ECLI:NL:RBGEL:2019:976

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 maart 2019
Publicatiedatum
7 maart 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5450; 18_5475
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van procescertificaten asbestinventarisatie en asbestverwijdering wegens verboden verwantschapsrelatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 maart 2019 uitspraak gedaan over de schorsing van procescertificaten van twee asbestbedrijven, [Bedrijf A] en [Bedrijf B]. De schorsing was gebaseerd op artikel 20 van de Arbeidsomstandighedenwet, omdat er sprake zou zijn van een verboden verwantschapsrelatie tussen aandeelhouders van beide bedrijven. Eiseressen, vertegenwoordigd door mr. J.A. Bekke, stelden dat de schorsing onterecht was, omdat de betrokken aandeelhouder slechts certificaathouder was en niet als aandeelhouder kon worden aangemerkt. De rechtbank heeft de argumenten van de verweerder, die stelde dat de betrokkenheid van de aandeelhouder in strijd was met de wetgeving, niet gevolgd. De rechtbank oordeelde dat het begrip 'aandeelhouder' grammaticaal moest worden uitgelegd en dat de schorsing van de procescertificaten onterecht was. De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en herstelde de primaire besluiten. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van griffierechten en proceskosten aan eiseressen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 18/5450 en 18/5475

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 maart 2019

in de zaken tussen

[Bedrijf A] , te [plaats 1] ,

en
[Bedrijf B], te [plaats 2] ,
(hierna tezamen: eiseressen; gemachtigde van eiseressen: mr. J.A. Bekke),
en

Normec Certification B.V. te Geldermalsen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2018 (het primaire besluit 1) heeft verweerder het procescertificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, van eiseres 2 geschorst voor een termijn van 30 dagen.
Bij besluit van 5 april 2018 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het procescertificaat als bedoeld in artikel 20, eerste lid, van de Arbeidsomstandighedenwet, van eiseres 1 geschorst voor een termijn van 30 dagen.
Bij afzonderlijke besluiten van 30 augustus 2018 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de bezwaren van eiseressen ongegrond verklaard.
Eiseressen hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft één verweerschrift voor beide zaken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2019. De zaken zijn gevoegd behandeld. Namens eiseressen is verschenen [Naam A] , bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. van Hartskamp, bijgestaan door mr. A. Collignon en mr. K. Rahimian.

