ECLI:NL:RBGEL:2019:685

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
21 februari 2019
Zaaknummer
02/212015-16
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling met zwaar lichamelijk letsel en geslaagd beroep op noodweer

In deze zaak, behandeld door de meervoudige militaire kamer van de Rechtbank Gelderland, stond de verdachte terecht voor mishandeling met zwaar lichamelijk letsel als gevolg. De feiten vonden plaats op 17 mei 2015 in Breda, waar de verdachte betrokken was bij een conflict met meerdere mannen. De officier van justitie had de verdachte primair ten laste gelegd dat hij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan [slachtoffer 1] door deze tegen het gezicht te slaan, wat resulteerde in een dubbelzijdige onderkaakfractuur. Daarnaast was er een tweede tenlastelegging voor mishandeling van [slachtoffer 2].

Tijdens de zitting op 4 februari 2019 werd door de militaire kamer vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was voor de primaire beschuldiging, maar dat het subsidiaire feit wel bewezen kon worden. De verdachte had bekend dat hij [slachtoffer 2] had mishandeld. De militaire kamer oordeelde dat de verdachte zich had verdedigd tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, aangezien hij werd geconfronteerd met vier mannen. De wijze van verdediging door de verdachte werd als proportioneel en subsidiariteit beoordeeld.

Uiteindelijk oordeelde de militaire kamer dat de bewezenverklaarde feiten niet strafbaar waren, en ontsloeg de verdachte van alle rechtsvervolging. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in de vordering. Dit vonnis werd uitgesproken door de voorzitter en twee rechters, en is openbaar gemaakt op 4 februari 2019.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 02/212015-16
Datum uitspraak : 4 februari 2019
Tegenspraak
verkort vonnis van de meervoudige militaire kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats]
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 4 februari 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1
hij, op of omstreeks 17 mei 2015 te Breda, aan [slachtoffer 1]
opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een dubbelzijdige
onderkaakfractuur met verplaatsing, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1]
tegen het gezicht te slaan en/of stompen, althans tegen het lichaam te slaan
en/of stompen;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij, op of omstreeks 17 mei 2015 te Breda, [slachtoffer 1] heeft
mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen het gezicht te slaan en/of stompen,
althans tegen het lichaam te slaan en/of stompen, terwijl het feit zwaar
lichamelijk letsel, te weten een dubbelzijdige onderkaakfractuur met
verplaatsing ten gevolge heeft gehad;
2
hij, op of omstreeks 17 mei 2015 te Breda, [slachtoffer 2] heeft mishandeld
door die Marijnissen te slaan en/of stompen en/of schoppen.

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Met de officier van justitie acht de militaire kamer niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd. Naar het oordeel van de militaire kamer blijkt uit de bewijsmiddelen onvoldoende dat verdachte de opzet had om [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
De militaire kamer acht het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit wel bewezen, gelet op de verklaringen van verdachte en aangever bij de politie en gezien de medische verklaring. Er is geen enkele aanwijzing dat aangever zijn kaak heeft gebroken door een andere oorzaak dan door een klap van verdachte.
Verdachte heeft bekend feit 2 te hebben gepleegd.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de militaire kamer is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1
hij, op
of omstreeks17 mei 2015 te Breda, [slachtoffer 1] heeft
mishandeld door die [slachtoffer 1] tegen het gezicht te
slaan en/ofstompen,
althans tegen het lichaam te slaan en/of stompen,terwijl het feit zwaar
lichamelijk letsel, te weten een dubbelzijdige onderkaakfractuur met
verplaatsing ten gevolge heeft gehad;
2
hij, op
of omstreeks17 mei 2015 te Breda, [slachtoffer 2] heeft mishandeld
door die Marijnissen te slaan en/of stompen en
/ofschoppen;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De bewijsmiddelen worden alleen gebruikt voor het feit of de feiten waarop deze betrekking hebben.
De bewijsmiddelen zullen worden uitgewerkt in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist en zullen dan in een aan dit vonnis te hechten bijlage worden opgenomen.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Mishandeling, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg.
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling

5.De strafbaarheid van het feit

Verdachte heeft een beroep gedaan op noodweer.
De militaire kamer overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de verklaringen van de personen die bij het incident betrokken waren, blijkt dat verdachte werd geconfronteerd met vier mannen die op hem af kwamen lopen na wat verbale schermutselingen in en nabij de auto die bij deze vier mannen hoorde. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben beiden verklaard dat verdachte werd geduwd door één van de jongens. [getuige 2] beschreef die duw als een flinke zet op de borst met twee handen.
Naar het oordeel van de militaire kamer was er op dat moment sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, waartegen verdachte zich mocht verdedigen. Hierbij weegt de militaire kamer mee dat verdachte op het moment dat hij deze duw kreeg, te maken had met een overmacht van vier mannen.
De wijze waarop verdachte zich verdedigde, door te slaan en te schoppen, is naar het oordeel van de militaire kamer binnen de grenzen van de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit gebleven. Dat aangever hierdoor ongelukkigerwijs zijn kaak heeft gebroken doet daar niet aan af.
Naar het oordeel van de militaire kamer is er ook geen sprake van uitlokking door verdachte. De enkele omstandigheid dat verdacht naar een inzittende van de auto zou hebben geroepen “kom dan uit de auto, ik sloop je”, kennelijk in reactie op verbale uitlatingen door een inzittende van de auto, rechtvaardigde niet dat de tegenpartij met vier man tegelijk uitstapte om verdachte agressief te bejegenen.
De militaire kamer acht dan ook beide bewezenverklaarde feiten niet strafbaar en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
Nu aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd zal de militaire kamer de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

9.De beslissing

De meervoudige militaire kamer:
 verklaart niet bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart het bewezenverklaarde niet strafbaar en
ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijkin de vordering.
Dit verkort vonnis is gewezen door mr. Y. van Wezel (voorzitter) en mr. P.C. Quak, rechters, en
Kol mr. C.E.W. van der Sande, militair lid, in tegenwoordigheid van mr. C.T.P.M. van Aarssen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze militaire kamer op 4 februari 2019.