ECLI:NL:RBGEL:2020:1183

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
21 februari 2020
Zaaknummer
8214982 \ CV EXPL 19-15033 \ 42693 \ 32568
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in verzet betreffende ontbinding huurovereenkomst en betalingsverplichting

In deze zaak heeft de kantonrechter te Arnhem op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eisende partij in verzet, wonende te Arnhem en vertegenwoordigd door mr. M.F. van Willigen, heeft verzet aangetekend tegen een eerder verstekvonnis van 11 september 2019. Dit verstekvonnis had de huurovereenkomst tussen de eisende partij in verzet en de gedaagde partij in verzet ontbonden en een ontruimingstermijn van veertien dagen opgelegd. De gedaagde partij in verzet, vertegenwoordigd door gerechtsdeurwaarders J. Alkema en L.H.L.M. Vloet, heeft in het verzet zijn vordering gewijzigd en de kantonrechter verzocht om het verstekvonnis te handhaven voor wat betreft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming, maar voor het overige te vernietigen.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat de eisende partij in verzet een bedrag van € 5.198,82 verschuldigd is aan de gedaagde partij in verzet, inclusief buitengerechtelijke incassokosten en wettelijke rente. De rechter heeft geoordeeld dat de eerdere betalingen van de eisende partij in verzet niet zijn bijgeschreven op de rekening van de gedaagde partij in verzet, waardoor de betaling niet rechtsgeldig was. De kantonrechter heeft het verstekvonnis vernietigd en de huurovereenkomst ontbonden, met de verplichting voor de eisende partij in verzet om de woning te ontruimen en het verschuldigde bedrag te betalen.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de eisende partij in verzet in het ongelijk is gesteld en de proceskosten moet dragen. De rechter heeft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad verklaard en het meer of anders gevorderde afgewezen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaakgegevens 8214982 \ CV EXPL 19-15033 \ 42693 \ 32568
uitspraak van
vonnis in verzet
in de zaak van
[eisende partij in verzet]
wonende te Arnhem
eisende partij in verzet
gemachtigde mr. M.F. van Willigen
tegen
[gedaagde in verzet]
wonende te Arnhem
gedaagde partij in verzet
gemachtigde Gerechtsdeurwaarders J. Alkema en L.H.L.M. Vloet
Partijen worden hierna [eisende partij in verzet] en [gedaagde in verzet] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 11 december 2019 en het daarin genoemde processtuk
- de akte houdende overlegging van producties, tevens vermeerdering van eis aan de zijde van [gedaagde in verzet]
- de bij brief van 17 januari 2020 overgelegde producties aan de zijde van [eisende partij in verzet]
- de comparitie van partijen van 27 januari 2020.
1.2.
Het verzet richt zich tegen het door de kantonrechter op 11 september 2019 tussen [gedaagde in verzet] als eisende partij en [eisende partij in verzet] als gedaagde partij bij verstek uitgesproken vonnis onder zaaknummer 8009583 CV EXPL 19-10684 (hierna: het verstekvonnis).

2.De feiten

2.1.
[gedaagde in verzet] en [eisende partij in verzet] hebben een huurovereenkomst gesloten ten behoeve van de woning aan het [adres gehuurde] (verder: het gehuurde).
2.2.
Bij het verstekvonnis is de tussen [eisende partij in verzet] en [gedaagde in verzet] gesloten huurovereenkomst per 11 september 2019 ontbonden en een ontruimingstermijn van veertien dagen na betekening van het vonnis bepaald. Daarnaast is [eisende partij in verzet] veroordeeld om aan [gedaagde in verzet] te betalen € 2.686,72, te vermeerderen met wettelijke rente en een bedrag van € 832,34 per maand of een gedeelte daarvan vanaf 1 september 2019 tot de ontruiming. Ook is [eisende partij in verzet] veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 103,07 aan explootkosten, € 231,00 aan griffierecht en € 210,00 aan salaris gemachtigde.

