ECLI:NL:RBGEL:2019:6403

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 augustus 2019
Publicatiedatum
11 maart 2025
Zaaknummer
108641-19
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met brandstichting en vernieling, met gedeeltelijke toewijzing van de vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 augustus 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van bedreiging met brandstichting, vernieling en overtredingen van de Wegenverkeerswet. De verdachte, geboren in 1984 en thans gedetineerd, heeft op 4 mei 2019 in Epe de aangeefster bedreigd door benzine over haar meubels en vloer te gieten en daarbij dreigende woorden te uiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de bedreigingen heeft geuit en dat dit bij de aangeefster redelijke vrees heeft doen ontstaan dat haar woning in brand zou worden gestoken. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was voor het voornemen om daadwerkelijk brand te stichten. De rechtbank heeft echter wel bewezen verklaard dat de verdachte de ruit van de woning van de aangeefster heeft vernield en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan gevaarlijk rijgedrag. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden en twee weken hechtenis, alsook een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie maanden. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schadevergoeding heeft gevorderd voor de materiële en immateriële schade die zij heeft geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers : 05/108641-19, 05/221972-17 (tul) en 05/113118-17 (tul)
Datum uitspraak : 30 augustus 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1984 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd te [verblijfplaats] .
Raadsman: mr. P.T. Pel, advocaat te Hattem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
16 augustus 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 mei 2019 te [plaats] , gemeente Epe, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/of met brandstichting en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat, door een hoeveelheid benzine, althans brandbare stof, over de meubels en/of over de vloer van die woning van die [slachtoffer] te gieten/gooien en/of die [slachtoffer] (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen:
- “ Bel de wouten maar. Alle ruiten gaan door. Ik steek de boel in de hens” en/of
- “ Je komt erachter, ik maak alles kapot” en/of
- “ Bel de wouten en de brandweer maar, ik steel de boel in de hens”
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
2.
hij op of omstreeks 4 mei 2019 te [plaats] , gemeente Epe,
ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in/aan een woning aan de [adres] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor die woning en/of een belendend perceel en/of een of meer in die woning en/of dat belenende perceel aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was, met dat opzet een hoeveelheid benzine, in elk geval een brandbare stof, op de vloer van die woning en/of
op de meubels in die woning heeft gegooid en/of gegoten, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 4 mei 2019 te [plaats] , gemeente Epe,
ter voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten brandstichting (strafbaar gesteld in artikel 157 Wetboek van Strafrecht) opzettelijk een jerrycan met benzine, althans een brandbare stof, bestemd tot het begaan van dat misdrijf voorhanden heeft gehad en/of
(vervolgens) een hoeveelheid van deze benzine, althans brandbare stof, op de vloer van een woning aan de [adres] en/of op de meubels in die woning heeft gegooid en/of gegoten;
3.
hij op of omstreeks 4 mei 2019 te [plaats] , gemeente Epe, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten [slachtoffer] en/of [bedrijf] , toebehoorde, heeft vernield, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op of omstreeks 16 april 2019 te Vaassen in de gemeente Epe als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van de Woestijnweg, daarmee heeft gereden over de weg, de Laan van Fasna en gedurende enige tijd, op zeer korte afstand
(bumperklevend) achter een voor hem, verdachte, uit over die weg (de Laan van Fasna) rijdend ander motorrijtuig (personenauto) heeft gereden en/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens niet de snelheid van zijn, verdachtes, motorrijtuig (personenauto) heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Laan van Fasna) kon overzien en waarover deze vrij was
en/of ter hoogte van een in die weg gelegen vluchtheuvel, via het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg (de Laan van Fasna) een voor hem uit over die weg rijdend ander motorrijtuig (personenauto) heeft ingehaald, waarbij hij, verdachte die vluchtheuvel aan de linker zijde voorbij is gereden en/of
in strijd met het gestelde in artikel 3 lid 1 van voormeld reglement niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden en/of
rijdende op dat voor dat voor het tegemoetkomend bestemde weggedeelte, ter hoogte van de Veenstraat, kort voor dat andere motorrijtuig (personenauto) naar rechts heeft gestuurd en/of
die bestuurder van dat andere motorrijtuig (personenauto) heeft gesneden, waardoor de bestuurder van dat ander motorrijtuig (personenauto) naar rechts, naar de rechter berm van die weg (de Laan van Fasna), heeft moeten uitwijken om een aanrijding met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) te voorkomen en/of
bij die inhaalmanoeuvre in strijd met het gestelde in artikel 54 van voormeld reglement van rijstrook is gewisseld, waarbij hij, verdachte de bestuurder van dat andere motorrijtuig (personenauto) niet voor heeft laten gaan en/of
gekomen ter hoogte van de Zichtstede, bij een in die weg (de Laan van Fasna) gelegen andere verkeersheuvel, zijn, verdachtes, motorrijtuig (personenauto) tot stilstand heeft gebracht en/of
gedurende ongeveer 5, althans enige minuten heeft laten stilstaan, waardoor de bestuurder van
dat andere motorrijtuig (personenauto) niet verder kon rijden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg (de Laan van Fasna) werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd;
2a. Vrijspraak feit 2
De officier van justitie en de raadsman hebben zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de brandstichting onder feit 2 moet worden vrijgesproken.
