Vervolgens is de vraag of de verjaringstermijn op grond van artikel 4:41 van de Awb één of vijf jaar bedraagt. In de Memorie van Toelichting bij artikel 4:41 van de Awb (kamerstuk 23700, nr. 3) is met betrekking tot artikel 4.2.4.4 (dat is artikel 4:41 van de Awb) opgenomen:
“Om te voorkomen dat de subsidie-ontvanger lange tijd in onzekerheid verkeert over de hoogte van de vergoeding, is in het derde lid bepaald dat deze moet worden vastgesteld binnen een jaar nadat het bestuursorgaan op de hoogte kon zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan. Desgewenst kan daartoe met toepassing van artikel 4.2.4.0, eerste lid, onder c, een meldingsplicht aan de ontvanger worden opgelegd. Veelal zal de meest praktische werkwijze zijn om de vaststelling van de vergoeding te combineren met de eerstvolgende subsidievaststelling. Er is echter geen reden om dit dwingend voor te schrijven.”
In de Nota naar aanleiding van het verslag (kamerstuk 23700, nr. 5) is opgenomen:
“Artikel 4.2.4.4, derde lid, bepaalt reeds dat de vergoeding wordt vastgesteld binnen een jaar nadat het bestuursorgaan op de hoogte is gekomen of kon zijn van de gebeurtenis die het recht op vergoeding deed ontstaan. In de gevallen, genoemd in het tweede lid onder a, b en e kan deze gebeurtenis echter geruime tijd na de beëindiging van de subsidierelatie plaatsvinden. Wij geven daarom gaarne gevolg aan de suggestie van de leden van de fracties van de PvdA en het GPV om ook voor die gevallen in het derde lid een verjaringstermijn op te nemen. Een termijn van vijf jaren na, dat wil zeggen de subsidievaststelling waarmee de subsidieverhouding wordt beëindigd, lijkt ons het meest redelijk. Hierdoor wordt bereikt, dat in de subsidie-ontvanger in geen geval later dan vijf jaar nadat de laatste subsidievaststelling heeft plaatsgevonden met een vergoedingsplicht kan worden geconfronteerd.”
Hieruit blijkt dat de termijn van vijf jaar in artikel 4:41, derde lid, is opgenomen voor de in artikel 4:41, tweede lid, onder a, b en e genoemde gevallen. Hier is echter sprake van een situatie, als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, onder d, waarbij de subsidie door verweerder is beëindigd bij besluit van 29 september 2015, per 1 januari 2017. Voor die situatie is de termijn van vijf jaar niet opgenomen. Daarom is de verjaringstermijn hier een jaar.