In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 februari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Berg en Dal. Eiser, eigenaar van een pand, had twee gastenverblijven gerealiseerd en verhuurde deze voor permanente bewoning. Het college had eiser een last onder dwangsom opgelegd, omdat het gebruik van de gastenverblijven volgens hen in strijd was met het bestemmingsplan en de verleende omgevingsvergunning. Eiser betwistte dit en stelde dat het gebruik van de gastenverblijven voor wonen niet in strijd was met de bestemming van het perceel.
De rechtbank oordeelde dat het gebruik van de gastenverblijven voor permanente bewoning niet in strijd was met de bestemmingsomschrijving van het bestemmingsplan. De rechtbank stelde vast dat de woonbestemming voor het hele perceel geldt, inclusief de voormalige schildersloods. Ook werd geoordeeld dat er geen voorschrift in de omgevingsvergunning was opgenomen dat het gebruik van de objecten als gastenverblijf verbood. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een overtreding, waardoor het college niet bevoegd was om handhavend op te treden. Het beroep van eiser werd gegrond verklaard, en de rechtbank vernietigde het besluit van het college.
Daarnaast werd het college veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1.050 werden vastgesteld, en het griffierecht van € 174 moest door het college aan eiser worden vergoed. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.