Hetgeen de rechtbank in de tussenvonnissen van 11 oktober 2019 en 8 januari 2020 en in dit vonnis heeft overwogen en beslist, komt in het kort op het volgende neer.
[verweerder] heeft zijn mededelingsplicht geschonden door niet aan Movir te melden dat hij heeft gewerkt in diverse periodes waarin hij zich volledig arbeidsongeschikt had gemeld (tussenvonnis 11 oktober 2019, r.o. 4.12).
[verweerder] heeft de betreffende informatie bewust verzwegen en heeft Movir opzettelijk willen misleiden (tussenvonnis 11 oktober 2019, r.o. 4.13).
Movir is hierdoor onvoldoende in staat gesteld om het recht op uitkering op juiste gronden vast te stellen en zij is dus in haar redelijk belang geschaad, met als gevolg het verval van het recht op uitkering op grond van artikel 7:941 lid 5 BW in verbinding met artikel 6.1 lid 3 van de polisvoorwaarden (tussenvonnis 11 oktober 2019, r.o. 4.16).
Movir heeft de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen gelet hierop zonder rechtsgrond en dus onverschuldigd aan [verweerder] betaald. Het gaat om een bedrag van in totaal € 182.147,34 (bruto). Voor zover de vordering van Movir strekt tot terugbetaling van dit bedrag, is zij toewijsbaar (tussenvonnis 11 oktober 2019, r.o. 4.17-4.18).
Ook het recht op premievrijstelling is vervallen. [verweerder] zal de achterstallige premies moeten voldoen (tussenvonnis 11 oktober 2019, r.o. 4.19). De daartoe strekkende vordering – ter hoogte van € 21.064,75 – is toewijsbaar (tussenvonnis 8 januari 2020, r.o. 2.4).
[verweerder] heeft niet of onvoldoende gemotiveerd betwist dat Movir de kosten van medisch, arbeidsdeskundig en andersoortig onderzoek ter hoogte van in totaal € 16.338,41, zoals vermeld op haar productie 58, heeft betaald of vergoed, zodat vast staat dat Movir dit heeft gedaan (tussenvonnis 8 januari 2020, r.o. 2.8).
Vanaf de schade-aangifte op 25 augustus 2009 was al sprake van schending van de mededelingsplicht door [verweerder] . Movir heeft dus alle kosten van medisch, arbeidsdeskundig en andersoortig onderzoek nodeloos gemaakt. Haar vordering, die strekt tot vergoeding van deze kosten ter hoogte van in totaal € 16.338,41, is dan ook toewijsbaar (dit vonnis, r.o. 2.6).