ECLI:NL:RBGEL:2020:1154

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
C/05/262622 / HZ ZA 14-164
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot schadevergoeding uit hoofde van aanneemovereenkomst en gederfd woongenot

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 februari 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen Van [eiser] en [gedaagde] over een aanneemingsovereenkomst. Van [eiser] vorderde vervangende schadevergoeding wegens tekortkomingen in de nakoming van de overeenkomst door [gedaagde]. De rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de aanneemovereenkomst, wat heeft geleid tot aanzienlijke herstelkosten. De vorderingen van Van [eiser] zijn in grote lijnen toegewezen, waarbij de rechtbank de herstelkosten heeft vastgesteld op € 156.669,66 inclusief btw, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 1 juli 2019. Daarnaast is [gedaagde] veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 152,50 per maand aan Van [eiser] wegens gederfd woongenot, vanaf 14 mei 2012 tot aan de volledige voldoening van de herstelkosten. De rechtbank heeft ook de kosten van deskundigen en buitengerechtelijke kosten toegewezen, evenals een schadevergoeding voor de niet-leverbare keuken. De vordering tot vergoeding van juridische bijstand is afgewezen, omdat de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van misbruik van procesrecht door [gedaagde]. De kosten van de procedure zijn voor rekening van [gedaagde].

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/262622 / HZ ZA 14-164
Vonnis van 12 februari 2020
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.J. Seijbel te Zwolle,
tegen
[gedaagde],
wonende te ' [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat mr. J. de Ruiter te Kampen.
Partijen zullen hierna Van [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 24 april 2019
  • de nadere akte tevens akte overlegging producties, tevens akte vermeerdering van eis van Van [eiser]
  • de antwoordakte van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling van de zaak

in conventie
2.1.
De rechtbank blijft bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 24 april 2019, voor zover hierna niet anders wordt geoordeeld.
Eisvermeerdering2.2. Van [eiser] heeft haar vorderingen bij haar nadere akte vermeerderd en vordert thans - samengevat - dat de rechtbank bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. [gedaagde] veroordeelt om aan Van [eiser] op grond van toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de gesloten aanneemovereenkomsten te betalen een bedrag aan herstelkosten van € 195.493,54 inclusief btw, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 mei 2012, zijnde de datum van verzuim,
II. [gedaagde] veroordeelt om aan Van [eiser] te betalen een bedrag van € 254,17 per maand vanaf 14 mei 2012 tot aan de dag dat [gedaagde] volledig heeft voldaan aan het gestelde onder I. dan wel een bedrag aan schadevergoeding wegens gederfd woongenot die de rechtbank in justitie vermeend te behoren,
III. [gedaagde] veroordeelt om aan Van [eiser] te betalen een bedrag van € 15.007,95 inclusief btw aan deskundigenkosten, te voldoen binnen veertien dagen na datum vonnis en – voor het geval tijdige betaling achterwege blijft – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn tot de dag der algehele voldoening,
IV. [gedaagde] veroordeelt om aan Van [eiser] te betalen een bedrag van € 4.500,00 aan verhuis- en verblijfkosten, te voldoen binnen veertien dagen na datum vonnis en – voor het geval tijdige betaling achterwege blijft – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn tot de dag der algehele voldoening,
V. [gedaagde] veroordeelt om Van [eiser] te betalen een bedrag van € 79.588,25 inclusief btw aan kosten ten behoeve van juridische bijstand, te voldoen binnen veertien dagen na datum vonnis en – voor het geval tijdige betaling achterwege blijft – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn tot de dag der algehele voldoening,
VI. [gedaagde] veroordeelt om Van [eiser] te betalen een bedrag van € 3.025,00 aan buitengerechtelijke kosten, te voldoen binnen veertien dagen na datum vonnis en – voor het geval tijdige betaling achterwege blijft – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn tot de dag der algehele voldoening,
VII. [gedaagde] veroordeelt om Van [eiser] te betalen een bedrag van € 4.071,97 ter zake de post “keuken”, te voldoen binnen veertien dagen na datum vonnis en – voor het geval tijdige betaling achterwege blijft – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn tot de dag der algehele voldoening,
VIII. [gedaagde] veroordeelt om Van [eiser] te betalen een bedrag van € 2.000,00 ter zake de post “inspanningen Van [eiser] ”, te voldoen binnen veertien dagen na datum vonnis en
– voor het geval tijdige betaling achterwege blijft – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn tot de dag der algehele voldoening,
IX. [gedaagde] veroordeelt om aan Van [eiser] te betalen de volgens het gebruikelijke tarief te begroten bijdrage in de overige proceskosten, waaronder de kosten van het leggen van beslag ad € 654,13, te voldoen binnen veertien dagen na datum vonnis en
– voor het geval tijdige betaling achterwege blijft – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn tot de dag der algehele voldoening.
2.3.
Op grond van artikel 130 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) komt aan Van [eiser] de bevoegdheid toe haar eis of de gronden daarvan te wijzigen zolang geen eindvonnis is gewezen. [gedaagde] heeft geen bezwaar gemaakt tegen de eisvermeerdering. Nu de eisvermeerdering niet in strijd is met de eisen van een goede procesorde, zal op basis van de vermeerderde eis recht worden gedaan.