3.De vordering en het verweer

3.1.
[eisende partij in verzet] vordert – kort weergegeven – dat zij zal worden ontheven van de veroordeling van het verstekvonnis danwel dat het verstekvonnis zal worden vernietigd en de vorderingen van [gedaagde in verzet] worden afgewezen. Dit met veroordeling van [gedaagde in verzet] in de proceskosten.
3.2.
[eisende partij in verzet] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde in verzet] hooguit een bedrag van € 44,30 verschuldigd is met betrekking tot een huurverhoging over juli en augustus 2019. Dit bedrag heeft [eisende partij in verzet] op 11 oktober 2019 voldaan, zodat er geen achterstand meer resteert. Er is daarom geen tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst die de ontbinding daarvan rechtvaardigt.
3.3.
[gedaagde in verzet] voert gemotiveerd verweer waarop, voor zover van belang voor de beslissing, hierna wordt ingegaan.
3.4.
[gedaagde in verzet] heeft bij akte zijn vordering gewijzigd, in die zin dat het verstekvonnis voor wat betreft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het gehuurde in stand wordt gehouden en voor het overige wordt vernietigd, met veroordeling van [eisende partij in verzet] tot betaling van € 5.198,82, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 november 2019. Met veroordeling van [eisende partij in verzet] in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde in verzet] voert aan dat [eisende partij in verzet] tot en met 29 oktober 2019 een bedrag van € 4.886,11 verschuldigd is aan huur, rekening houdend met de servicekostenafrekening, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten (€ 294,09) en rente (€ 18,62). In totaal komt dat op een bedrag van € 5.198,82.
4.2.
[eisende partij in verzet] betwist de hoogte van de vordering in die zin dat zij aanvoert dat zij vanaf haar eigen betaalrekening en de betaalrekening van haar ouders onder andere de volgende vijf betalingen aan [gedaagde in verzet] heeft verricht:
- een betaling van € 810,17 op 3 november 2018;
- een betaling van € 810,17 op 6 februari 2019;
- een betaling van € 729,00 op 8 juni 2019;
- een betaling van € 810,17 op 31 juli 2019;
- een betaling van € 810,17 op 30 augustus 2019.
[eisende partij in verzet] heeft ter onderbouwing van deze stelling rekeningafschriften overgelegd waaruit blijkt dat deze bedragen zijn afgeschreven met de bankrekening van [gedaagde in verzet] als tegenrekening.
4.3.
Tussen partijen staat echter vast dat de voorgaande betalingen niet zijn bijgeschreven op de rekening van [gedaagde in verzet]. De gemachtigde van [eisende partij in verzet] heeft dit in het bijzijn van [gedaagde in verzet] zelf geconstateerd.
4.4.
De kantonrechter overweegt dat een betaling tot stand komt op het moment waarop de rekening van de schuldeiser ([gedaagde in verzet]) wordt gecrediteerd (artikel 6:114 lid 2 BW); het is op dat moment dat het bedrag daadwerkelijk ‘te zijner beschikking komt’ (MvA II, Parl. Gesch. BW Boek 6, p. 461). De door (de ouders van) [eisende partij in verzet] overgemaakte bedragen zijn niet ter beschikking gekomen van [gedaagde in verzet], [eisende partij in verzet] heeft daarom juridisch gezien de vijf bovenstaande bedragen niet aan [gedaagde in verzet] betaald.
4.5.
[eisende partij in verzet] maakt aanspraak op de vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De kantonrechter stelt vast dat het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit) van toepassing is nu het verzuim na 1 juli 2012 is ingetreden. [eisende partij in verzet] heeft aan [gedaagde in verzet] een aanmaning gestuurd die voldoet aan de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW. Het gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten ad € 294,06 komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen.
4.6.
De gevorderde rente wordt toegewezen over € 4.886,11 zijnde de hoofdsom, daar voor toewijzing van de rente over een hoger bedrag geen grondslag aanwezig is.
4.7.
Het voorgaande brengt met zich dat [eisende partij in verzet] aan [gedaagde in verzet] een bedrag van € 5.198,82 verschuldigd is. De achterstand rechtvaardigt de ontbinding van de overeenkomst en de ontruiming van het gehuurde. Het verstekvonnis zal worden vernietigd en – met inachtneming van het voorgaande en de gewijzigde eis van [gedaagde in verzet] – gewijzigd worden toegewezen.
4.8.
[eisende partij in verzet] wordt in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten dragen. De rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis.

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
vernietigt het tussen partijen gewezen en op 11 september 2019 bij verstek uitgesproken vonnis van deze rechtbank onder zaaknummer 8009583 CV EXPL 19-10684;
en beslist opnieuw:
5.2.
ontbindt de huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan het [adres gehuurde];
5.3.
veroordeelt [eisende partij in verzet] om binnen 14 dagen na betekening van dit vonnis de woning met alles wat van [eisende partij in verzet] is en ieder die bij [eisende partij in verzet] hoort, te verlaten en te ontruimen en de sleutels af te geven aan [gedaagde in verzet];
5.4.
veroordeelt [eisende partij in verzet] om aan [gedaagde in verzet] te betalen een bedrag van € 5.198,82, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 4.886,11 vanaf 1 november 2019 tot aan de dag van volledige betaling;
5.5.
veroordeelt [eisende partij in verzet] in de proceskosten, tot deze uitspraak aan de kant van [gedaagde in verzet] begroot op € 103,07 aan dagvaardingskosten, € 231,00 aan griffierecht en € 420,00 aan salaris voor de gemachtigde, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis;
5.6.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. S.E. Sijsma en in het openbaar uitgesproken op