ECLI:NL:RBGEL:2020:1151

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 februari 2020
Publicatiedatum
20 februari 2020
Zaaknummer
05.129601.18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een groot geldbedrag in Nederland met criminele herkomst

Op 19 februari 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van witwassen. De verdachte, geboren in 1986 en woonachtig in Nederland, werd ervan beschuldigd op 28 juni 2017 in Babberich een geldbedrag van € 107.000,- te hebben verworven, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat dit bedrag afkomstig was uit een misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op die datum door de Marechaussee werd aangehouden tijdens een controle, waarbij een grote som geld in zijn voertuig werd aangetroffen. De verdachte heeft verklaard dat het geld van een vriend was, maar kon geen concrete informatie geven over de herkomst van het geld of de identiteit van deze vriend.

De officier van justitie heeft betoogd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, terwijl de verdediging vrijspraak heeft bepleit op basis van de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de verdachte onvoldoende bewijs heeft geleverd voor een legale herkomst van het geld. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de contacten van de verdachte die verband houden met drugshandel, wat de verdenking van witwassen versterkte.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan witwassen en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van de tijd die hij in verzekering heeft doorgebracht. Daarnaast is het in beslag genomen geldbedrag van € 107.000,- verklaard tot verbeurdverklaring. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/129601-18
Datum uitspraak : 19 februari 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsman: mr. L.J.B.G. van Kleef, advocaat te Amsterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 13 maart 2019, 23 oktober 2019 en 5 februari 2020.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij, op of omstreeks 28 juni 2017, te Babberich, gemeente Zevenaar, althans in Nederland, een voorwerp, te weten een geldbedrag ter waarde van 107.000,- euro (zegge: honderdenzevenduizend euro), althans een groot geldbedrag, heeft verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp, te weten een geldbedrag ter
waarde van 107.000,- euro (zegge: honderdenzevenduizend euro), althans een geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte een verklaring voor de herkomst van het geldbedrag heeft gegeven. Het betreft een verklaring die min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Niet kan worden bewezen dat het geldbedrag niet anders dan van criminele herkomst kan zijn. Indien wel wordt aangenomen dat het geldbedrag van misdrijf afkomstig is, kan niet worden bewezen dat verdachte opzet heeft gehad.
Beoordeling door de rechtbank
Op 28 juni 2017 omstreeks 08:00 uur heeft de Marechaussee bij een toezichtscontrole op de Rijksweg A12 ter hoogte van Babberich, gemeente Zevenaar, een zwarte personenauto van het merk Audi staande gehouden. Nadat verdachte als bestuurder (
rechtbank: en enige inzittende) van het voertuig onder meer een Italiaans identiteitsbewijs – waarvan de echtheidskenmerken niet overeen komen met die van een origineel document – overhandigt, wordt overgegaan tot doorzoeking van de auto. In het compartiment bij het reservewiel in de kofferbak is vervolgens in een katoenen tas een wit plastic verpakt pakket van circa 30 x 20 x 10 centimeter aangetroffen. [2]
Het pakket met daarin 19 bundels geld (in verschillende coupures) is nader onderzocht. Het betreft een totaalbedrag van € 107.000,- (
rechtbank: in plaats van € 100.000,-). [3] Voor wat betreft het identiteitsbewijs is vastgesteld dat het vals is. [4] Verdachte heeft verklaard dat hij een uitkering heeft aangevraagd en er € 100,00 op zijn bankrekening staat. [5] Deze feiten en omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank – nu geen sprake is van een gronddelict – een vermoeden van witwassen op. Van verdachte mag dan ook een verklaring over de herkomst van het geld worden verlangd.
Ten tijde van de doorzoeking van het voertuig heeft verdachte het volgende verklaard: “Ik heb geld bij me, dat wil ik gebruiken om kleren te kopen. (…) Het is niet mijn eigen geld” (pv van aanhouding p. 17). Bij de politie op 28 juni 2017 omstreeks 17:17 uur heeft verdachte verklaard dat het geld in de auto niet van hem is (pv verhoor, p. 30 en p. 33).