Het tussenvonnis van 24 april 20192.4. In het tussenvonnis van 24 april 2019 heeft de rechtbank beide partijen in de gelegenheid gesteld om bij akte de meest recente CBS-cijfers over te leggen. Tevens is Van [eiser] in de gelegenheid gesteld:
- om bij akte in het geding te brengen een onderbouwde begroting van de herstelkosten in verband met het verwijderen van de thans aanwezige funderingspalen en het aanbrengen van de palen zoals aangegeven op de constructietekeningen,
  • om zich bij akte uit te laten over de wijze waarop de stabiliteit van het woningblok hersteld dient te worden en een onderbouwde begroting van de daarmee gepaard gaande kosten in het geding te brengen,
  • om bij akte nader te onderbouwen in welke vorm en tot welk bedrag zij schade lijdt doordat de vloerverwarming onder de keukenkastjes is aangebracht.
Prijsontwikkeling in de bouw2.5. Alleen Van [eiser] heeft recente prijsindexcijfers met betrekking tot nieuwbouwwoningen van het CBS overgelegd (productie 1 bij nadere akte). Die cijfers hebben betrekking op de periode tot en met juni 2019. Van [eiser] gaat er op grond van deze indexcijfers vanuit dat de in het tussenvonnis van 24 april 2019 vastgestelde bedragen met 1,7% dienen te worden verhoogd.
Nu [gedaagde] de stellingen van Van [eiser] niet heeft weersproken, wordt van de juistheid van die stellingen uitgegaan. Dit betekent dat de in het tussenvonnis van 24 april 2019 reeds vastgestelde bedragen met genoemd percentage verhoogd dienen te worden. Daarom worden de totale herstelkosten (randnummer 2.5) verhoogd naar een bedrag van € 82.791,20, de kosten van sloop en herbouw van de aanbouw (randnummer 2.8) naar € 129.886,20, de kosten in verband met het verhogen van de dekvloer (randnummer 2.11) naar € 11.818,90 en de kosten in verband met het plaatsen van de vensterbank op het dakterras (randnummer 2.14) naar een bedrag van € 3.190,85.
Herstelkosten in verband met vervanging funderingspalen
2.6.
[gedaagde] heeft zich bij antwoordakte op het standpunt gesteld dat de klacht van Van [eiser] over de heipalen tardief is, althans - zo begrijpt de rechtbank - dat de in dit verband ingestelde vordering verjaard is. [gedaagde] heeft hiertoe aangevoerd dat Van [eiser] de foto’s uit 2012 van de gebruikte palen pas in december 2018 heeft overgelegd en dat zij dit eerder had kunnen en moeten doen indien zij daaraan gevolgen wenst te verbinden.
2.7.
De rechtbank gaat hier niet in mee. Bij brief van 13 september 2017 (reactie op het concept-deskundigenrapport, bijlage 10 bij het deskundigenrapport) heeft Van [eiser] immers reeds aan de deskundige de vraag gesteld of [gedaagde] buispalen heeft geslagen in plaats van prefab palen. Deze kwestie is door Van [eiser] wederom aan de orde gesteld bij conclusie na deskundigenbericht, waarna zij bij tussenvonnis van 24 oktober 2018 in de gelegenheid is gesteld nader te onderbouwen dat [gedaagde] in strijd met de opdracht geen prefab betonpalen maar goedkopere buispalen als funderingspalen heeft gebruikt en dat dit (negatieve) invloed heeft op de constructie en de draagkracht daarvan. Vervolgens heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 24 april 2019 bedoelde stelling op grond van de proceshouding van [gedaagde] als vaststaand aangenomen en is Van [eiser] in de gelegenheid gesteld een begroting over te leggen van de kosten die gemoeid zijn met het verwijderen van de aanwezige funderingspalen en het aanbrengen van palen zoals aangegeven op de constructietekeningen. Gelet op dit procesverloop valt niet in te zien waarom [gedaagde] niet reeds eerder naar voren heeft gebracht dat klacht over de heipalen tardief. Het is in strijd met de eisen van een goede procesorde dat [gedaagde] dit verweer nog in dit stadium van de procedure voert.
De stelling dat de vordering in verband met het aanbrengen van de foutieve funderingspalen verjaard is, is door [gedaagde] niet nader onderbouwd, zodat ook aan deze stelling voorbijgegaan wordt.
2.8.
Van [eiser] heeft een begroting van de herstelkosten in verband met het verwijderen van de aanwezige funderingspalen en het aanbrengen van de palen zoals aangegeven op de constructietekeningen (productie 3 bij nadere akte van Van [eiser] ) overgelegd. De begroting is opgesteld door Artes5. Aan die begroting liggen twee offertes ten grondslag die betrekking hebben op sloopwerk, heiwerk en de levering van heipalen. In een kostenopstelling (productie 2 bij nadere akte van Van [eiser] ) heeft Artes5 samengevat dat het gaat om sloopwerk, het leveren en aanbrengen van heipalen, betonfundering, een geïsoleerde begane grondvloer, een cementdekvloer inclusief vloerverwarming en het aanvullen van grond langs de fundering. De kosten van de werkzaamheden en materialen worden begroot op een bedrag van € 26.603,11 exclusief btw (naar prijspeil 31 augustus 2019).
2.9.
[gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de door Van [eiser] overgelegde begroting, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de herstelkosten in dit verband € 26.603,11 exclusief btw (naar prijspeil 31 augustus 2019) bedragen.