De rechtbank is ten aanzien van dit feit van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten biedt voor de vaststelling dat verdachte het voornemen had om brand te stichten en daarom de benzine op de grond heeft gegoten. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het hem onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde.
2b. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van feit 1, 3 en 4. Ter zitting heeft de officier de bewijsmiddelen opgesomd en nader toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 tenlastegelegde. Verdachte heeft bij het oppakken van een jerrycan benzine op de grond gemorst. Hij ontkent dat hij de benzine bewust op de grond heeft gegoten en dat hij de onder 1 ten laste gelegde bedreigingen heeft geuit.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte stelt dat hij uit boosheid tegen een scherf van een kopje heeft geschopt, dat de ruit door de scherf is geraakt en daardoor kapot is gegaan. Er kan volgens de verdediging daarom hooguit sprake zijn van voorwaardelijk opzet op beschadiging c.q. vernieling van de ruit.
Ten aanzien van het onder 4 tenlastegelegde heeft de raadsman vrijspraak bepleit.
Beoordeling door de rechtbank
Bewijsmiddelen feit 1 en 3
Gelet op de samenhang tussen feit 1 en 3 zal de rechtbank de van belang zijnde bewijsmiddelen gezamenlijk behandelen, waarbij elk bewijsmiddel slechts is gebruikt ten aanzien van het feit waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Aangeefster [slachtoffer] (hierna: aangeefster), woonachting in [plaats] , gemeente Epe, in een woning van [bedrijf] , heeft het volgende verklaard. In de avond van 3 mei 2019 kregen zij en verdachte ruzie in haar woning. Toen aangeefster de volgende ochtend weigerde om het weer goed te maken, flipte verdachte en riep hij dat alle ruiten eruit gekegeld zouden worden. Even later schreeuwde hij:
"bel de wouten maar. Alle ruiten gaan door. Ik steek de boel in de hens."Hierop heeft aangeefsters de ouders van verdachte gebeld. Toen verdachte zijn ouders in haar woning zag, flipte hij opnieuw. Verdachte had een grindtegel in de hand en dreigde dat hij deze door de ruiten zou gooien, waarbij hij riep: “
Ik maak alles kapot”. Verdachte zei tegen haar:
"dan kom je erachter, ik steek de hele boel in de hens."Hierop liep verdachte naar de carportdeur en kwam terug met een jerrycan met benzine in zijn hand. Aangeefster zag dat verdachte vervolgens haar woning binnen stoof en benzine over de meubels en de vloer gooide, waarbij hij riep:
"ik ga de boel in de hens steken. Bel de brandweer maar".Aangeefster was ervan overtuigd dat verdachte haar woning in brand zou gaan steken. [2]
Getuige [getuige 1] , de vader van verdachte, heeft verklaard dat hij in de woning van aangeefster was en hoorde dat verdachte dreigde de ramen in te gooien. Hij zag dat verdachte vervolgens een ruit(je) van de achterdeur ingooide met een stuk tegel. Verdachte zei dat de andere ramen er ook aan zouden gaan. Buiten pakte verdachte een jerrycan met benzine en liep daarmee de woning in, waarbij hij zei: "
als jullie de politie bellen, steek ik alles in de hens".Getuige zag dat verdachte benzine over de vloer in de keuken en in het halletje goot. Hierop heeft getuige 112 gebeld. [3]
Getuige [getuige 2] , de moeder van verdachte, heeft verklaard dat zij hoorde dat verdachte tegen aangeefster riep:
"ik gooi je ruiten in en ik ga je huis in de fik steken".Even later hoorde getuige glasgerinkel en zag zij dat de ruit van de achterdeur was ingegooid. Op een gegeven moment kwam verdachte naar binnen met een jerrycan. Hij gooide de inhoud van de jerrycan over de vloer van de woonkamer. Getuige rook een sterke benzinelucht. [4]
Bewijsoverwegingen feit 1
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat verdachte de in de tenlastelegging omschreven woorden heeft geuit en daarbij benzine op de grond van de woning van aangeefster heeft gegoten. Die woorden konden in combinatie met dat gieten naar het oordeel van de rechtbank bij aangeefster de redelijke vrees doen ontstaan dat verdachte haar woning in brand zou steken met gevaar voor de algemene veiligheid van personen en goederen, zoals ten laste gelegd. Het betoog van de raadsman, dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte een aansteker of ander ontstekingsmiddel bij zich had en dat hij nimmer de intentie heeft gehad om daadwerkelijk brand te stichten, doet aan de aard en de ernst van de bedreiging en de daardoor opgewekte vrees niet af.
