Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
Vonnis van 20 februari 2019
- het tussenvonnis van 17 januari 2018
- het advies van de deskundigen van 14 mei 2018
- de brieven van mr. Kniestedt van 19 en 25 oktober 2018 met het bericht dat het pleidooi van 31 oktober 2018 geen doorgang hoeft te vinden
- de akte in verband met kosten deskundigen van [gedaagde]
- de antwoordakte van de provincie
- het e-mailbericht van de provincie van 24 januari 2019.
Uitgangspunten bij de vaststelling van de schadeloosstelling2.5.Uitgangspunt is dat de schadeloosstelling een volledige vergoeding is voor alle schade, die de eigenaar rechtstreeks en noodzakelijk door het verlies van zijn zaak lijdt (artikel 40 Onteigeningswet, Ow).
De onteigening heeft plaatsgevonden ter uitvoering van het provinciale inpassingsplan “Rondweg Voorthuizen N303”. Dit plan voorziet in de aanleg van een rondweg ten westen van de kern van Voorthuizen. Die rondweg zal het perceel doorsnijden.
voor een vorm van vereenzelviging”. Zij hebben hierbij overwogen dat [gedaagde] / [naam 1] zo niet al de jure dan toch de facto geheel onder de vleugels van het [naam 2] -concern hangen. Ofschoon zij het problematisch vinden dat niet goed een concrete rechtspersoon kan worden aangewezen waarmee vereenzelviging zou moeten plaatsvinden, concluderen zij:
“Voorshands zullen deskundigen evenwel het ‘corporate veil’ doorprikken en [gedaagde] en [naam 2] gezamenlijk als ‘schade lijdende partij’ beschouwen.”
De waarde van het onteigende2.9.De deskundigen zijn ervan uitgegaan dat het onteigende de hoogste waarde ontleent aan de waarde op basis van het bestaand (agrarisch) gebruik. Op grond van de vergelijkingsmethode en met verwijzing naar vergelijkingstransacties komen zij tot een waarde van € 7,50 per m², hetgeen voor het onteigende resulteert in een bedrag van € 55.612,50. De deskundigen zijn, mede vanwege het ontbreken van vergelijkingstransacties, voorbijgegaan aan het betoog van [gedaagde] dat meerdere SKAL-gecertificeerde bedrijven bereid zijn om voor gecertificeerde grond meer te betalen. Daarbij is opgemerkt dat de dichtst bij gelegen SKAL-bedrijven op zodanige afstand van het onteigende liggen, dat het onteigende niet geschikt zal zijn voor beweiding.
2.10. De deskundigen hebben de restwaarde van het overblijvende (twee zuidelijke overhoeken en een gedeelte aan de noordzijde van het onteigende) begroot op 3,50 per m². Uitgaande van een waarde van € 7,50 per m² betekent dit een waardevermindering van € 4,00 per m². De deskundigen hebben hierbij overwogen dat de aanwendingsmogelijkheden van de overhoeken vanwege bestemming en ligging uiterst gering zijn en dat het noordelijk overblijvende vanwege vormverslechtering verminderd bewerkbaar zal zijn. Op grond hiervan wordt de waardevermindering voor het overblijvende begroot op een bedrag van € 43.000,00.
2.11. De deskundigen zijn, mede vanwege het ontbreken van vergelijkingstransacties, van oordeel dat een redelijk handelend eigenaar niet zou kiezen voor vervanging van het onteigende, maar voor (gedeeltelijke) liquidatie. Zij hebben daarvoor van belang geacht dat het bedrijf van [gedaagde] vooral een functie heeft als “uithangbord of “visitekaartje” van het [naam 2] -concern en dat het die functie ook kan vervullen door de bedrijfsvoering voort te zetten op (enkel) het overblijvende.
De deskundigen gaan ervan uit dat een redelijk handelend ondernemer zal kiezen voor het behouden van het aantal koeien en het bijkopen van extra voer. De kosten van het extra voer dat nodig is in verband met het verlies van 1.41.65 ha is berekend op € 3.364,00 per jaar. Deze kosten vallen volgens de deskundigen echter weg tegen de rente over het vrijkomend kapitaal (berekend op € 3.994,50) en komen dus niet in aanmerking voor vergoeding.