Kosten in verband met herstel stabiliteit woningblok2.10. In het tussenvonnis van 24 april 2019 (randnummer 2.3) is als vaststaand aangenomen dat de stabiliteit van het woningblok niet voldoende is. Van [eiser] heeft bij akte gesteld dat met het herstellen van de stabiliteit van het woningblok een bedrag van € 5.075,00 exclusief btw (naar prijspeil per 31 augustus 2019) gemoeid is. Zij heeft ter onderbouwing van deze stelling onder meer een statistische berekening van [constructie- en adviesbureau] (hierna: [constructie- en adviesbureau] ) en een specificatie van Artes5 (producties 5 en 6 bij nadere akte Van [eiser] ) overgelegd.
2.11.
Ook deze stellingen zijn door [gedaagde] niet weersproken. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat de kosten in verband met het herstellen van de stabiliteit van het woningblok € 5.075,00 exclusief btw (naar prijspeil per 31 augustus 2019) bedragen.
Schade door vloerverwarming onder kastjes?
2.12.
Van [eiser] heeft bij akte aangevoerd dat zij inziet dat het handhaven van dit aspect niet zinvol is en dat zij daarvan afstand doet. Van [eiser] vordert dus geen vergoeding meer van schade die het gevolg is van de omstandigheid dat ook onder de keukenkastjes vloerverwarming is aangelegd. Hierover hoeft de rechtbank dus niet meer te oordelen.
Herstellen of afbraak en volledig vernieuwen (vordering I)
2.13.
De totale kosten die gemoeid zijn met het herstellen van de gebreken die het gevolg zijn van het tekortschieten van [gedaagde] zijn thans vastgesteld. Het gaat om:
- eerder begrote herstelkosten (randnummer 2.5) € 82.791,20
- kosten verhogen dekvloer (randnummer 2.5) € 11.818,90
- kosten vensterbank dakterras (randnummer 2.5) € 3.190,85
- kosten funderingspalen (randnummer 2.9) € 26.603,11
- kosten herstel stabiliteit woningblok (2.11)
€ 5.075,00,
derhalve totaal € 129.479,06 exclusief btw,
dit is € 156.669,66 inclusief btw.
2.14.
Van [eiser] heeft zich op het standpunt gesteld dat zij recht heeft op vergoeding van de kosten die gemoeid zijn met volledige herbouw. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat sprake is van veel en zeer ernstige tekortkomingen en gewezen op de proceshouding van [gedaagde] . Het verschil aan kosten tussen enerzijds afbraak en herstel en anderzijds enkel herstel is volgens haar relatief klein. Van [eiser] stelt de kosten in verband met sloop en herbouw op een bedrag van € 161.564,91 exclusief btw, dit is € 195.493,54 inclusief btw. Zij gaat daarbij uit van de volgende schadeposten (exclusief btw):
- kosten sloop en herbouw (randnummer 2.5) € 129.886,20
- kosten funderingspalen (randnummer 2.9) € 26.603,11
- kosten herstel stabiliteit woningblok (2.11) € 5.075,00.
2.15.
Hierin kan Van [eiser] niet worden gevolgd. Van [eiser] heeft recht op vervangende schadevergoeding in de zin van artikel 6:87 BW. De vervangende schadevergoeding treedt in de plaats van dat deel van de oorspronkelijk verschuldigde prestatie waarin [gedaagde] is tekortgeschoten en moet Van [eiser] in staat stellen de gemiste prestatie alsnog bij een derde te verwerven. Met vergoeding van de in dit en voorafgaande vonnissen - mede op grond van het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige - begrote herstelkosten van € 156.669,66 inclusief btw wordt de schade die Van [eiser] lijdt doordat zij (een deel van) de oorspronkelijk verschuldigde prestatie moet missen, gecompenseerd. Zij heeft geen recht op een hoger bedrag, temeer nu volledige herbouw zo’n € 40.000,00 meer kost.
2.16.
De vordering tot veroordeling van [gedaagde] tot het betalen van herstelkosten zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 156.669,66 inclusief btw.
2.17.
De wettelijke rente over de herstelkosten zal worden toegewezen vanaf 1 juli 2019, nu bij de begroting van de herstelkosten rekening is gehouden met de toepasselijke prijsindexcijfers tot en met juni 2019, zodat geen grond bestaat voor toewijzing van de wettelijke rente als schadevergoeding wegens vertraging in de voldoening van de herstelkosten over de periode vóór 1 juli 2019.
Gederfd woongenot (vordering II)
2.18.
Van [eiser] vordert tevens een bedrag van € 254,17 per maand vanaf 14 mei 2012 als vergoeding vanwege gederfd woongenot. Zij heeft ter onderbouwing van deze vordering bij dagvaarding aangevoerd dat zij ruim twee jaar noodgedwongen in een kale, niet afgebouwde, scheve en onderstutte woning woont en dat zij de woning als gevolg van de door [gedaagde] veroorzaakte gebreken niet volledig kan gebruiken. De begane grond is voor meer dan 50% niet bruikbaar en de bovenverdieping is deels niet bruikbaar, omdat een deel ervan als opslagruimte gebruikt dient te worden. Er is sprake van gederfd woongenot, terwijl Van [eiser] wel de volledige lasten van de woning draagt. Daarnaast is sprake van zwaar verminderde levensvreugde en gevoelens van onbehagen omdat Van [eiser] door toedoen van [gedaagde] niet in staat is haar leven op haar eigen wijze te leiden, hetgeen haar persoonlijke levenssfeer vergaand aantast. Voorts wordt zij elke dag geconfronteerd met deze onbehaaglijke situatie, hetgeen de nodige psychische weerslag op haar heeft, aldus nog steeds Van [eiser] . Zij acht het redelijk dat [gedaagde] haar vanaf het moment dat hij in verzuim is geraakt tot aan de betaling van de herstelkosten maandelijks 1/3 deel van de huurwaarde vergoedt als materiële en immateriële schadevergoeding. Zij stelt de jaarlijkse huurwaarde van de woning op € 9.150,00 (5% van de WOZ-waarde van € 183.000,--), derhalve € 762,50 per maand. De schadevergoeding die [gedaagde] dient te betalen bedraagt daarom volgens Van [eiser] € 254,17 per maand.
