ECLI:NL:RBGEL:2020:1086

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 februari 2020
Publicatiedatum
18 februari 2020
Zaaknummer
05/841078-17
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging zware mishandeling, veroordeling mishandeling

Op 12 februari 2020 heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van zware mishandeling van een slachtoffer op 23 juni 2017 in Arnhem. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de poging tot zware mishandeling, omdat niet bewezen kon worden dat er sprake was van zwaar lichamelijk letsel of een aanmerkelijke kans daarop. De rechtbank oordeelde dat de mishandeling, die meer subsidiair was ten laste gelegd, wel bewezen was. De verdachte had het slachtoffer meermalen met een vuist in het gezicht geslagen en hem vervolgens nog een aantal knietjes gegeven terwijl het slachtoffer op de grond lag. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling, maar verwierp het beroep op noodweerexces, omdat de verdachte de grenzen van noodzakelijke verdediging fors had overschreden. De rechtbank legde de verdachte een werkstraf van 60 uren op, alsook een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan het slachtoffer, die door de rechtbank op € 2.723,91 werd vastgesteld. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar ook met zijn omvangrijke strafblad en de ernst van het feit.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/841078-17
Datum uitspraak : 12 februari 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
raadsman: mr. S. de Goede, advocaat te Breda.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 juli 2019 en 29 januari 2020.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Verdachte wordt verweten dat hij op 23 juni 2017 in Arnhem [slachtoffer] zwaar heeft mishandeld (primair), dan wel dat hij dat hij dat heeft geprobeerd (subsidiair). Indien dat niet kan worden bewezen wordt verdachte verweten dat hij die [slachtoffer] heeft mishandeld en dat daarbij zwaar lichamelijk letsel is ontstaan (meer subsidiair).
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [2]
Vrijspraak (poging) zware mishandeling (primair en subsidiair)
Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de zware mishandeling van [slachtoffer] (primair), dan wel de poging daartoe (subsidiair). Immers is niet komen vast te staan dat sprake is van zwaar lichamelijk letsel en acht de rechtbank ook niet bewezen dat een aanmerkelijke kans daarop is ontstaan door het handelen van verdachte. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde.
De mishandeling (meer subsidiair)
Ten aanzien van de meer subsidiair tenlastegelegde mishandeling is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] , p. 5 en 6, met uitzondering van de zinsnede
‘Vanuit het niets zag ik dat Halas zijn vuist balde’;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 17 juli 2019.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Meer Subsidiair
hij op
of omstreeks23 juni 2017 te Arnhem,
in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal
-
(met gebalde vuist
)(met kracht
)in het gezicht
/tegen het hoofdte slaan
/stompenten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen en
/of
-
(terwijl die [slachtoffer] op de grond lag
)meermalen,
althans eenmaal, een zogenaamd knietje in het gezicht
/tegen het hoofdte geven,
terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvend gebitsletsel, te weten een of meer (af)gebroken tanden) en/of een (blijvend) litteken in het gezicht ter hoogte rechts van de neus ten gevolge heeft gehad;
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 (meer subsidiair):
Mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep op noodweerexces, tardief noodweerexces en putatief noodweerexces gedaan en verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging. Daartoe is aangevoerd dat verdachte door [slachtoffer] werd aangevallen en dat hij zich tegen die aanval mocht verdedigen. Daarbij heeft hij echter de grenzen van een noodzakelijke verdediging overschreden als een direct gevolg van een hevige gemoedsbeweging. Immers was verdachte door de aanval van [slachtoffer] erg boos en angstig geworden. Indien de rechtbank van oordeel is dat de aanval van [slachtoffer] na het dichtgooien van de deur al voorbij was, stelt de verdediging dat sprake was van tardief noodweerexces. Het handelen van verdachte vond tenslotte plaats in een reflexmatige reactie. Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat er helemaal geen noodweersituatie was ontstaan, stelt de verdediging dat sprake is van putatief noodweerexces. Er waren omstandigheden waardoor verdachte mocht veronderstellen dat hij werd aangevallen dan wel dat hij dreigde te worden aangevallen.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep op noodweerexces, tardief noodweerexces en putatief noodweerexces moet worden verworpen. Daartoe is aangevoerd dat geen sprake is van een hevige gemoedsbeweging in de zin van noodweerexces. Ten aanzien van het beroep op putatief noodweerexces stelt de officier van justitie dat ook dat moet worden afgewezen, nu verdachte redelijkerwijs niet mocht veronderstellen dat hem nog meer geweld zou worden aangedaan.