Op 29 juni 2017 omstreeks 11:53 uur verklaart verdachte dat hij op 28 juni 2017 vroeg in de ochtend met het geld van een vriend is vertrokken naar Amsterdam. Hij heeft als vriendendienst voor [naam 1] – voor een betaling aan iemand van de groothandel – het geld naar Nederland meegenomen/gereden. Over [naam 1] verklaart verdachte dat hij alleen weet dat hij een groothandel heeft en in Dreieich woont. Hij weet niet wat de verdere naam van [naam 1] is, wat voor bedrijf hij precies heeft of hoeveel kinderen hij heeft. Verdachte verklaart dat (vermoedelijk) [naam 1] het geld heeft verpakt en hij, verdachte, het geld in zijn handen heeft gehad en in het compartiment bij het reservewiel heeft neergelegd. Hij heeft [naam 1] geen vragen over het geld gesteld. [6]
Verdachte is vervolgens meermalen in de gelegenheid gesteld verklaringen/stukken voor wat betreft de herkomst van het contante geld te overleggen (zie bijvoorbeeld de brief d.d. 30 juni 2017, p. 58). Hierop is, ook na een e-mail aan de raadsman op 11 juli 2017, geen reactie gekomen (p. 116). Ook [naam 1] heeft zich in dit stadium, juni 2017, ondanks toezeggingen niet bij de politie gemeld (p. 114-115).
Vervolgens is op 13 maart 2019, anderhalf jaar later, [naam 2] (ofwel [naam 1] ) als getuige mee naar de zitting genomen en gehoord. De getuige heeft vervolgens ook stukken met betrekking tot zijn bedrijf overlegd. Op de (Duitse) stukken staan echter geen officiële stempels, dan wel andere waarmerken. De getuige heeft onder meer verklaard dat hij verdachte op 28 juni 2017 € 107.000,- heeft gegeven. [naam 2] / [naam 1] heeft het die ochtend om 04:30 uur bij hem thuis aan verdachte gegeven. [7] De getuige heeft verder verklaard dat het een aanbetaling (van veertig procent) voor de productie van 6.000 jassen van € 50,- per stuk was. Van de persoon aan wie verdachte het geld moest overhandigen, had de getuige – met uitzondering van de naam [naam 3] (van het [naam 4] ) – geen verdere gegevens. Dit geldt ook voor de persoon met wie hij de bestelling heeft besproken, van wie hij geen naam weet. Tot slot heeft de getuige verklaard dat een deel van het contante geld uit de kassa is gekomen en een deel van het geld van de rekening van het bedrijf is opgenomen. Dit volgt ook uit de bankafschriften, aldus de getuige (het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 13 maart 2019).
Nog daargelaten of het hier wel om een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring van verdachte voor de herkomst van het geld gaat, is nader onderzoek naar deze verklaringen gedaan. Dit geldt zowel voor de overlegde stukken als voor wat betreft de verdere verificatie. Hoewel nogmaals aan de verdediging verzocht, heeft de verdediging geen aanvullende stukken meer aangeleverd (aanvullend proces-verbaal d.d. 18 september 2019). Dit geldt tot de dag van de zitting. Pas op de dag van de laatste zitting heeft de verdediging voorafgaand en ten tijde van de zitting nog enkele stukken overgelegd.