2.19.
De rechtbank begrijpt uit de stellingen van Van [eiser] dat de gevorderde vergoeding wegens gederfd woongenot strekt tot vergoeding van zowel materiële als immateriële schade.
2.20.
Voor wat betreft de materiële schade wordt het volgende overwogen.
[gedaagde] heeft de stelling dat Van [eiser] de begane grond voor meer dan 50% en de bovenverdieping gedeeltelijk niet kan gebruiken, niet betwist. Daarom wordt van de juistheid van die stelling uitgegaan. Op grond hiervan moet worden aangenomen dat de door [gedaagde] veroorzaakte gebreken zodanig zijn dat zij, mede gelet op het feit dat die gebreken al vele jaren aanwezig zijn, het woongenot van Van [eiser] in hoge mate aantasten.
Van [eiser] wordt door die gebreken immers behoorlijk gehinderd in het normale gebruik van de woning. Hiervan getuigen ook de foto’s die zij heeft overgelegd (productie 15 bij dagvaarding). Daaruit blijkt dat Van [eiser] op een onafgewerkte, betonnen vloer moet leven en dat de benedenruimte is voorzien van onderstempeling. Het hierdoor gederfde woongenot is vermogensschade op vergoeding waarvan Van [eiser] recht heeft.
2.21.
Van [eiser] heeft haar aanspraak op immateriële schadevergoeding wegens gederfd woongenot onvoldoende onderbouwd. Een benadeelde heeft recht op vergoeding van immateriële schade indien hij lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast (artikel 6:106 lid 1 BW). Van bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze is in elk geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van bedoelde aantasting in zijn persoon sprake is. Het is aan de benadeelde om met voldoende concrete feiten en omstandigheden te onderbouwen dat een dergelijke situatie aan de orde is (Hoge Raad 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376). Dat heeft Van [eiser] echter niet gedaan, zodat een immateriële schadevergoeding niet aan de orde is.
2.22.
De omvang van de vermogensschade die Van [eiser] heeft geleden door het derven van woongenot (als materiële schade) kan niet nauwkeurig worden vastgesteld en moet dus worden geschat (artikel 6:97 BW). Met Van [eiser] neemt de rechtbank als uitgangspunt de huurwaarde van de aan haar toebehorende woning. De vermogensschade voor de bewoner die eigenaar van de woning bestaat in beginsel in het over de maanden waarin het woongenot is gederfd berekende verschil tussen de marktconforme huur die een huurder voor de woning zou hebben betaald indien hij de woning zou hebben gehuurd in de situatie met gebreken en de marktconforme huur die een huurder voor de woning zou hebben betaald indien van gebreken geen sprake zou zijn (Hoge Raad van 19 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1278).
2.23.
[gedaagde] heeft de door Van [eiser] gestelde jaarlijkse huurwaarde niet (gemotiveerd) betwist, zodat ervan uitgegaan wordt dat die waarde € 9.150,00 is. Dit komt uit op een huurwaarde van € 762,50 per maand. De rechtbank volgt Van [eiser] echter niet in haar standpunt dat de schadevergoeding gesteld dient te worden op 1/3 deel van de huurwaarde. Hiervoor is van belang dat Van [eiser] aan haar vordering tot vergoeding van 1/3 deel van de huurwaarde ten grondslag heeft gelegd dat het gaat om zowel materiële als immateriële schade. Zoals is overwogen, is een immateriële schadevergoeding niet aan de orde. Mede gelet op de door Van [eiser] gegeven toelichting op de situatie in de woning, waaruit blijkt dat zij door de gebreken behoorlijk wordt gehinderd in het normale gebruik van de woning, wordt de schade door middel van schatting bepaald op een bedrag van € 152,50 per maand (1/5 van € 762,50 per maand).
2.24.
Voorbijgegaan wordt aan het verweer van [gedaagde] dat Van [eiser] de vertragingen van herstel heeft gefrustreerd door hem niet toe te laten tot de werkzaamheden en herstel afhankelijk te maken van een toezegging van vergoeding van alle schade die zij meent te hebben. Hiervoor is van belang dat [gedaagde] onvoldoende heeft onderbouwd dat Van [eiser] hem niet meer wenste toe te laten tot de woning om de gebreken te herstellen en dat Van [eiser] ervan mocht afzien om [gedaagde] nog toe te laten tot herstel (tussenvonnis van 17 december 2014, randnummers 7.6 en 7.7).
2.25.
Het voorgaande betekent dat [gedaagde] zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 152,50 per maand vanaf de datum dat hij in verzuim is (dit is 14 mei 2012, zie tussenvonnis 24 oktober 2018, randnummer 2.194) tot aan de dag dat hij aan Van [eiser] de herstelkosten heeft betaald.