De provincie heeft naar aanleiding van het concept-deskundigenrapport aangevoerd dat onaannemelijk is dat het zuidelijk overblijvende voor het houden van schapen zal worden gebruikt en dat meer aannemelijk is dat deze percelen worden gekocht door de aangrenzende eigenaar. In het definitieve advies zijn de deskundigen aan dit betoog voorbijgegaan, daarbij stellende dat geen enkele aanwijzing bestaat dat de buurman het zuidelijk overblijvende zal (willen) kopen en dat een redelijk handelend ondernemer ter plaatse veeleer schapen zal houden dan de grond ongebruikt zal laten. Dit gebruik past volgens de deskundigen bij de beoogde uitstraling en functie van [naam 1] .
De door [gedaagde] vanwege het [naam 2] -concern opgevoerde omrijdschade die het gevolg zou zijn van de omstandigheid dat de route over de nieuwe rondweg 700 meter langer is, is door de deskundigen van de hand gewezen. De deskundigen hebben in het definitieve rapport, mede naar aanleiding van opmerkingen van [gedaagde] , opgemerkt dat redelijk handelende partijen een omrijden van 700 meter dat gepaard gaat met een kortere reistijd niet als een verslechtering en daarmee als een extra kostenpost zullen beschouwen. In het geval [naam 2] aan de transporteurs een vergoeding per kilometer betaalt, zou [gedaagde] de transporteurs kunnen sommeren de kortste route te volgen. De deskundigen hebben aangedragen dat, mocht het zo zijn dat de contracten tussen [naam 2] en de transporteurs hiertoe geen ruimte laten, zij deze contracten graag alsnog ontvangen. [gedaagde] heeft ervan afgezien deze contracten in het geding te brengen.
De deskundigen hebben in hun advies geoordeeld dat zij niet inzien waarom aanpassing van de reclame-uitingen als gevolg van de onteigening noodzakelijk is. Het enige fragment in de reclame-uitingen dat na onteigening niet meer de werkelijkheid zal weerspiegelen, is een fragment van blaarkoppen in de wei aan de overzijde van de [adres 1] , maar ook na onteigening staan de blaarkoppen in de directe omgeving van de hoeve in de wei en daarmee is de sfeer die de reclamebeelden kennelijk willen overbrengen nog steeds in lijn met de werkelijkheid, aldus de deskundigen.
Hoofdregel in het onteigeningsrecht is dat alleen de in artikel 3 Ow genoemde partijen (rechtstreeks) aanspraak maken op vergoeding van schade die het directe gevolg van de onteigening is. Naast de eigenaar betreft het bepaalde, nader aangeduide derde-belanghebbenden. Het [naam 2] -concern dan wel een of meer van haar vennootschappen zijn niet aan te merken als derde-belanghebbenden in de zin van artikel 3 Ow.
Er bestaat aanleiding om in dit geval een uitzondering op de hoofdregel aan te nemen, nu sprake is van de volgende - door [gedaagde] gestelde en door de provincie niet weersproken - feiten en omstandigheden.
heeft in 2007 boerderij Bleekenstein samen met bijbehorende agrarische grond (waaronder het perceel waarvan het onteigende deel uitmaakt) aangekocht en geleverd gekregen. Vanaf de levering aan [gedaagde] heeft [naam 2] Holding N.V. (waarvan de aandelen (middellijk) bij dezelfde persoon lagen) de exploitatie van boerderij Bleekenstein ter hand genomen. [naam 2] heeft investeringen in het bedrijf gedaan en het omgevormd naar een biologische boerderij. Daarbij diende de boerderij met name als marketinginstrument voor [naam 2] Holding N.V.
Het [naam 2] -concern betaalde geen vergoeding voor het gebruik van de gronden aan [gedaagde] . [gedaagde] en [naam 2] Holding N.V. leefden ten onrechte in de veronderstelling dat de gronden feitelijk behoorden tot het [naam 2] -concern. Met het sluiten van een vaststellingsovereenkomst in 2016 is (onder meer) afgesproken dat de door [gedaagde] te ontvangen koopsom voor het de gronden, waarvan een deel onteigend is, zal worden voldaan als agiostorting.
2.18. In deze omstandigheden - met name de band tussen [gedaagde] en [naam 2] , de jarenlange exploitatie van de grond door [naam 2] zonder dat daar een vergoeding tegenover stond - moet de positie van [naam 2] op één lijn worden gesteld met die van de juridisch eigenaar die de onteigende zaak voor eigen doeleinden aanwendt. De door de Ow verlangde volledige vergoeding van de schade die het rechtstreeks en noodzakelijk gevolg is van de eigendomsontneming omvat in het onderhavige geval naar redelijkheid tevens vergoeding van de bedrijfsschade van [naam 2] . Er bestaat geen goede grond deze schade voor rekening van [naam 2] te laten in plaats van voor rekening te laten komen van de gemeenschap wier belang met de onteigening is gediend.
