tot aan de zitting, bijna tweeëneenhalf jaar later, heeft de zaak vervolgens stilgelegen. Dit is niet aan verdachte te wijten. De redelijke termijn van twee jaar is dan ook overschreden. De rechtbank zal hiermee rekening houden bij de straftoemeting. Dat de vervolging van verdachte lang op zich heeft laten wachten, maakt echter niet dat aan verdachte geen straf of maatregel meer kan worden opgelegd of dat moet worden volstaan met een geheel voorwaardelijke straf, zoals de verdediging heeft betoogd. Dat zou naar het oordeel van de rechtbank namelijk geen recht doen aan de ernst van het feit.
Vanwege zijn proceshouding heeft de reclassering geen relatie kunnen leggen tussen het ten laste gelegde feit, verdachte en zijn omstandigheden. De reclassering heeft geadviseerd om een voorwaardelijke straf op te leggen, die zal dienen als stok achter de deur. Een taakstraf acht de reclassering niet haalbaar, gelet op de arbeidsongeschiktheid van verdachte. Anders dan de verdediging ziet de rechtbank dan ook geen mogelijkheid om aan verdachte een taakstraf op te leggen, nog daargelaten de vraag of dit passend is bij de ernst van het feit.
Gelet op de ernst van het feit, de overschrijding van de redelijke termijn en het advies van de reclassering is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf dient te worden opgelegd. Ondanks de relatief beperkte duur van de op te leggen vrijheidsstraf is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf gezien de ernst van het feit en verdachtes proceshouding geen alternatief is. Deze strafoplegging wijkt af van de eis van de officier van justitie, omdat de rechtbank verdachte zal vrijspreken van een strafverhogende omstandigheid en omdat zij een stok achter de deur wenselijk acht nu verdachte kennelijk uit het niets over gaat tot geweldspleging.
Alles afwegende wordt aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van zes weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van de tijd in verzekering doorgebracht.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) weken;
 bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf groot 4 (vier) weken,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarde voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. van der Mei (voorzitter), mr. S.C.A.M. Janssen en
mr. C.C.M. Poland, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.R. van Damme, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 17 februari 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] van de politie
2.Het proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer] , p. 9-10.
3.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 24-25.
4.Het proces-verbaal van verhoor getuige R.L. [naam] , p. 22.