Het verweer van de raadsman, dat verdachte geen opzet had op het verspreiden van benzine in de woning van aangeefster, maar dat hij deze per ongeluk heeft gemorst, dat hij met de jerrycan niet in de buurt van de meubels c.q. in de woonkamer is geweest en dat hij de ten laste gelegde verbale bedreigingen nimmer heeft geuit, volgt de rechtbank niet nu dit wordt weerlegd door bovenstaande bewijsmiddelen. Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank in de omstandigheid dat uit het dossier volgt dat tijdens het tenlastegelegde sprake was van een chaotische en verhitte situatie, geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster en de getuigen te twijfelen. Daarbij acht zij van belang dat aangeefster en getuigen op de voor tenlastelegging essentiële onderdelen concreet, gedetailleerd en onderling consistent hebben verklaard. Bovendien is uit het dossier op te maken dat de getuigen, de ouders van verdachte, erg met hem zijn begaan en zij er geen belang bij hebben om ten aanzien van hem belastend te verklaren. De rechtbank acht feit 1 dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Bewijsoverwegingen feit 3
Op basis van de hiervoor aangehaalde verklaringen van de ouders van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de (achter)ruit in de woning van aangeefster opzettelijk heeft vernield. Dat verdachte de ruit min of meer per ongeluk heeft geraakt toen hij tegen een scherf schopte, acht de rechtbank niet aannemelijk gelet op deze verklaringen en de verklaring van aangeefster dat verdachte al voor hij de ruit vernielde had geroepen dat haar ruiten eraan zouden gaan.
Bewijsmiddelen feit 4
Aangever [aangever] heeft het volgende verklaard. Op 16 april 2019 reed aangever in zijn personenauto op de Apeldoornseweg in de richting van het centrum van Vaassen , gemeente Epe. Zijn echtgenote zat naast hem. Aangever keek de Woestijnweg in en zag een grijze Ford Mondeo met kenteken [kenteken] vóór het verkeerlicht staan. Aangever sloeg bij het verkeerslicht rechtsaf en reed de Laan van Fasna in. Hij zag dat voornoemde grijze auto heel strak achter hem reed en aan het bumperkleven was. De grijze auto reed zo dicht op aangever, dat aangever de koplampen van de auto niet meer kon zien. Even later kwam de grijze auto links naast hem rijden over een afstand van zo’n 50-100 meter. Tussen hen in lag een vluchtheuvel. De grijze auto reed op de weghelft voor het tegemoetkomende verkeer en was aan het spookrijden.