Voor wat betreft deze stukken overweegt de rechtbank dat deze niet volledig zijn. Het betreft slechts een gedeelte van de boekhouding, met veelal overzichten van data (ver) voor en na de periode van het feit. Met betrekking tot het bankafschrift van juni 2017 overweegt de rechtbank dat daar een beginsaldo van € 16.796,11 en een eindsaldo van € 7.441,84 worden genoemd. Zowel de omvang van deze bedragen als de tussentijdse mutaties kunnen geen aanbetaling van € 107.000,- verklaren. Uit de stukken van de getuige [naam 2] / [naam 1] , alias [naam 5] (aanvullend pv d.d. 18 september 2019, p. 3) kan evenmin worden afgeleid dat voorafgaand aan de ‘aanbetaling’ een groot contant bedrag uit de kassa is gehaald/opgenomen. Ook uit het ter zitting overlegde kasboek blijkt niet van een opname ter grootte van genoemde aanbetaling. Daar komt tot slot nog bij dat 40 procent van een aanbetaling van 6.000 jassen ter waarde van € 300.000,- een bedrag van € 120.000,- in plaats van € 107.000,- oplevert.
De rechtbank overweegt verder dat verdachte onmiskenbaar contacten heeft die betrekking hebben op drugs. Op de onder verdachte inbeslaggenomen telefoon zijn onder meer de volgende berichten aangetroffen:
“Whatsapp gesprek tussen [verdachte] (F) en een contact genaamd: [naam 6] (KIF) (…) 28 november 2016
F: Morgenavond heb ik weer nieuwe
KIF: waarom is vandaag te weinig?
F: Kwaliteit is zo. Morgen heb ik weer andere.
KIF: Nieuwe? (…)
Whatsapp gesprek tussen [verdachte] (F) en een contact genaamd: [naam 7] (…)
15 april 2017
TS: Heb je vanavond tijd?
F: Ja. Meld je.
TS: oke nu. Ik loop nu van Isenburg naar Dreieich. Dan meteen. Een half uurtje.
TS: Heb je een halve kip voor mij?
F: 20. (…)
Whatsapp gesprek tussen [verdachte] (F) en een contact genaamd: [naam 8] (KB) (…) 3 juni 2017
KB: Kan je er 20 bij de KFC brengen bei het parkeerdek waar de KFC is?
F: Oke, ik kom wanneer jij daar bent.
KB: Dankje.
F: Ik ben er.
F: Bij de me Donald. (…)
Whatsapp gesprek tussen [verdachte] (F) en een contact genaamd: [naam 9] (A) (…)
7 juni 2017
F: Hallo, je had gebeld?
A: Wie ben je dan?
F: ja, vanwege de Iphone.
F: 6 zijn er nog.
F: Kun je me terugbellen? (…)
24 januari 2016
O: op 24 januari 2016 heb jij(F) via whatsapp contact gehad met een contact genaamd [naam 10]
(MH) (…)
MH: Digga alle goed? Beide ‘Baggys’ waren woensdag minder dan 1 gram. Hoe kan dat?
9 mei 2017
F: Nieuwe CD
MH: Ik ben over 2 weken weer in Dreieich. Ik meld me. (…). [8]
Hoewel verdachte in zijn algemeenheid heeft verklaard dat hij zijn telefoon wel eens uitleent (p. 52), verklaart hij ter terechtzitting ten aanzien van deze berichten enkel dat dat niets met deze zaak te maken heeft. Over privézaken wil hij niets verklaren, aldus verdachte bij de politie.
Gelet op al het voorgaande in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het geldbedrag een legale herkomst heeft. Naar haar oordeel kan een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring gelden. Daarmee acht de rechtbank bewezen dat het geldbedrag onmiddellijk dan wel middellijk afkomstig is van een misdrijf.
