Uitspraak
1.de vennootschap onder firma MM TRAVEL V.O.F.,gevestigd te Dalfsen,2. [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2],wonende te Oosterwolde,3. [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 3],wonende te Dalfsen,eisers van de vordering,verweerders op de tegenvordering,hierna gezamenlijk te noemen: MM Travel en afzonderlijk van elkaar respectievelijk MM Travel vof, [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2] en [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 3],advocaat mr. M. van Egmond (voorheen mr. G. Schraa) te Heerenveen,
VDB BUSINESS B.V.,
gevestigd te Harderwijk,
verweerster op de vordering,
eiseres van de tegenvordering,
hierna te noemen: VDB,
advocaat mr. A.J. Verweij te Ermelo.
1.De procedure
2.De feiten
Hierbij komen wij overeen dat:
Betaal afspraak VDB Holiday - MM Travel
MB Viano 8 persoons”, € 21.780,00 inclusief btw voor een bus “
van Hool rolstoelbus” en € 43.560,00 inclusief btw (€ 36.000,00 exclusief btw) voor een bus “
Jonckheere rolstoelbus 59 persoons” (hierna ook: de Jockheere bus). In de factuur met betrekking tot de Jonckheere bus is vermeld: “
Eenmalig € 36.000,- excl. BTW, daarna 12 x € 2100,-”.
alleen de lease nog niet”. Op de vraag van [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2] of dat de lease van de Jonckheere bus betreft, heeft [naam bestuurder van VDB] geantwoord dat de lease betaald wordt wanneer er een contract is. Daarop heeft [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2] gereageerd dat het contract klaar ligt voor ondertekening. In correspondentie tussen [naam bestuurder van VDB] en [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2] (producties 11 en 12 van MM Travel) heeft [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2] [naam bestuurder van VDB] erop gewezen dat bij MM Travel vof nog diverse bedragen openstaan (in verband met de Jonckheere bus en voorgeschoten bedragen ten behoeve van uitgevoerde dagtochten) en dat zij er zich zorgen over maakt wanneer MM Travel vof betaald krijgt door VDB.
Boetes 30 juni Gent en 14 augustus Ede” (factuur 18582) van € 124,00, “
Schade Peugeot Partner” (factuur 18583) van € 18.150,00, “
Schade Mercedes Viano” (factuur 18584) van € 1.210,00 en “
Collegiale bus inhuur” (factuur 18585) van € 21.045,53.
3.Het geschil
de vordering
4.De beoordeling
van de vordering en de tegenvordering
Restant Jonkheer 12 maanden lease a € 2100,- p/m maandelijks vanaf januari 2018”. Tussen partijen staat vast dat VDB achter was met (onder andere) de betaling van deze maandelijkse termijnen en dat zij, ook na diverse betalingsherinneringen vanaf 1 augustus 2018 en ingebrekestellingen, de eerste maal bij brief van 3 oktober 2018 (zie hiervoor bij 2.10) en nogmaals bij brieven van 16 oktober 2018 (zie hiervoor bij 2.12) en 13 december 2018 (productie 20 van MM Travel), de verschuldigdheid van de door MM Travel gestelde vorderingen, waaronder de termijnen voor de Jonckheere bus, heeft betwist, een eerste maal bij brief van 4 oktober 2018 (zie hiervoor bij 2.11). Nadien heeft VDB zich ook nog beroepen op verrekening met diverse vorderingen die zij op MM Travel stelt te hebben.
voor zover zij zien op de facturen c.q. verband houden met de rolstoelbus Jonckheere (vordering a), deels vordering b), c), d) en e)”. Hoewel het voorwaardelijke karakter op grond van het petitum ook betrekking lijkt te hebben op de vorderingen van VDB bij VI en VII, leidt de rechtbank uit het gestelde bij randnummer 55 in het verweerschrift tevens eis in reconventie af dat deze voorwaarde ziet op haar vorderingen bij II, III en IV. Aangezien niet is voldaan aan deze (hiervoor geciteerde) voorwaarde, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van de vorderingen II, III en IV van VDB.