Zoals ook de deskundigen hebben geoordeeld, komt dus ook de door [naam 2] geleden schade die een rechtstreeks en noodzakelijk gevolg van de onteigening is, in aanmerking voor vergoeding (aan [gedaagde] ).
De kosten van juridische en overige deskundige bijstand2.21.Op grond van artikel 50 Ow en de jurisprudentie bij dit artikel is uitgangspunt dat de daadwerkelijk gemaakte kosten van rechtsbijstand en van bijstand door andere deskundigen in beginsel ten laste van de onteigende partij komen. Daarbij dient getoetst te worden of het redelijk is dat de kosten van juridische en andere deskundige bijstand zijn gemaakt en of die kosten binnen een redelijke omvang zijn gebleven. Daarbij spelen ook het belang van de zaak, zoals dit tot uitdrukking komt in de samenstelling en de hoogte van de toegekende schadeloosstelling, en de mate waarin een zaak juridisch of anderszins gezien ingewikkeld is, een rol.2.22.Bij akte van 14 november 2018 heeft [gedaagde] de rechtbank een overzicht doen toekomen van de kosten van juridische en overige deskundige bijstand. De kosten van juridisch bijstand bedragen € 10.347,00 inclusief btw. De kosten van overige deskundige bijstand komen volgens [gedaagde] uit op een bedrag van € 19.965,00 inclusief btw. Het gaat om 130 uren die door Gloudemans B.V. aan de zaak zijn besteed.De provincie heeft in reactie hierop gesteld dat van de kosten van deskundige bijstand alleen die kosten voor vergoeding in aanmerking komen die zouden zijn gemaakt als alleen zou zijn onderhandeld en geprocedeerd over agrarische schadecomponenten. De overige door [gedaagde] gestelde schade (verbouwingskosten hoofdgebouw, marketingkosten, waardevermindering bedrijfswoningen en hogere kosten door verminderde bereikbaarheid) was illusoir of niet het gevolg van onteigening. Vanwege de beperkte complexiteit van de procedure acht de provincie 75 uur alleszins redelijk. Uitgaande van een uurtarief van € 165,00 per uur exclusief btw, komt dit neer op een bedrag van (afgerond) € 14.974,00 inclusief btw.De door de advocaat bestede uren acht de provincie op dezelfde grond als hiervoor uiteengezet niet redelijk. Zij gaat uit van (afgerond) 20 uur. Het in rekening gebrachte uurtarief van € 425,00 vindt de provincie niet redelijk. Zij verzoekt de rechtbank aansluiting te zoeken bij het tarief van € 300,00 dat de voorzitter van de rechtbankcommissie in rekening brengt.Hieromtrent wordt het volgende overwogen.2.23.Dat [gedaagde] deskundige bijstand heeft ingeroepen, acht de rechtbank redelijk. Het aantal uren dat [gedaagde] heeft opgevoerd vanwege overige deskundige bijstand komt echter, mede gelet op de ingewikkeldheid van de zaak en afgezet tegen het aantal uren dat door de rechtbankdeskundigen aan deze zaak is besteed (afgerond 59 uren), onredelijk hoog voor. Dat de door de onteigende partij ingeschakelde deskundigen meer uren nodig hebben voor hun advisering ligt niet voor de hand, omdat de door de rechtbank benoemde deskundigen een ruimer takenpakket hebben. Zij moeten immers ook reageren op de standpunten van beide partijen. Hier komt bij dat [gedaagde] met name heeft ingezet op een hoge schadeloosstelling op de grond dat door de onteigening schade zou worden toegebracht aan de waarde van [naam 1] als marketinginstrument voor [naam 2] (de visuele beleving van de blaarkoppen in de wei). Dergelijke schade wordt - ook door de deskundigen - niet toewijsbaar geacht. De rechtbank acht een aantal uren van 100 tegen een uurtarief van € 120,00 redelijk. Uitgaande van de gehanteerde uurtarieven betekent dit dat een bedrag van € 14.520,00 inclusief btw toewijsbaar is. De provincie zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag.
Het door [gedaagde] verschuldigde griffierecht van € 3.894,00 komt voor rekening van de provincie.
2.26. De declaratie van de door de rechtbank benoemde deskundigen bedraagt € 18.093,74 inclusief btw. Bij e-mailbericht van 24 januari 2019 heeft de provincie te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen de hoogte van deze declaratie. Nu deze kosten de rechtbank niet bovenmatig voorkomen, zal de rechtbank de kosten van de deskundigen op genoemd bedrag begroten en de provincie in deze kosten veroordelen.
3. De beslissing