De deskundige schrijft in zijn beoordeling dat in de stukken als ook in de vraagstelling aan de deskundige, kennelijk ervan wordt uitgegaan dat de gemeten tussenafstanden tussen de onderzijde van de plint en de bovenzijde van de tegelvloer geheel ontstaan zijn door zettingen. Hij vervolgt:
“(…) Dit is echter niet geheel zeker. Er zijn geen concrete gegevens waaruit blijkt dat de plinten aanvankelijk overal aansloten op de plinten. Een deel van deze tussenruimte kan tevens verband houden met de uitvoering van het werk, bijvoorbeeld doordat de tegelvloer niet geheel vlak is aangebracht en/of doordat de plinten niet overal strak tegen de tegelvloer zijn aangebracht.
Uit het losscheuren van de kit, zoals in ieder geval plaatselijk is vastgesteld, volgt dat in ieder geval een deel van de geconstateerde tussenruimte te herleiden is tot zakking van de vloer ten opzichte van de wand. Het is waarschijnlijk dat deze zakking in hoofdzaak is veroorzaakt door zetting van het opgebrachte zandpakket onder de constructievloer dat mogelijk plaatselijk wat minder goed verdicht is geweest of doordat plaatselijk een wat dikker zandpakket is aangebracht. Een deel van de zakking kan overigens eveneens ontstaan zijn door enige indrukking van het isolatiepakket dat in de vloer aanwezig is. (…)
Op basis van de meetresultaten lijkt sprake van een stabilisatie van zetting. (…)
Gezien de toegepaste vloeropbouw dient rekening gehouden te worden met enig zettingsverschil tussen vloer en wanden. Enerzijds doordat de op zand gestorte betonvloer niet draagt op de wanden of fundering waardoor de vloer dus onafhankelijk van de wanden kan vervormen (zetten). Anderzijds doordat in de vloeropbouw een relatief dikke isolatielaag aanwezig is van 100 mm EPS schuim. Daarnaast dient rekening gehouden te worden met enige onvermijdelijke onnauwkeurigheid in de uitvoering, waardoor enige afwijking kan ontstaan in de ruimte tussen plint en tegel. Dit leidt ertoe dat een ruimte tussen onderzijde plint en bovenzijde tegel tot een afmeting van ca. 5 mm niet als gebrek kan worden aangemerkt, maar inherent is aan de toegepaste vloeropbouw. De plaatselijk geconstateerde grotere afwijkingen met een afmeting tussen 5 en 12 mm worden wel als bovenmatig beschouwd. (…)”
Op de vraag wat de herstelmogelijkheden zijn antwoordt de deskundige dat het ernaar uitziet dat de begane grond vloer in de huidige toestand overal voldoende draagkrachtig is. Wel is geconstateerd dat de ruimte tussen plint en tegel met een afmetingen van 8-12 mm, zoals plaatselijk vastgesteld, als bovenmatig is aan te merken. Volgens de deskundige staat deze afwijking een normaal gebruik van de vloer niet in de weg. Wel leidt dit tot een verstoring van het aangezicht van de vloer. Volgens de deskundige is uit constructief oogpunt herstel niet noodzakelijk en is vanuit esthetisch en functioneel oogpunt in ieder geval enig herstel gewenst. De optie om de vloer te liften (kosten door de deskundige geschat op € 3.000-€ 5.000), zoals voorgesteld door [naam 1], wordt door de deskundige afgeraden, gelet op de beperkte ernst van de plaatselijke bovenmatige verzakking en de risico’s die aan die wijze van herstel zijn verbonden. Het noodzakelijk herstel kan volgens de deskundige beperkt worden tot aanpassingen ten aanzien van de functionele en esthetische aspecten. Dit betekent het vervangen van de onthechte kitvoegen tussen plint en vloer en tussen aanrechtblad en achterwand, waardoor de aansluitingen van het aanrechtblad weer waterdicht zijn en de ongelijke naad tussen plint en tegel nagenoeg niet meer zichtbaar is.
De kosten die gemoeid zijn met herstel van de onthechte kitvoegen tussen plint en vloer en tussen aanrechtblad en achterwand begroot de deskundige op een bedrag van € 350,00 inclusief btw aan arbeid en materiaal. Voor de resterend aanwezige onvlakheid van de vloer ten gevolge van de plaatselijk bovenmatige zakking acht hij een schadevergoeding/ minderwaarde van € 1.500. redelijk.