Vervolgens wilde de bestuurder van de grijze auto ter hoogte van de Veenstraat vóór aangever invoegen, waarbij hij aangever afsneed. Aangever kon niet anders dan de berm in rijden. Het scheelde heel weinig of aangever had een aanrijding met de grijze auto gehad. Vervolgens reed de grijze auto steeds langzamer en stopte ter hoogte van Zichtstede, precies bij een vluchtheuvel, waardoor aangever de grijzen auto niet kon passeren om thuis te komen. Aangever moest zeker 5 minuten wachten voordat verdachte opeens gas gaf en hard weg reed. [5]
Getuige [getuige 3] heeft verklaard dat verdachte die dag achter hen reed. Zij herkende hem direct, ondanks dat het donker was buiten. Verdachte reed in een grijze Ford Mondeo en ging naast hen rijden op de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer. Iets na het benzinestation sneed verdachte hen af, waardoor haar echtgenoot moest uitwijken en de berm in reed. Zij reden met een normale snelheid, maar verdachte reed harder om hen in te halen. Toen zij verder reden, stopte verdachte ter hoogte van Zichtstede op de weg waardoor haar echtgenoot ook moest stoppen. Na ongeveer 5 minuten, gaf verdachte gas en reed hard weg. [6]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij al langere tijd ruzie heeft met zijn ex-schoonouders, aangever en getuige [getuige 3] . Hij reed die dag in een grijze Ford Mondeo, kenteken [kenteken] . Ter hoogte van een benzinestation haalde hij de auto vóór hem, een Citroën Picasso, links in ter hoogte van twee middengeleiders op de weg. Hij reed hierdoor korte tijd op de verkeerde weghelft, maar keerde daarna terug op de rechter weghelft. Hierna heeft hij wat zachter gereden. Hij zag dat zijn ex-schoonouders in de Citroën Picasso zaten. [7]
Bewijsoverwegingen feit 4
Verdachte ontkent dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde en heeft kort gezegd aangevoerd dat hij juist door aangever werd gehinderd en daardoor werd gedwongen links van de vluchtheuvel te rijden.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaring van aangever gedetailleerd en op voor de tenlastelegging relevante onderdelen specifiek is en voorts in belangrijke mate wordt ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 3] . De enkele omstandigheid dat er kennelijk al langere tijd een ruzie gaande is tussen verdachte en zijn ex-schoonouders, maakt niet dat hun verklaringen onwaar of niet betrouwbaar zijn. De rechtbank acht de door verdachte geschetste alternatieve lezing – die geen enkele steun vindt in het dossier – niet aannemelijk geworden.
Het verweer van de raadsman dat het beginsel van de wettelijke bewijsminima aan een bewezenverklaring in de weg staat, faalt. Anders dan de raadsman, ziet de rechtbank geen reden om aangever en getuige aan te merken als één (en dezelfde) bron, nu zij beiden uit eigen waarneming hebben verklaard.
Gezien het voorgaande komt de rechtbank tot een bewezenverklaring, zoals hieronder nader uitgewerkt.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
1.
hij op
of omstreeks4 mei 2019 te [plaats] , gemeente Epe, [slachtoffer] heeft bedreigd
met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling en/ofmet brandstichting
en/of met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen ontstaat,door een hoeveelheid benzine,
althans een brandbare stof,over de meubels en
/ofover de vloer van die woning van die [slachtoffer] te gieten
/gooienen
/ofdie [slachtoffer] (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen:
- “ Bel de wouten maar. Alle ruiten gaan door. Ik steek de boel in de hens” en
/of
- “ Je komt erachter, ik maak alles kapot” en
/of
- “ Bel de wouten en de brandweer maar, ik steek de boel in de hens”
althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
3.
hij op
of omstreeks4 mei 2019 te [plaats] , gemeente Epe, opzettelijk en wederrechtelijk een ruit,
in elk geval enig goed,die geheel of ten dele aan een ander, te weten [slachtoffer]
en/of [bedrijf] , toebehoorde, heeft vernield
, beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
4.
hij op
of omstreeks16 april 2019 te Vaassen in de gemeente Epe als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), komende uit de richting van de Woestijnweg, daarmee heeft gereden over de weg, de Laan van Fasna en gedurende enige tijd, op zeer korte afstand
(bumperklevend) achter een voor hem, verdachte, uit over die weg (de Laan van Fasna) rijdend ander motorrijtuig (personenauto) heeft gereden en
/of
in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens niet de snelheid van zijn, verdachtes, motorrijtuig (personenauto) heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was dat door hem bestuurde motorrijtuig (personenauto) tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij die weg (de Laan van Fasna) kon overzien en waarover deze vrij was
en
/ofter hoogte van een in die weg gelegen vluchtheuvel, via het voor het tegemoetkomend verkeer bestemde weggedeelte van die weg (de Laan van Fasna) een voor hem uit over die weg rijdend ander motorrijtuig (personenauto) heeft ingehaald, waarbij hij, verdachte die vluchtheuvel aan de linker zijde voorbij is gereden en
/of