Kosten deskundigen (vordering III)2.26. Van [eiser] vordert tevens een bedrag van € 15.007,95 als vergoeding van door haar gemaakte deskundigenkosten. De gevorderde schadevergoeding ziet op de volgende facturen (steeds inclusief btw):
- een factuur van De Huizenkeurder van 28 juni 2012 voor een bedrag van € 630,00 (productie 31 bij dagvaarding),
- facturen van [Bedrijf X (bouwbegeleiding)] over de periode van 24 september 2012 tot 19 juli 2013 voor een totaalbedrag van € 9.650,98 (productie 32 bij dagvaarding),
- een factuur van 16 november 2017 van [constructie- en adviesbureau] voor een bedrag van € 471,90 (productie 57 bij conclusie na deskundigenbericht tevens houdende akte vermeerdering van eis),
- facturen van 2 januari 2018 en 8 februari 2018 van [persoon X (architect)] voor bedragen van € 668,53 en € 308,55 (productie 57 bij conclusie na deskundigenbericht tevens houdende akte vermeerdering van eis),
- een kostenopgave van 12 september 2019 van Artes5 voor een bedrag van € 2.098,14 (productie 10 bij nadere akte tevens akte overlegging producties tevens vermeerdering van eis),
- een factuur van 18 juli 2019 van [constructie- en adviesbureau] voor een bedrag van € 1.179,45 (productie 10 bij nadere akte tevens akte overlegging producties tevens vermeerdering van eis).
2.27.
Voor de toewijsbaarheid van kosten van deskundige bijstand als vermogensschade is op grond van artikel 6:96 lid 2 sub b BW vereist dat vast komt te staan dat het redelijk was de deskundige bijstand in te roepen ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en dat de daartoe gemaakte kosten redelijk zijn (dubbele redelijkheidstoets).
2.28.
De factuur van De Huizenkeurder van € 630,00 heeft betrekking op een op 21 juni 2012 uitgevoerde keuring. In het rapport van De Huizenkeurder (productie 9 bij dagvaarding) is een aantal bouwtechnische gebreken vastgelegd. Gelet op het feit dat [gedaagde] betwistte dat hij in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst was tekortgeschoten, heeft Van [eiser] in redelijkheid kunnen besluiten om De Huizenkeurder op te dragen de gebreken in kaart te brengen. De omvang van die kosten komt de rechtbank redelijk voor, zodat deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen.
2.29.
De facturen van [Bedrijf X (bouwbegeleiding)] hebben deels betrekking op de werkzaamheden die zijn uitgevoerd ten behoeve van een bouwtechnisch onderzoek, dat heeft geresulteerd in een (uitgebreid) bouwtechnisch rapport (productie 13 bij dagvaarding). Dit rapport dateert van 9 november 2012. Bij dat rapport is ook een begroting gegeven van de herstelkosten. Voor het overige hebben de gefactureerde werkzaamheden betrekking op begeleiding van Van [eiser] gedurende het eerste deel van 2013.
De rechtbank is van oordeel dat de bij bedoelde facturen in rekening gebrachte bedragen aan de dubbele redelijkheidstoets voldoen. Hiervoor is onder meer relevant dat [gedaagde] , ook na de brief van Van [eiser] van 16 juli 2012 met daarbij gevoegd de bevindingen van De Huizenkeurder (productie 10 bij dagvaarding), zich op het standpunt is blijven stellen dat er niets mis was met de door hem geleverde prestatie. Het was redelijk om vervolgens een uitgebreid onderzoek te laten verrichten naar de gebreken, de herstelmogelijkheden en de daaraan verbonden kosten. De door [Bedrijf X (bouwbegeleiding)] in het rapport opgesomde gebreken hebben als basis gediend voor het door de rechtbank bevolen deskundigenonderzoek. In dat deskundigenonderzoek is een groot aantal van de door [Bedrijf X (bouwbegeleiding)] geconstateerde gebreken terecht bevonden. Voorbijgegaan wordt aan het betoog van [gedaagde] dat Van [eiser] niet is ingegaan op zijn voorstel om een onafhankelijke deskundige te benoemen en dat hij niet bij het onderzoek aanwezig is geweest, nu dit niet afdoet aan het oordeel dat Van [eiser] in redelijkheid heeft kunnen besluiten de deskundige in kwestie onderzoek te laten doen.
Aan de hand van het rapport van [Bedrijf X (bouwbegeleiding)] hebben partijen vervolgens besprekingen met elkaar gevoerd om tot een oplossing te komen. Daarbij heeft [Bedrijf X (bouwbegeleiding)] Van [eiser] bijgestaan. De hiervoor in rekening gebrachte kosten komen de rechtbank, mede gelet op de omvang van het door [Bedrijf X (bouwbegeleiding)] uitgevoerde onderzoek, eveneens redelijk voor. Het bedrag van € 9.650,98 is derhalve toewijsbaar.
2.30.
De factuur van [constructie- en adviesbureau] van 16 november 2017 heeft als omschrijving: “Controle en reactie op berekeningen derden, incl. telefonisch overleg”. Uit de conclusie na deskundigenbericht tevens houdende akte vermeerdering van eis van Van [eiser] moet worden afgeleid dat de gefactureerde werkzaamheden zien op berekeningen die zijn uitgevoerd in verband met de verwijderde stabiliteitswand, zulks naar aanleiding van het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige.
De facturen van [persoon X (architect)] zien blijkens de daarop gegeven beschrijving op de berekeningen van [constructie- en adviesbureau] en dus ook op de kwestie rondom de stabiliteit van de woning/aanbouw. Als productie 49 bij genoemde conclusie is de zienswijze van de architect overgelegd.