Overwegingen

1. De kern van het geschil is of eiseressen handelen in strijd met de artikelen 7, derde lid, onder b, en artikel 25, derde lid, onder b, van Bijlage XIIIa van de Arbeidsomstandighedenregeling. Dat is het geval als op eenzelfde projectlocatie werkzaamheden worden verricht terwijl sprake is van (toegespitst op deze zaak) een samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder van het asbestinventarisatiebedrijf [Bedrijf A] en een aandeelhouder van het asbestverwijderingsbedrijf [Bedrijf B] Om dit te bepalen zijn de volgende feiten van belang.
1.1
[Bedrijf A] inventariseert asbest in gebouwen en objecten. [Bedrijf B] verwijdert asbest.
De aandeelhoudersconstructies van eiseressen zien er zo uit:
  • De aandelen van [Bedrijf A] worden beheerd door [Bedrijf C] . In het bestuur van [Bedrijf C] hebben zitting [Naam E] en [Naam F] .
  • [Naam B] Holding B.V. is certificaathouder van [Bedrijf C] .
  • [Naam B] is aandeelhouder van deze Holding.
  • [Naam C] en [Naam D] B.V. is aandeelhouder van [Bedrijf B]
  • [Naam D] Holding B.V. en [Naam C] Holding B.V. zijn aandeelhouders van [Naam C] en [Naam D] B.V.
  • [Naam D] is aandeelhouder van [Naam D] Holding B.V.
[Naam B] en [Naam D] zijn met elkaar getrouwd en wonen samen.
1.2
Vast staat dat in 2017/2018 [Bedrijf A] op meerdere locaties (genoemd zijn projectlocaties in [plaats 3] , [plaats 4] en [plaats 5] ) de aanwezigheid van asbest heeft geïnventariseerd en dat die asbest vervolgens is verwijderd door [Bedrijf B]
2. Artikel 7, derde lid, onder b, van Bijlage XIIIa staat in paragraaf 4, Eisen procescertificaat asbestinventarisatiebedrijf, van die regeling.
Op grond van dat artikellid worden op een zelfde projectlocatie geen werkzaamheden verricht als er sprake is van een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf [en een] aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf.
Artikel 25, derde lid, onder b, van Bijlage XIIIa staat in paragraaf 5, Eisen procescertificaat asbestverwijderingsbedrijf, van die regeling.
Op grond van dat artikellid worden op een zelfde projectlocatie geen werkzaamheden verricht als er sprake is van een eerstegraads of tweedegraads bloed- en aanverwantschapsrelatie of samenwoningsrelatie tussen een aandeelhouder of bestuurder van het asbestverwijderingsbedrijf en een aandeelhouder of bestuurder van het asbestinventarisatiebedrijf.
In de Toelichting staat over de betekenis van deze bepalingen:
“Er zijn derhalve verschillende (rechts)personen: opdrachtgever, het asbestinventarisatiebedrijf, het asbestverwijderingsbedrijf en de eindbeoordelaar. Binnen en achter de rechtspersonen en bedrijven zijn verschillende mensen actief. Indien een (rechts)persoon een rol speelt in verschillende fases in het proces komen de onafhankelijkheid en de objectiviteit in de verschillende fases in het gedrang. De praktijk heeft geleerd dat een belangrijke factor achter overtredingen ligt in het feit dat dezelfde (rechts)personen voorkomen in verschillende fases van asbestwerkzaamheden. In de schema’s zijn bepalingen opgenomen die ‘schotten’ plaatsen tussen deze actoren, door dubbele rollen van de verschillende actoren (en hun mensen) te verbieden. (…) Een overtreding van een dergelijke bepaling leidt niet direct tot blootstelling of het verhogen van het risico. (…) Schending van deze kan wel een factor zijn die heeft bijgedragen aan een andere overtreding die heeft geleid tot blootstelling dan wel dit risico heeft verhoogd.”
(
Stcrt. 2011, 18269, p. 29)
Artikel 23, eerste lid, van Bijlage XIIIe van de Arbeidsomstandighedenregeling bepaalt dat, indien de certificaathouder niet voldoet of voldaan heeft aan of één meer bepalingen uit bijlage XIIIa, sprake is van een afwijking en dat het procescertificaat van de certificaathouder door de certificerende instelling wordt ingetrokken, onvoorwaardelijk wordt geschorst voor 30 dagen, voorwaardelijk wordt geschorst voor ten hoogste 90 dagen of dat de certificerende instelling de certificaathouder een waarschuwing geeft.
In deze zaken is volgens verweerder sprake van zogenaamde categorie II-afwijkingen als bedoeld in bijlage 1 bij Bijlage XIIIe. Met toepassing van artikel 23, eerste en vijfde lid, van Bijlage XIIIe heeft verweerder vervolgens de procescertificaten geschorst.
3. Partijen zijn verdeeld over de vraag of, gegeven het feit dat [Naam B] en [Naam D] samenwonen, [Bedrijf A] en [Bedrijf B] op meerdere projectlocaties hebben gehandeld in strijd met de artikelen 7 en 25 van Bijlage XIIIa. Centraal staat daarbij de vraag of [Naam B] aangemerkt moet worden als aandeelhouder van [Bedrijf A]
4. Eiseressen hebben betoogd dat dit niet het geval is. Zij hebben daartoe aangevoerd dat niet [Naam B] maar de STAK aandeelhouder is van [Bedrijf A] Daarmee heeft het bestuur van de STAK feitelijke en juridische zeggenschap over het asbestinventarisatiebedrijf. De STAK geeft certificaten uit die de houder ervan, [Naam B] Holding B.V., waarvan [Naam B] aandeelhouder is, louter recht geven op winstuitkering. Door de certificering van aandelen is de zeggenschap over [Bedrijf A] losgekoppeld van het recht op dividend. Peeters kan dan ook geen enkele invloed uitoefenen op het asbestinventarisatiebedrijf. Op zich is Peeters daarmee wel een uiteindelijk belanghebbende bij het inventarisatiebedrijf, maar het begrip ‘aandeelhouder’ in de artikelen 7 en 25 van Bijlage XIIIa mag niet zo ruim worden uitgelegd, dat hieronder ook uiteindelijk belanghebbenden vallen, aldus eiseressen.