Beoordeling door de rechtbank
Feitelijke toedracht
De rechtbank gaat op grond van de processtukken en het onderzoek ter terechtzitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 23 juni 2017 is in de woning van verdachte en [slachtoffer] een conflict tussen hen ontstaan. Zij gedroegen zich beiden agressief. [slachtoffer] stootte het bier van verdachte om en daarop zei verdachte tegen getuige [getuige] dat hij beter weg kon gaan. Verdachte deed voor [getuige] de deur open, maar [slachtoffer] gooide net op dat moment de deur hard dicht. De hand van verdachte kwam tussen de deur en werd dik. Op dat moment heeft verdachte [slachtoffer] vastgepakt en hem een paar vuistslagen in zijn gezicht gegeven. Daarna heeft verdachte [slachtoffer] met een heupzwaai op de grond gelegd. Terwijl [slachtoffer] op de grond lag heeft verdachte hem nog een aantal “knietjes” in zijn gezicht gegeven.
Bespreking van de verweren
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van het voorgaande was geen sprake van een wederrechtelijke aanranding, nu het dichtgooien van de deur door [slachtoffer] naar het oordeel van de rechtbank niet was gericht op het aanvallen van verdachte. Bovendien was het een dermate lichte aanranding dat deze niet noopte tot verdediging van zijn eigen lijf, goed of eerbaarheid. Indien verdachte toch meende dat hij zichzelf wel mocht verdedigen is hij veel te ver gegaan. De rechtbank acht het voorstelbaar dat het feit dat verdachte met zijn hand tussen de deur kwam doordat [slachtoffer] deze dichtgooide, nog meer agressie bij hem heeft opgewekt en dat hij [slachtoffer] daarop een klap heeft gegeven. Op het moment dat verdachte [slachtoffer] op de grond heeft gegooid en hij besluit om hem vervolgens nog een aantal knietjes te geven overschrijdt verdachte zo fors de grenzen van een noodzakelijke verdediging, dat zijn handelen ook niet meer is te plaatsen binnen de vereisten voor (tardief) noodweerexces. De rechtbank verwerpt daarom het beroep op (tardief) noodweerexces.
De rechtbank acht het gelet op de vastgestelde forse overschrijding van de grenzen van een noodzakelijke verdediging, niet aannemelijk dat verdachte dit heeft gedaan uit een reflex. De rechtbank verwerpt dan ook het beroep op tardief noodweerexces.
De rechtbank verwerpt in het licht van het voorgaande ook het beroep op putatief noodweerexces. Verdachte kon immers uit de enkele omstandigheid dat [slachtoffer] de deur, kennelijk achter hem, dichtgooide redelijkerwijs niet afleiden dat [slachtoffer] hem zou gaan aanvallen, ook niet nu er al sprake was van een conflict tussen hen beiden.
Strafbare verdachte
Verdachte is dan ook strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte, gelet op de ernst van het feit en zijn strafblad tegenover het tijdsverloop en zijn proceshouding, ter zake van het primair tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 200 uren met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaar en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals voorgesteld door de reclassering.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met het feit dat hij bij een te lange werkstraf overvraagd zal worden.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 13 december 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Leger des Heils jeugdbescherming & reclassering, gedateerd 20 januari 2020.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] door hem meermalen met een vuist in zijn gezicht te slaan en door hem vervolgens ook nog eens een aantal “knietjes” in zijn gezicht te geven. [slachtoffer] heeft hierdoor pijn en letsel gekregen in de vorm van een half afgebroken tand en een litteken op zijn hoofd. Hij wordt dan ook nog dagelijks geconfronteerd met de mishandeling. De mishandeling vond plaats in de destijds gezamenlijke woning, een plek waar [slachtoffer] zich bij uitstek veilig moet kunnen voelen. Het gevoel van veiligheid van [slachtoffer] in die woning is zo ernstig aangetast, dat hij inmiddels is verhuisd naar een andere woonplek.
De rechtbank houdt verder in het nadeel van verdachte rekening met zijn omvangrijke strafblad.
In het voordeel van verdachte neemt de rechtbank het tijdsverloop na het feit mee. De reclassering heeft over verdachte gerapporteerd dat bij betrokkene een knop omgaat op het moment dat er een breekpunt wordt bereikt in een dreigende situatie. In meerdere situaties heeft dit al geleid tot een zeer agressieve daad, waarbij het doel lijkt zijn opponent uit te schakelen. De reclassering adviseert dan ook dat dit punt moet worden aangepakt.
Gelet op al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, acht de rechtbank een werkstraf voor de duur van 60 uren passend en geboden. Deze werkstraf is lager dan geëist, nu de rechtbank het feit anders kwalificeert dan de officier van justitie, namelijk niet de gevorderde zware mishandeling maar mishandeling. Naast deze werkstraf legt de rechtbank veroordeelde een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden voorwaardelijk op met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd in voormeld reclasseringsrapport.