(…)
inmiddels ook allerhande facturen voor (reparatie)werkzaamheden” in rekening heeft gebracht waarvoor zij “
niet de opdracht heeft gegeven” (verweerschrift bij randnummer 28). Deze stelling is onvoldoende specifiek en mist onderbouwing. Zo is niet na te gaan op welke facturen van MM Travel vof VDB hier doelt en tot welke bedragen zij die betwist. Bovendien volgt uit de tussen partijen gesloten overeenkomst dat “[eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2]”, waarmee bedoeld is [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2], minimaal een dag per week werkzaamheden zou verrichten op het kantoor bij VDB.
al gauw duidelijk” wordt waarom VDB op enig moment de facturen betwistte en vervolgens onbetaald liet (verweerschrift bij randnummer 30): “
Immers, er werd negatieve omzet gerealiseerd (waarin nog niet eens de kosten verwerkt) en de werkzaamheden die [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2] uitvoerde zagen veelal op de eigen werkzaamheden voor MM Travel al dan niet voor het programma voor het jaar daaropvolgend, waarvan MM Travel zelf de vruchten plukt” en (verweerschrift bij randnummer 45): “
de door (…) [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2] gefactureerde kantooruren niet kwalificeren als ten behoeve van VDB gewerkte uren (…)”
.Ook dit is een onvoldoende specifieke, op de gefactureerde uren zelf gerichte, betwisting. Weliswaar erkent VDB kennelijk de uren die [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2] bij haar op kantoor heeft gemaakt, maar stelt zij zich, overigens pas voor het eerst in deze procedure, op het standpunt dat [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2] toen niet werkte voor VDB maar voor haarzelf (en MM Travel vof). In haar verweer koppelt VDB deze stelling met name aan het feit dat de door VDB gerealiseerde omzet haar tegenviel, maar dat is geen argument tegen de verschuldigdheid van de in rekening gebrachte uren van [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2]. Een verdere toelichting van de stelling dat [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2] in de optiek van VDB voor haarzelf werkte, ontbreekt. Er is ook niet gebleken dat in de periode dat deze werkzaamheden zijn verricht en gefactureerd, VDB zich daarover heeft beklaagd, wat toch voor de hand zou hebben gelegen. Weliswaar heeft VDB gesteld dat zij “
in de nazomer van 2018” bij herhaling de facturen van MM Travel vof heeft betwist, maar daarvan blijkt niets en in haar brief van 4 oktober 2018 wordt daar ook niet aan gerefereerd. Mede gezien hetgeen is overwogen bij 4.28 acht de rechtbank het verweer van VDB ten aanzien van de gefactureerde uren van [eiser / verweerders op de tegenvordering sub 2] onvoldoende gemotiveerd en wordt dat verweer gepasseerd.
na wat verrekeningen”, eveneens op onduidelijke wijze uitkomt op
€ 58.653,72. Ook dit verweer slaagt. De verhoging van de vordering van € 51.182,46 naar
€ 59.294,36 mist een duidelijke onderbouwing waaruit af te leiden is waar die verhoging precies op is gebaseerd. Bij de aan MM Travel toe te wijzen hoofdsom zal derhalve het bedrag van € 51.182,46 tot uitgangspunt worden genomen. Ten aanzien van deze hoofdsom kan niet zonder meer aangenomen worden dat een deel of alle aan deze hoofdsom ten grondslag liggende rechtsverhoudingen zijn te duiden als handelsovereenkomsten. Nu MM Travel dit ook niet heeft onderbouwd, zal worden uitgegaan van de wettelijke rente in plaats van de wettelijke handelsrente, te rekenen vanaf 22 januari 2019 tot aan de dag van algehele betaling.
€ 898,00 vermeerderd met wettelijke rente (zie bij 4.21). De vorderingen van MM Travel bij b tot en met g zijn eveneens toewijsbaar, met enkele aanpassingen (zie voor die aanpassingen 4.10 en 4.11). De vorderingen van VDB worden afgewezen.
2.148,00(2 punten × tarief € 1.074,00)