5. Verweerder heeft betoogd dat eiseressen wel degelijk handelen in strijd met de artikel 7 en 25 van Bijlage XIIIa. Volgens verweerder zijn er meerdere aanwijzingen dat het begrip ‘aandeelhouder’ zo ruim moet worden uitgelegd dat hieronder ook uiteindelijk belanghebbenden als Peeters vallen. Verweerder heeft daartoe gewezen op:
  • een brief van de directie Veiligheid en Gezond Werken van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 31 maart 2017. Deze brief is op 14 november 2017 met verweerder gedeeld. In de brief wordt, kort gezegd, ingegaan op de vraag of een STAK-constructie in de asbestsector geoorloofd is. Geantwoord wordt dat een certificaathouder met recht op winstuitkering belang heeft bij het functioneren van een bedrijf in de asbestsector en dat die constructie daarom niet geoorloofd is;
  • het interpretatiedocument SCa-100, ‘nadere interpretaties certificatieschema’ van 3 april 2018 van het Centraal College van Deskundigen van de stichting Ascert, een beheerstichting als bedoeld in artikel 1 van Bijlage XIIIe. Daarin staat het volgende:
  • de bekendmaking van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 november 2018, 2018-0000188020, houdende publicatie van het Certificatieschema voor de Procescertificaten Asbestinventarisatie en Asbestverwijdering dat is vastgesteld door de Stichting Ascert als bedoeld in artikel 1.5a, onderdeel c, van het Arbeidsomstandighedenbesluit (
Verweerder wijst nog op de Toelichting bij deze wijziging. Deze luidt:
”Deze verduidelijking is van belang voor de beoordeling van de onafhankelijkheid tussen asbestinventarisatiebedrijven en asbestverwijderingsbedrijven van personen die geen aandeelhouder zijn, maar wel als belanghebbende betrokken zijn bij zowel een asbestinventarisatiebedrijf als een asbestverwijderingsbedrijf bij of meerdere bedrijven van dezelfde soort.”
Het nieuwe certificatieschema treedt op grond van artikel 79 van het certificatieschema in werking op 1 april 2019.
6. De rechtbank ziet zich in wezen gesteld voor de vraag of het begrip ‘aandeelhouder’ grammaticaal moet worden uitgelegd (zoals bepleit door eiseressen) of teleologisch (zoals bepleit door verweerder).
Naar het oordeel van de rechtbank is er met het oog op de rechtszekerheid alleen aanleiding voor het hanteren van een andere interpretatiemethode dan de grammaticale, als die laatste methode geen uitsluitsel biedt. In dit geval is het begrip ‘aandeelhouder’ echter voldoende duidelijk. Er is dan ook geen aanleiding om dit begrip uit te leggen als ‘certificaathouder’ of ‘uiteindelijk belanghebbende’, zoals bepleit door verweerder. De argumenten die verweerder daarvoor naar voren heeft gebracht, kunnen niet afdoen aan de eenduidige uitleg van dit begrip.
6.1
Uitgaande van een grammaticale uitleg van het begrip ‘aandeelhouder’ in de artikelen 7, derde lid, onder b, en 25, derde lid, onder b, van Bijlage XIIIa, moet de conclusie zijn dat eiseressen deze bepalingen niet hebben overtreden. Verweerder heeft dan ook ten onrechte met toepassing van artikel 23, eerste lid, van Bijlage XIIIe de procescertificaten van eiseressen geschorst.
7. Het betoog slaagt. De beroepen zijn reeds hierom gegrond en de bestreden besluiten moeten reeds hierom worden vernietigd. De overige beroepsgronden hoeven dan ook geen bespreking meer.
Zelf voorziend zal de rechtbank bepalen dat de primaire besluiten 1 en 2 moeten worden herroepen. Er is immers geen sprake van overtredingen.
8. Omdat de rechtbank de beroepen gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseressen het door hen betaalde griffierecht, in elk van de zaken € 338, vergoedt.
9. Verweerder wordt veroordeeld in de proceskosten die eiseressen voor de behandeling van deze beroepen hebben gemaakt. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048 (1 punt voor de bezwaarschriften, 1 punt voor de hoorzitting in bezwaar, 1 punt voor de beroepschriften en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1). Daarbij is van belang dat deze zaken worden aangemerkt als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Bpb.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- herroept de primaire besluiten 1 en 2 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde bestreden besluiten;
- gelast dat verweerder het door eiseressen betaalde griffierecht groot € 676, aan hen vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 2.048.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. van Breda, voorzitter, mr. R.J. Jue en mr. H.J.M. Besselink, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H.M. Steigenga-Gerritsen, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 7 maart 2019
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.