7a. De beoordeling van de civiele vordering, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Mevrouw [slachtoffer] , curator van [slachtoffer] , heeft zich namens hem als benadeelde partij in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het primair bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 3.973,91 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij volledig kan worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de gevoerde noodweerexces verweren. Subsidiair stelt de verdediging dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het materiële deel van de vordering. Daartoe is aangevoerd dat er nog geen medische eindtoestand bekend is. De vordering moet voor wat betreft het immateriële deel worden gematigd, nu sprake is van eigen schuld bij de benadeelde partij en de psychische schade onvoldoende inzichtelijk is gemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
Materiële schade
Ten aanzien van de gevorderde materiële kosten (bestaande uit telefoonkosten en medische kosten), is de rechtbank van oordeel dat deze in rechtstreeks verband staan met het bewezenverklaarde feit. Deze kosten zijn bovendien voldoende onderbouwd. Dit geldt ook voor de kosten die in verband met de opgelopen gebitsschade nog gemaakt moeten worden. Dat de medische eindtoestand nog niet bekend is, acht de rechtbank hiervoor niet belang. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade kan worden toegewezen.
Immateriële schade
[slachtoffer] heeft ten gevolge van het feit enig letsel opgelopen, waaronder gebitsschade en blijvende littekens in zijn gezicht. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan benadeelde een vergoeding voor de geleden immateriële schade moet worden toegewezen. De rechtbank zal hierbij gebruik maken van haar schattingsbevoegdheid en neemt hierbij mee dat zij het letsel van [slachtoffer] niet heeft gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel en zij de eigen schuld van [slachtoffer] niet meeneemt. De rechtbank begroot de immateriële schade naar redelijkheid op een bedrag van € 750,-. Voor het overige zal de rechtbank de benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen tot een bedrag van
€ 2.723,91 schade heeft geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vordering is voor toewijzing vatbaar.
Wat betreft het meer of anders gevorderde zal de benadeelde partij zal niet-ontvankelijk verklaard worden in haar vordering, nu de behandeling van dat deel van de vordering naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partij.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
 een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) maanden;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf,
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op twee jaren wordt bepaald;
 de algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich binnen vijf dagen na het ingaan van de proeftijd bij de reclassering van het Leger des Heils op het adres [adres] meldt. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
- actief deelneemt aan de gedragsinterventie Cova of een andere gedragsinterventie die gericht op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaalt welke training het precies wordt. Veroordeelde houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
- zich laat behandelen door Kairos of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start zo snel mogelijk. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
- geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden (artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht);
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- stelt als voorwaarde dat veroordeelde medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
 een
werkstrafgedurende
60 (zestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
  • veroordeelt verdachte ten aanzien van het feit tot betaling van
  • verklaart de
  • legt aan veroordeelde de
  • bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.S. Croll (voorzitter), mr. H.P.M. Kester en mr. A. Cimen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.W.A. Nabbe, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 12 februari 2020.
Bijlage I
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op of omstreeks 23 juni 2017 te Arnhem, in elk geval in Nederland, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvend gebitsletsel, te weten een of meer (af)gebroken tanden) en/of een (blijvend) litteken in het gezicht ter hoogte rechts van de neus, heeft toegebracht door
- ( met gebalde vuist)(met kracht)in het gezicht/tegen het hoofd te slaan/stompen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of - (terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, een zogenaamd knietje in het gezicht/tegen het hoofd te geven;
Subsidiair
hij op of omstreeks 23 juni 2017 te Arnhem, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal
- ( met gebalde vuist)(met kracht)in het gezicht/tegen het hoofd heeft geslagen/gestompt ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, een zogenaamd knietje in het gezicht/tegen het hoofd heeft gegeven,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Meer Subsidiair
hij op of omstreeks 23 juni 2017 te Arnhem, in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal
-(met gebalde vuist)(met kracht)in het gezicht/tegen het hoofd te slaan/stompen ten gevolge waarvan die [slachtoffer] op de grond is gevallen en/of
- ( terwijl die [slachtoffer] op de grond lag) meermalen, althans eenmaal, een zogenaamd knietje in het gezicht/tegen het hoofd te geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten (blijvend gebitsletsel, te weten een of meer (af)gebroken tanden) en/of een (blijvend) litteken in het gezicht ter hoogte rechts van de neus ten gevolge heeft gehad.

Voetnoten

1.De volledige inhoud van de tenlastelegging is terug te vinden in bijlage I.
2.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [naam] van de politie Eenheid Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600 2017299142, gesloten op 4 oktober 2017 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.