ECLI:NL:RBGEL:2020:1001

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 februari 2020
Publicatiedatum
14 februari 2020
Zaaknummer
05/204359-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van MDMA en bedreiging met een vuurwapen

Op 14 februari 2020 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die op 22 augustus 2019 te Westervoort betrokken was bij een incident waarbij hij met een vuurwapen zou hebben gedreigd en een grote hoeveelheid MDMA-pillen in zijn bezit had. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de bedreiging met het vuurwapen, omdat er onvoldoende bewijs was om de verklaringen van de getuigen te onderbouwen. De rechtbank constateerde dat er geen objectieve getuigen waren en dat de verklaringen van de aangever en de verdachte tegenstrijdig waren. De rechtbank kon niet zonder redelijke twijfel vaststellen wat er zich in de woning had afgespeeld.

Ten aanzien van het bezit van MDMA-pillen, heeft de rechtbank vastgesteld dat de verdachte opzettelijk ongeveer 412 XTC-pillen aanwezig had, wat in strijd is met de Opiumwet. De rechtbank heeft de verdachte hiervoor veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van de tijd die hij reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft ook de teruggave van in beslag genomen goederen gelast, waaronder een geldbedrag en elektronische apparaten. De benadeelde partijen die zich hadden gevoegd in het strafproces voor schadevergoeding, zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering, aangezien de verdachte is vrijgesproken van de bedreiging.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/204359-19
Datum uitspraak : 14 februari 2020
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats] , wonende aan de [adres 1]
raadsman: mr. R.B.J.G. Baggen, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
29 november 2019 en 31 januari 2020.
Bij afzonderlijk geminuteerde beslissing heeft de rechtbank op 31 januari 2020 de voorlopige hechtenis opgeheven.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
Hij op of omstreeks 22 augustus 2019 te Westervoort, in elk geval in Nederland, [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, en/of met zware mishandeling, immers is/heeft verdachte in de woonkamer van de woning aan [adres 2] , (telkens) in bijzijn van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] ,
- aan die [slachtoffer 1] een handvat van een pistool getoond en/of
- ( vervolgens) dat pistool doorgeladen en/of
- ( vervolgens) dat pistool op die [slachtoffer 1] en/of een ander(e) in die kamer aanwezig(e) perso(o)n(en) gericht en/of
- ( vervolgens) met dat pistool in de richting van [slachtoffer 1] gelopen en/of
- gezegd/geroepen: ‘Ik maak je dood, ik schiet je neer, ik doe het nu echt’ of woorden van soortgelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 22 augustus 2019 te Westervoort, in elk geval in Nederland, voorhanden heeft gehad een (vuur)wapen van categorie II, althans een daarop gelijkend, voor afdreiging geschikt voorwerp en/of categorie III, althans een daarop gelijkend, voor afdreiging geschikt voorwerp, en/of munitie van categorie II en/of categorie III;
3.
hij op of omstreeks 22 augustus 2019 te Westervoort, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 412 XTC-pillen, althans een (groot) aantal pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde onder 1 en 3. Voor het ten laste gelegde onder 2 heeft de officier van justitie vrijspraak geëist.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde onder 1 en 2. De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 naar voren gebracht dat aan de kant van aangever alleen familieleden en een vriend van aangever zijn gehoord, dit zijn geen objectieve getuigen. De verklaring van verdachte moet het uitgangspunt zijn. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman partiële vrijspraak bepleit, nu uit het dossier niet duidelijk is geworden wat de exacte hoeveelheid was van de bij verdachte aangetroffen drugs.
Beoordeling door de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank overweegt dat er twee scenario’s worden geschetst over wat er in de woning in Westervoort is gebeurd.
Verdachte heeft verklaard dat aangever [slachtoffer 1] hem ruim € 4.000,- schuldig was, dat hij het geld niet terug kreeg, dat hij naar de woning is gegaan om een en ander uit te praten, dat de situatie uit de hand liep en dat hij zich heeft moeten verdedigen door pepperspray te gebruiken.
Aangever [slachtoffer 1] , zijn familieleden en een vriend hebben verklaard dat verdachte met een vuurwapen in de woning in Westervoort is geweest en dat hij in die woning onder andere [slachtoffer 1] met dat vuurwapen heeft bedreigd. [slachtoffer 1] heeft verklaard verdachte niet te kennen en (dus) geen geld aan hem schuldig te zijn.
De rechtbank ziet zich voor een dilemma geplaatst. Aan de ene kant bevat het dossier diverse belastende getuigenverklaringen en heeft verdachte, na zich bij de politie telkens op zijn zwijgrecht te hebben beroepen, pas op de pro forma zitting van 29 november 2019 voor het eerst een verklaring afgelegd. Dit maakt het voor de rechtbank lastig om hem in zijn weergave van de gebeurtenissen te volgen.
Aan de andere kant roept ook de verklaring van aangever [slachtoffer 1] vragen op. Aangever blijft ontkennen dat hij verdachte kent, ondanks het feit dat het dossier diverse aanwijzingen bevat die op het tegendeel wijzen. Daar komt bij dat er geen objectieve getuigen zijn en dat de moeder van aangever ( [slachtoffer 2] ) en het broertje van aangever ( [slachtoffer 4] ) zelfs in het geheel niet zijn gehoord. Ook past in het door aangever geschetste scenario niet dat verdachte een half uur in de woning koffie heeft gedronken met de moeder en het zusje van aangever, dat hij zijn sneakers bij binnenkomst heeft uitgedaan en dat hij naderhand op sokken de woning uit is gevlucht. Het ligt immers op het eerste gezicht niet voor de hand dat verdachte genoemde handelingen zou verrichten als hij uit was op een confrontatie en de agressor was in het geheel.
Gelet op bovenstaande bestaat er bij de rechtbank twijfel aan het, zowel door aangever als verdachte, geschetste scenario. Zij kan daarom niet zonder redelijke twijfel vaststellen wat er zich in de woning heeft afgespeeld. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van het ten laste gelegde onder 1.
Ten aanzien van feit 2
Er is bij verdachte geen vuurwapen aangetroffen. Ook overigens bevat het dossier geen bewijs voor het tenlastegelegde. De rechtbank zal verdachte daarom ook vrijspreken van het ten laste gelegde onder 2.
Ten aanzien van feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
- verslag van binnentreden woning ex art. 10 Awbi, p. 31;
- het proces-verbaal van bevindingen, p. 33;
- het proces verbaal onderzoek verdovende middelen, p. 68;
- het proces verbaal NFiDENT, proces-verbaalnummer PL0600-2019374026 en
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 31 januari 2020.
Met betrekking tot het verweer van de raadsman over de hoeveelheid aangetroffen pillen overweegt de rechtbank dat “een groot aantal pillen” bewezen kan worden verklaard, nu uit het proces-verbaal onderzoek verdovende middelen blijkt dat het aantal aangetroffen pillen na berekening in ieder geval 382 stuks bedraagt.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder feit 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
hij op
of omstreeks22 augustus 2019 te Westervoort,
in elk geval in Nederland,
opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt, in elk gevalopzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 412 XTC-pillen, althanseen
(groot
)aantal pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod .

5.De strafbaarheid van het feit

Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voor de feiten 1 en 3 een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, waarvan 8 maanden voorwaardelijk.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft naar voren gebracht dat voor het bewezenverklaarde onder feit 3 een taakstraf van circa 200 uur passend is.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van de reclassering van 14 november 2019 en het verdachte betreffende uittreksel justitiële documentatie van 23 december 2019.
Verdachte heeft een grote hoeveelheid xtc-pillen aanwezig gehad in zijn woning. Het is algemeen bekend dat dergelijke verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Uit het advies van de reclassering blijkt dat verdachte geen hulpvraag heeft. Er lijkt daarnaast geen sprake te zijn van psychische of psychiatrische problematiek in relatie tot het delict. De reclassering acht reclasseringsbemoeienis daarom niet geïndiceerd. In aanmerking genomen dit advies, de grote hoeveelheid aangetroffen pillen en het forse strafblad van verdachte vindt de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. Zij zal daarom aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van drie maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het bevel voorlopige hechtenis is op 31 januari 2020 reeds opgeheven. De straf wijkt fors af van de eis van de officier, omdat voor feit 1 een vrijspraak volgt.

8.Inbeslaggenomen goederen

Geldbedrag, telefoons, computer en usb-stick
Nu zich geen strafvorderlijk belang daartegen verzet, zal de teruggave worden gelast van het geldbedrag van € 1545,-, de telefoons, de computer en de usb-stick aan verdachte.
9. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] , [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van het ten laste gelegde onder 1, zal de rechtbank de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in hun vordering.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 3 en 10 van de Opiumwet.

11.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het ten laste gelegde onder de feiten 1 en 2;
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;

gelast de teruggave van:
- het geldbedrag, de telefoons, de computer en de usb-stick aan verdachte;
De beslissing op de vordering van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
 verklaart de
benadeelde partijen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 1] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4]
niet-ontvankelijkin hun vordering;
 compenseert de proceskosten aldus, dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R. Raat, voorzitter, mr. C. Kleinrensink en mr. M.C. van der Mei, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. Bruinsma-Visscher, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 14 februari 2020.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [naam] , hoofdagent van de politie Oost Nederland, district Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019374026, gesloten op 28 augustus 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.