in strijd met het gestelde in artikel 3 lid 1 van voormeld reglement niet aan zijn, verdachtes verplichting heeft voldaan zoveel mogelijk rechts te houden en
/of
rijdende op dat voor dat voor het tegemoetkomend bestemde weggedeelte, ter hoogte van de Veenstraat, kort voor dat andere motorrijtuig (personenauto) naar rechts heeft gestuurd en
/of
die bestuurder van dat andere motorrijtuig (personenauto) heeft gesneden, waardoor de bestuurder van dat ander motorrijtuig (personenauto) naar rechts, naar de rechter berm van die weg (de Laan van Fasna), heeft moeten uitwijken om een aanrijding met dat door hem, verdachte bestuurde motorrijtuig (personenauto) te voorkomen en
/of
bij die inhaalmanoeuvre in strijd met het gestelde in artikel 54 van voormeld reglement van rijstrook is gewisseld, waarbij hij, verdachte de bestuurder van dat andere motorrijtuig (personenauto) niet voor heeft laten gaan en
/of
gekomen ter hoogte van de Zichtstede, bij een in die weg (de Laan van Fasna) gelegen andere verkeersheuvel, zijn, verdachtes, motorrijtuig (personenauto) tot stilstand heeft gebracht en
/of
gedurende
ongeveer 5, althansenige minuten heeft laten stilstaan, waardoor de bestuurder van
dat andere motorrijtuig (personenauto) niet verder kon rijden, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg (de Laan van Fasna) werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en
/ofhet verkeer op die weg werd gehinderd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
Bedreiging met brandstichting
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen
Ten aanzien van feit 4:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, meermalen gepleegd

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van de onder 1 en 4 ten laste gelegde misdrijven zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek. Ter zake van de onder 4 ten laste gelegde overtreding heeft de officier 2 weken hechtenis gevorderd en ontzegging van de bevoegdheid motorvoertuigen te besturen voor de duur van 6 maanden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman, die zich op het standpunt stelt dat alleen de onder 3 ten laste gelegde vernieling bewezen kan worden verklaard, heeft onder verwijzing naar de duur van het voorarrest, ervoor gepleit om de voorlopige hechtenis zo spoedig mogelijk op te heffen en de rechtbank verzocht hierover in raadkamer te beslissen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft de rechtbank onder meer rekening gehouden met:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 23 juli 2019;
- reclasseringsadviezen, gedateerd 7 mei en 1 augustus 2019;
- een advies trajectconsult van 20 mei 2019, opgesteld door een psycholoog van het NIFP.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte had ruzie met zijn (ex-)vriendin in haar woning. Toen zij weigerde de ruzie bij te leggen en hem vroeg zijn spullen te pakken, is hij zo boos geworden dat hij dreigde haar woning in brand te steken. Verdachte riep onder meer dat hij alles kapot zou maken, de boel in de hens zou steken en dat zij de politie en brandweer maar alvast moest bellen. Om zijn woorden kracht bij te zetten, heeft hij een jerrycan met benzine gepakt en de benzine over de vloer gegoten. Ook heeft hij een ruit van haar woning vernield. Uit het dossier volgt dat het handelen van verdachte voor zijn (ex-)vriendin zeer beangstigend moet zijn geweest en dat zij haar eigen huis uit is gevlucht en de ouders van verdachte heeft gebeld voor hulp, die ter plaatse 112 hebben gebeld.
Een paar weken daarvoor heeft verdachte door zijn rijgedrag ernstige hinder en gevaar op de openbare weg veroorzaakt ten aanzien van zijn ex-schoonouders, met wie hij al jarenlang ruzie heeft en met wie hij een contactverbod heeft. Zo is hij met zijn auto doelbewust pal achter hun auto gaan rijden en gaan bumperkleven. Ook heeft hij hen afgesneden waardoor zijn ex-schoonvader de berm in moest sturen om een aanrijding met verdachte te voorkomen. Vervolgens is verdachte met zijn auto minutenlang vóór auto hun gaan stilstaan, waardoor hij de weg blokkeerde en zij niet verder konden rijden. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij zijn auto welbewust als instrument heeft gebruikt om anderen te intimideren en angst in te boezemen en daarbij gevaar voor de verkeersveiligheid heeft veroorzaakt.
Verdachte heeft een uitgebreid strafblad. Daaruit blijkt dat verdachte eerder voor bedreiging is veroordeeld. Eerder opgelegde deels voorwaardelijk (gevangenis)straffen met bijzondere voorwaarden, waaronder toezicht van de reclassering, hebben hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw fors de fout in te gaan. De proceshouding van verdachte ter zitting, waar hij de feiten grotendeels ontkende of bagatelliseerde, werkt eveneens in zijn nadeel.
Uit bovenstaande reclasseringsrapporten volgt onder meer dat het recidiverisico als hoog wordt ingeschat. Bij verdachte is sprake van problematiek in de agressie- en emotieregulatie en hij is verhoogd ‘krenkbaar’. Ook heeft hij geen vaste huisvesting en ervaart hij veel spanningen omdat hij zijn zoontje niet mag zien. Volgens de reclassering is behandeling geïndiceerd, maar verzet verdachte zich tegen behandelinterventies.