Het was redelijk dat Van [eiser] deze deskundigen heeft ingeschakeld. De gefactureerde kosten, waartegen [gedaagde] overigens geen bezwaar heeft gemaakt, komen de rechtbank niet bovenmatig voor. De facturen komen derhalve voor vergoeding in aanmerking.
2.31.
Het door Artes5 gefactureerde bedrag heeft betrekking op werkzaamheden die naar aanleiding van het tussenvonnis van 24 april 2019 zijn verricht, met name het begroten van de herstelkosten in verband met de vervanging van de funderingspalen en de stabiliteit van het woningblok. De factuur van [constructie- en adviesbureau] van 18 juli 2019 ziet op een berekening in verband met de stabiliteit van de uitbreiding aan de woning (productie 5 bij nadere akte tevens akte overlegging producties tevens vermeerdering van eis). Die berekening was de basis voor de begroting van de herstelkosten. De werkzaamheden waren nodig om duidelijkheid aan de rechtbank te verschaffen over genoemde kwesties. Het was redelijk dat Van [eiser] hiervoor deskundige bijstand inriep. Niet kan worden gezegd dat de hoogte van de kosten niet redelijk is. Ook deze facturen komen daarom voor vergoeding in aanmerking.
2.32.
Dit betekent dat de vordering tot betaling van € 15.007,95 als vergoeding van gemaakte deskundigenkosten zal worden toegewezen. Zoals gevorderd zal het toegewezen bedrag worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na de datum van dit vonnis voor het geval tijdige betaling achterwege blijft.
Verhuis- en verblijfkosten (vordering IV)2.33. Van [eiser] vordert een vergoeding van verhuis- en verblijfkosten ter hoogte van € 4.500,00, met verwijzing naar een begroting van [Bedrijf X (bouwbegeleiding)] (bijlage bij productie 31 bij dagvaarding). Het gaat volgens haar om kosten die zij zal maken gedurende de uitvoering van herstelwerkzaamheden door een derde, zulks in verband met verhuizing naar een tijdelijke woning, het verblijf in die woning gedurende de herstelperiode en vervolgens de verhuizing naar de herstelde woning.
[gedaagde] heeft ten verwere onder meer aangevoerd dat het gedurende de door hem uitgevoerde verbouwing voor Van [eiser] niet nodig was om elders te verblijven en dat dit ook geldt voor de werkzaamheden die nog zouden moeten plaatsvinden.
2.34.
De rechtbank zal deze vordering afwijzen, omdat Van [eiser] niet aannemelijk heeft gemaakt dat het noodzakelijk is deze kosten te maken.
Kosten juridische bijstand (vordering V)
2.35.
Van [eiser] vordert na vermeerdering van eis een bedrag van € 79.588,25 inclusief btw voor juridische bijstand. Zij heeft ter onderbouwing van deze vordering – samengevat – het volgende aangevoerd.
Zij is genoodzaakt geweest aanzienlijke kosten voor juridische bijstand te maken in verband met het gevoerde minnelijke traject en ten behoeve van de vaststelling van de schade. Een schikking is niet tot stand gekomen omdat [gedaagde] is blijven volhouden dat hij niet veel fout heeft gedaan. Er is sprake van oplichting dan wel onrechtmatig handelen en [gedaagde] is in vergaande mate tekort geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen. Hij is in zeer vergaande mate afgeweken van de overeenkomst, toepasselijke regelgeving en hetgeen tussen partijen betamelijk is. Hij heeft onoordeelkundig, onveilig, zonder juiste berekeningen en in strijd met het bouwbesluit, de bouwregelgeving en de bouwvergunning gebouwd, waarbij hij inferieure materialen, constructies en technieken heeft toegepast. Hij heeft een zeer gevaarlijke situatie bij Van [eiser] gecreëerd en heeft dit gedurende de procedure getracht te verdoezelen. [gedaagde] heeft de door hem bedachte constructie niet laten opstellen of controleren door een constructeur en zo bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de constructie niet zou voldoen. Hij heeft vastgehouden aan zijn onjuiste standpunten, hoewel hij meerdere malen door deskundigen is geconfronteerd met de gebreken. De door hem, eerst bij de door de rechtbank benoemde deskundige gepresenteerde berekeningen zijn vervalst/onjuist, omdat daarin wordt uitgegaan van verkeerde uitgangspunten en nooit gebouwde constructies. Hij heeft getracht de deskundige te misleiden en traineert in vergaande mate de procedure.
2.36.
Uitgangspunt bij een proceskostenveroordeling in een civielrechtelijke procedure zijn de artikelen 237-240 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Deze artikelen zien op een forfaitaire proceskostenvergoeding en bevatten in beginsel een limitatieve en exclusieve regeling voor de kosten waarin de in het ongelijk gestelde partij kan worden veroordeeld. Een volledige vergoedingsplicht ter zake van proceskosten is alleen mogelijk in buitengewone omstandigheden, waarbij gedacht dient te worden aan misbruik van procesrecht en onrechtmatige daad. Dit geldt niet alleen voor de eiser die een vordering instelt, maar ook voor een gedaagde partij. Het gevoerde verweer kan pas misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen opleveren als het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid daarvan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan pas sprake zijn als de verweerder zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Er past terughoudendheid bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen, gelet op het mede door artikel 6 EVRM gewaarborgde recht op toegang tot de rechter. Voor de gedaagde partij omvat dit recht dat hij zich in rechte mag verdedigen (Hoge Raad 15 september 2017, ECLI:NL:HR:2017:2360).