Hoewel verdachte heeft verklaard dat het ging om een vriendendienst en hij [naam 2] / [naam 1] al heel lang kent, weet verdachte maar heel weinig over hem te vertellen. Vervolgens heeft verdachte zonder vragen te stellen ’s nachts een pakket van circa 30 x 20 x 10 centimeter met daarin geld opgehaald en in het compartiment bij het reservewiel in de kofferbak verstopt. Verdachte moet, gelet op de omvang van het pakket hebben geweten dat het een groot geldbedrag betrof. Tegen de achtergrond dat verdachte blijkens de berichten op zijn telefoon betrokken is bij drugshandel en de verdere geschetste omstandigheden heeft verdachte naar het oordeel van de rechtbank de aanmerkelijke kans bewust aanvaard dat het pakket crimineel geld betrof. Zij acht witwassen dan ook wettig en overtuigend bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij, op
of omstreeks28 juni 2017, te Babberich, gemeente Zevenaar,
althans in Nederland, een voorwerp, te weteneen geldbedrag ter waarde van 107.000,- euro (zegge: honderdenzevenduizend euro),
althans een groot geldbedrag,heeft verworven, voorhanden gehad,
overgedragen en/of omgezet, en/of van een voorwerp,
te weten een geldbedrag ter
waarde van 107.000,- euro (zegge: honderdenzevenduizend euro), althans een geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist
, althans redelijkerwijs moest vermoedendat dat voorwerp geheel of gedeeltelijk - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Witwassen.

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van de straf

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met aftrek van de dagen die hij in verzekering gesteld heeft doorgebracht. Verder is de verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geldbedrag gevorderd. Hiertoe is aangevoerd dat de OM-richtlijnen deze straf voor geldkoeriers tot uitgangspunt nemen en er geen redenen worden gezien om hiervan af te wijken.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Wel is opgemerkt dat er geen officieel uittreksel justitiële documentatie uit Duitsland ligt en aan verdachte niet eerder gevangenisstraffen zijn opgelegd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 23 december 2019.
Verdachte heeft zich als geldkoerier schuldig gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 107.000,-. Door dit handelen heeft verdachte getracht opbrengsten (direct of indirect) uit een misdrijf aan het zicht te onttrekken. Hoewel verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet de initiator is geweest, heeft hij bijgedragen aan een ondermijning van het reguliere handels- en betalingsverkeer en – door onder meer het lonend karakter van misdrijven in stand te laten – een instandhouding van criminaliteit.
Hoewel verdachte in Nederland niet eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, volgt uit het aanvullend proces-verbaal d.d. 18 september 2019 dat verdachte wel in Duitsland eerder is veroordeeld voor onder meer feiten uit de Wapenwet, vrijheidsberoving en fraude. De rechtbank overweegt dat de laatstgenoemde veroordeling in Duitsland in 2015 is geweest, inmiddels enige tijd geleden.
Gelet op al dit voorgaande en met name ook de beperktere rol van verdachte, zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan geëist. Gelet op de ernst van het feit, acht zij wel een gevangenisstraf passend. De rechtbank zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering gesteld heeft doorgebracht opleggen.
Voor wat betreft het beslag overweegt de rechtbank dat het geldbedrag van € 107.000,- een voorwerp is met betrekking tot welke het bewezenverklaarde feit (witwassen) is begaan. Daarmee is het geldbedrag vatbaar voor verbeurdverklaring, waartoe de rechtbank ook zal overgaan.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 33, 33a en 420bis van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Voor het beslag:

verklaart verbeurdhet in beslag genomen, nog niet teruggegeven geldbedrag van € 107.000.- (zegge: honderdzevenduizend euro).
Dit vonnis is gewezen door mr. H.P.M. Kester (voorzitter), mr. R.S. Croll en mr. M. Hoedeman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.T.P.J. Damen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 19 februari 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de Koninklijke Marechaussee, district Noord-Oost, opgemaakte proces-verbaal, onderzoek 27Wurtulla/27DAC170002, gesloten op 1 augustus 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Het proces-verbaal van aanhouding, p. 15 t/m 17.
3.Het proces-verbaal, p. 94-95.
4.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 99.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 32 en 34.
6.Het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 42 t /m 49 en het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 56.
7.Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 13 maart 2019.
8.Het proces-verbaal van bevindingen, p. 67 t/m 71.