ECLI:NL:RBGEL:2019:769

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
25 februari 2019
Publicatiedatum
25 februari 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 3467
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandelingstelling verzoek om openbaarmaking documenten Wet openbaarheid van bestuur (Wob) en rechtsbescherming

In deze zaak heeft eiser op 16 oktober 2017 een verzoek om openbaarmaking van informatie ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Dit verzoek werd door verweerder, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaar, bij besluit van 27 november 2017 buiten behandeling gesteld. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd door verweerder in een bestreden besluit van 16 mei 2018 niet-ontvankelijk en ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank Gelderland heeft op 11 februari 2019 de zitting gehouden, waarbij eiser aanwezig was en verweerder vertegenwoordigd werd door mr. T.E.P.A. Lam en anderen. De rechtbank oordeelde dat verweerder de brief van eiser van 19 december 2017 als bezwaarschrift had moeten aanmerken. De rechtbank stelde vast dat verweerder niet adequaat had gereageerd op deze brief en dat dit in strijd was met de rechtsbescherming van eiser. De rechtbank concludeerde dat eiser tijdig bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 27 november 2017, wat door verweerder was miskend.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat verweerder inhoudelijk op het bezwaar van eiser tegen het besluit van 27 november 2017 moest beslissen. Tevens werd bepaald dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht diende te vergoeden. De uitspraak werd gedaan door rechter mr. R. Raat, in aanwezigheid van griffier mr. M.W. Bolzoni, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/3467

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser,

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zevenaarte Zevenaar, verweerder (gemachtigde: mr. T.E.P.A. Lam)

Procesverloop

Bij formulier van 16 oktober 2017, door verweerder ontvangen op 24 oktober 2017, heeft eiser bij verweerder een verzoek om openbaarmaking van informatie ingediend op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Bij besluit van 27 november 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek buiten behandeling gesteld.
Eiser heeft aan verweerder brieven gestuurd van 19 december 2017 en 14 januari 2018.
Het bestreden besluit van verweerder van 16 mei 2018 houdt een niet-ontvankelijk- en ongegrondverklaring van de bezwaren in.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2019. Eiser is ter zitting verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.E.P.A. Lam, advocaat te Nijmegen, M.E.G. Otten en N.H. Klein Gunnink.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het verzoek van eiser om informatie in het besluit van 27 november 2017 buiten behandeling gesteld wegens misbruik van recht.
2. Eiser schrijft in een brief van 19 december 2017 aan verweerder het volgende:

“Hierbij maak ik bezwaar tegen uw weigering om tijdig te beslissen op mijn Wob-verzoek van 16 oktober 2017. Bij dat verzoek heb ik verzocht om openbaarmaking van de facturen met bijbehorende specificaties van [kantoor 1] en [kantoor 2] over de periode van 1 oktober 2016 tot en met 15 oktober 2017 met betrekking tot personele aangelegenheden."

3. In een brief van 9 januari 2018 van verweerder aan eiser staat dat verweerder vanwege de inhoud van het bezwaarschrift van 19 december 2017 als bijlage een kopie van het besluit op eisers Wob-verzoek aan eiser toestuurt.
4. In een brief van 10 januari 2018 schrijft verweerder dat hij de brief van 9 januari 2018 nogmaals een eiser toestuurt, nu met als bijlage het besluit van 27 november 2017, omdat die bijlage bij de brief van 9 januari 2018 ontbrak.
5. In een brief van 14 januari 2018 aan verweerder schrijft eiser - kort gezegd – dat hij het besluit van 27 november 2017 als bijlage bij de brief van 10 januari 2018 heeft ontvangen en dat hij dit besluit niet eerder heeft ontvangen. Eiser schrijft ook dat hij bezwaar maakt tegen dat besluit.
6. Bij brief van 11 februari 2018 heeft eiser, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld door de bezwaarschriftencommissie, de gronden van zijn bezwaar ingediend.
7. Daargelaten het antwoord op de vraag of het besluit van 27 november 2017 op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt en dus op 27 november 2017 aan eiser is verzonden, is de rechtbank van oordeel dat verweerder de brief van 19 december 2017 als bezwaarschrift tegen dat besluit aan had moeten merken. Voor zover verweerder eraan twijfelde of eiser met deze brief daadwerkelijk beoogde bezwaar te maken tegen het besluit van 27 november 2017 had het op de weg van verweerder gelegen om dit, al dan niet telefonisch, bij eiser na te vragen.
8. Verweerder heeft op of kort na 19 december 2017 echter geen contact met eiser opgenomen, maar eerst bij brief van 9 januari 2018 gereageerd op eisers brief van 19 december 2017. Dat verweerder niet eerder contact met eiser heeft opgenomen, heeft volgens verweerder te maken met de feestdagen in de tussenliggende periode en drukke werkzaamheden van verweerders medewerkers als gevolg van een gemeentelijke herindeling. Daardoor is, zo begrijpt de rechtbank, inkomende post later verwerkt dan gebruikelijk is.
Deze door verweerder gestelde omstandigheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank weliswaar een verklaring vormen voor het uitblijven van een eerdere reactie van verweerder op eisers brief van 19 december 2017, maar kunnen daarvoor niet als rechtvaardiging gelden en dienen dus niet voor risico van eiser te komen. Van verweerder, een bestuursorgaan, mag worden verwacht dat hij adequaat op eisers brief van 19 december 2017 reageert. Dat wil in dit geval zeggen: binnen de lopende bezwaartermijn contact opnemen met eiser, hem informeren over het feit dat zijn Wob-verzoek buiten behandeling is gesteld bij besluit van 27 november 2017 en hem vragen wat hij met de brief van 19 december 2017 beoogt. Omdat verweerder dit heeft nagelaten, had verweerder eisers brief, van 19 december 2017 vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en gelet op de bewoordingen ervan moeten aanmerken als een binnen de daarvoor geldende termijn ingediend bezwaarschrift tegen het besluit van 27 november 2017. Verweerder had eiser vervolgens in de gelegenheid moeten stellen om de gronden van het bezwaar in te dienen. Verweerder heeft dat ten onrechte nagelaten.
9. Slotsom is dan dat eiser tijdig bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van
27 november 2017. Verweerder heeft dit miskent. Daarom komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. Verweerder zal inhoudelijk op eisers bezwaar tegen het besluit van 27 november 2017 moeten beslissen.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat verweerder inhoudelijk op het bezwaar van eiser tegen het besluit van
27 november 2017 beslist;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 170 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R. Raat, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Bolzoni, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.