2.37.
De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de hiervoor omschreven strikte maatstaf. Van [eiser] baseert haar vordering met name op (de ernst van) de tekortkomingen in de nakoming van de contractuele verplichtingen door [gedaagde] , maar zulks levert geen misbruik van procesrecht of onrechtmatige daad van [gedaagde] op. Uit hetgeen naar voren is gebracht blijkt niet dat [gedaagde] zijn verweer baseerde op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende, althans behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden. Het voeren van verweer door [gedaagde] kan niet als evident kansloos worden aangemerkt. In dit verband wordt erop gewezen dat het inschakelen van de deskundige in deze procedure ertoe heeft geleid dat een aantal van de door Van [eiser] (in de rapporten van [Bedrijf X (bouwbegeleiding)] ) gestelde tekortkomingen niet als vaststaand zijn aangenomen en niet leiden tot een aanspraak op vergoeding van herstelkosten. De stelling dat [gedaagde] in deze procedure gebruik heeft gemaakt van vervalste (constructie)berekeningen, heeft Van [eiser] niet nader onderbouwd. Het enkele feit dat de door [gedaagde] overgelegde (constructie)berekeningen volgens Van [eiser] niet juist zijn, maakt niet dat sprake is van misbruik van procesrecht. Van [eiser] heeft bovendien met hetgeen zij heeft aangevoerd niet aannemelijk gemaakt dat [gedaagde] in zodanige mate de procedure heeft vertraagd dat hem misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen moet worden verweten.
2.38.
Dit betekent dat de kosten van juridische bijstand aan de zijde van Van [eiser] onder de hierna uit te spreken proceskostenveroordeling vallen. De vordering tot vergoeding van de volledige kosten van juridische bijstand wordt derhalve afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten (vordering VI)
2.39.
Van [eiser] vordert verder vergoeding van de door haar gemaakte buitengerechtelijke incassokosten. Zij heeft in dit verband aangevoerd dat het hierbij niet gaat om werkzaamheden die dienen ter adstructie van de onderhavige zaak, maar om kosten die zijn gemaakt ten behoeve van het bereiken van een minnelijke regeling met [gedaagde] . Van [eiser] heeft de kosten op grond van de staffel buitengerechtelijke incassokosten begroot op € 3.025,00 inclusief btw.
2.40. Buitengerechtelijke incassokosten komen voor vergoeding in aanmerking indien zij redelijk zijn en in redelijkheid zijn gemaakt, en voor zover die kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding plegen in te sluiten (artikel 6:96 lid 2 aanhef en sub c juncto lid 3 BW). Het zal moeten gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier.
Uit de door Van [eiser] bij dagvaarding overgelegde correspondentie blijkt dat zij geruime tijd voorafgaand aan het uitbrengen van de dagvaarding in deze procedure [gedaagde] meermalen in de gelegenheid heeft gesteld zijn verplichtingen na te komen en heeft getracht tot een minnelijke regeling met hem te komen. Van [eiser] heeft hiermee voldoende onderbouwd dat het niet gaat om werkzaamheden ter voorbereiding van de onderhavige zaak. Het gevorderde bedrag is redelijk en zal worden toegewezen. Zoals gevorderd zal daarover de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis voor het geval tijdige betaling achterwege blijft.
Eisvermeerdering: keuken uit assortiment (vordering VII)2.41. Van [eiser] heeft haar eis onder meer vermeerderd met een vordering tot betaling van een bedrag van € 4.071,97. Ter onderbouwing van deze vordering heeft zij gesteld dat de keuken die zij destijds heeft besteld bij Ikea deels betaald en geplaatst is, maar thans niet meer leverbaar is. De “halve” keuken - die € 4.071,97 kostte - kan daarom na de herstelwerkzaamheden niet meer tot één keuken worden samengesteld. Van [eiser] heeft verder aangevoerd dat de garantietermijnen van de destijds bestelde apparaten is verstreken, zonder dat zij de keukenapparatuur in gebruik heeft kunnen nemen. Het gaat volgens haar om schade die het directe gevolg is van de tekortkomingen van [gedaagde] .
2.42.
Als [gedaagde] niet was tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gesloten overeenkomst, had de keuken gelijk volledig geplaatst kunnen worden en was nu niet aan de orde dat de tweede helft van de keuken niet meer leverbaar is. Dat de keuken niet meer leverbaar is, is door [gedaagde] niet betwist.
Het gaat naar het oordeel van de rechtbank om schade die in zodanig verband staat met de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid van [gedaagde] berust, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van die gebeurtenis kan worden toegerekend (artikel 6:98 BW). Hiervoor is het volgende van belang.
[gedaagde] is jegens Van [eiser] aansprakelijk op grond van wanprestatie. Het gaat om een aanzienlijk aantal tekortkomingen, waaronder ernstige. [gedaagde] heeft niet betwist dat de tweede helft van de keuken door zijn tekortschieten niet geplaatst kon worden. Voorbijgegaan wordt aan zijn stelling dat Van [eiser] het deel van de woning waar de werkzaamheden zijn verricht veel eerder in gebruik had kunnen nemen, omdat [gedaagde] slechts - zonder nadere onderbouwing - heeft gesteld dat de door de rechtbank benoemde deskundige heeft vastgesteld dat dat deel van de woning veel eerder in gebruik had kunnen worden genomen. [gedaagde] had behoren te voorzien dat als mogelijk gevolg van zijn tekortkoming (en de daardoor noodzakelijke herstelwerkzaamheden) de slechts deels geplaatste keuken niet meer gecompleteerd zou kunnen worden met elementen uit diezelfde lijn. De schadepost staat derhalve in redelijkheid in verband met de wanprestatie van [gedaagde] .
2.43.
De rechtbank gaat echter niet mee met het door Van [eiser] gestelde schadebedrag. Van [eiser] heeft immers het eerste deel van de keuken gedurende zo’n zeven jaren (deels) kunnen gebruiken. Dit maakt dat zij geen recht heeft op vergoeding van de volledige aankoopprijs van de (halve) keuken. De rechtbank zal het te vergoeden bedrag in redelijkheid stellen op € 2.000,00. Dit bedrag zal worden toegewezen, zoals gevorderd te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vijftien dagen na de datum van dit vonnis indien tijdige betaling achterwege blijft.
Eisvermeerdering: inspanningen Van [eiser] (vordering VIII)
2.44.
Van [eiser] heeft haar eis tevens vermeerderd met een vordering tot betaling van een bedrag van € 2.000,00. Zij heeft ter onderbouwing van deze vordering aangevoerd dat zij op grond van artikel 6:248 lid 1 BW aanspraak maakt op dit bedrag als redelijke vergoeding voor het werk dat zij heeft moeten verrichten als gevolg van de proceshouding van [gedaagde] . Het gaat volgens haar onder meer om uren die zijn besteed aan het onderhouden van contact met haar adviseurs, het beoordelen van de stukken van die adviseurs en het doen van navraag.
2.45.
Volgens vaste rechtspraak blijven de uren die een procespartij steekt in de behandeling van zijn eigen procedure echter voor zijn eigen rekening en is er geen aanleiding deze uren als kosten ten laste van de wederpartij te brengen. Deze vordering zal daarom worden afgewezen.
Kosten beslag (vordering IX)
2.46.
Van [eiser] vordert tevens betaling van de door haar gemaakte kosten van het gelegde conservatoir beslag. Deze kosten kan zij van [gedaagde] terugvorderen, nu gesteld noch gebleken is dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was (artikel 706 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
De kosten worden begroot op € 543,00 (1 punt x tarief II à € 543,00) aan advocaatkosten en € 654,13 voor explootkosten, derhalve in totaal € 1.197,13. Zoals gevorderd zal de wettelijke rente worden toegewezen vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis voor het geval tijdige betaling achterwege blijft.
Proceskosten
2.47.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten van de door de rechtbank benoemde deskundige blijven voor rekening van [gedaagde] , evenals de taxe voor de getuigen die [gedaagde] heeft voorgebracht. Bij de begroting van de advocaatkosten aan de zijde van Van [eiser] wordt uitgegaan van de hoogte van de toegewezen kosten. De kosten aan de zijde van Van [eiser] worden tot op heden begroot op:
- griffierecht € 1.599,00
- explootkosten € 102,30
- salaris advocaat
€ 7.681,50(4,5 punten x tarief V à € 1.707,00 )
Totaal: € 9.382,80.
in reconventie2.48. Bij het tussenvonnis van 17 december 2014, randnummer 7.16, is reeds beslist dat de vorderingen in reconventie dienen te worden afgewezen.
2.49.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Deze kosten worden aan de zijde van Van [eiser] tot op heden begroot op: salaris advocaat € 543,00 (2 punten x tarief II à € 543,00 : 2).

3.De beslissing

De rechtbank
in conventie
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Van [eiser] op grond van toerekenbaar tekortschieten in de nakoming van de gesloten aanneemovereenkomsten te betalen een bedrag aan herstelkosten van € 156.669,66 inclusief btw, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] om aan Van [eiser] wegens gederfd woongenot te betalen een bedrag van € 152,50 per maand vanaf 14 mei 2012 tot aan de dag dat hij volledig heeft voldaan aan de veroordeling van 3.1,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] om aan Van [eiser] te betalen een bedrag van € 15.007,95 inclusief btw aan kosten voor de door Van [eiser] ingeschakelde deskundigen, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis en – voor het geval tijdige betaling achterwege blijft – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn tot de dag der algehele voldoening,
3.4.
veroordeelt [gedaagde] om aan Van [eiser] te betalen een bedrag van € 3.025,00 inclusief btw aan buitengerechtelijke kosten, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis en – voor het geval tijdige betaling achterwege blijft – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn tot de dag der algehele voldoening,
3.5.
veroordeelt [gedaagde] om aan Van [eiser] te betalen een bedrag van € 2.000,00 ter zake de post “keuken”, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis en
– voor het geval tijdige betaling achterwege blijft – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn tot de dag der algehele voldoening,
3.6.
veroordeelt [gedaagde] in de beslagkosten ad € 1.197,13, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis en – voor het geval tijdige betaling achterwege blijft – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn tot de dag der algehele voldoening,
3.7.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Van [eiser] begroot op € 9.382,80, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis en – voor het geval tijdige betaling achterwege blijft – te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf die termijn tot de dag der algehele voldoening,
3.8.
veroordeelt [gedaagde] tevens in de kosten van de door de rechtbank benoemde deskundigen, die reeds bij wijze van voorschot door hem zijn voldaan,
3.9.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.10.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
3.11.
wijst de vorderingen af,
3.12.
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Van [eiser] begroot op € 543,00,
3.13.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.A. Bierbooms en in het openbaar uitgesproken op 12 februari 2020.