Verder houdt de rechtbank er bij de strafoplegging rekening mee dat verdachte op 5 juni 2019 is veroordeeld tot een straf in een andere strafzaak zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Tevens betrekt de rechtbank bij de straftoemeting de toepasselijke LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd.
Alles afwegend, is de rechtbank van oordeel dat voor de feiten 1 en 3, die beide een misdrijf betreffen, alleen een vrijheidsontnemende straf passend is. Zij zal verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden opleggen. De rechtbank komt hiermee tot een andere weging dan de officier, die een langere straf heeft geëist. Gelet op de duur van de op te leggen straf, zal de rechtbank het verzoek van de raadsman tot opheffing van de voorlopige hechtenis afwijzen.
Voor feit 4, dat geen misdrijf maar een overtreding oplevert en waarvoor dus apart een straf moet worden opgelegd, zal de rechtbank verdachte veroordelen tot hechtenis voor de duur van 2 weken. Ook acht zij, gelet op de aard van de overtreding, de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 maanden passend en geboden.

8. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde. Gevorderd wordt een schadebedrag van totaal € 1.151,- , te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bedraagt € 101,- en wegens immateriële schade wordt een bedrag van € 1.100,- gevorderd. De materiële schade bestaat uit de volgende kostenposten: € 6,11 voor het afkitten van de voordeur, € 54,76 voor het vervangen van het slot op de voordeur, € 34,90 voor repartie van de fiets (van de zoon van benadeelde) en € 5,32 aan reiskosten ten behoeve van bijstand van SHN.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor de montagekit en een nieuw voordeurslot voldoende zijn onderbouwd en voor toewijzing in aanmerking komen, evenals de gemaakte reiskosten, totaal € 66,19, te verhogen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de gevorderde schade aan de fiets is de officier van mening dat geen sprake is van rechtstreekse schade zodat benadeelde in zoverre niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar vordering. Voor wat betreft de immateriële schade heeft de officier zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de raadsman, onder verwijzing naar de bepleite vrijspraak, verzocht om de vordering benadeelde partij in haar geheel af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat uitsluitend de schade aan de ruit voor vergoeding in aanmerking komt. Ten aanzien van de onderbouwing van de immateriële schade heeft de raadsman voorts opgemerkt dat hierbij de nodige kanttekeningen kunnen worden geplaatst, gelet op de bestaande relatie tussen verdachte en benadeelde.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen en hetgeen verder ter zitting met
betrekking tot de vordering is gebleken, vast dat de kosten voor het afkitten van de voordeur
en vervanging van het slot zijn aan te merken als rechtstreekse schade veroorzaakt door het onder 1 en 3 bewezenverklaarde handelen van verdachte. Verdachte is hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk. Ook is de vordering op deze punten voldoende onderbouwd. De rechtbank zal de vordering daarom ten aanzien van deze posten, totaal € 60,87 toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de datum van de vordering, te weten
9 juli 2019. Om te bevorderen dat de schade wordt vergoed zal de rechtbank de schade-
vergoedingsmaatregel opleggen, eveneens te vermeerderen met de wettelijke rente met
ingang van bovenstaande datum. Daarnaast zal de rechtbank bovenstaande reiskosten, die zij
aanmerkt als proceskosten, toewijzen.
Wat de reparatiekosten van de fiets betreft, overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet kan worden afgeleid dat door het bewezenverklaarde handelen van verdachte schade aan de fiets is ontstaan. Nu het ontstaan van die schade verder niet voldoende is onderbouwd, zal de rechtbank de benadeelde in zoverre niet ontvangen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze
zodanig complex is dat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het
strafgeding oplevert. Daarbij overweegt de rechtbank dat ter zitting is gebleken dat
benadeelde verdachte tijdens zijn detentie diverse malen heeft opgezocht, wat niet zonder
meer is te rijmen met de aan de vordering gevoegde schriftelijke toelichting dat zij zich ten
gevolge van het ten laste gelegde thuis niet meer veilig voelt en denkt dat zij nooit meer een
relatie zal aangaan. De rechtbank zal benadeelde ten aanzien van de immateriële schade
daarom niet-ontvankelijk verklaren.

9.De beoordeling van de vorderingen na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevinden zich twee vorderingen na voorwaardelijke veroordeling van
11 juli 2019 van de officier van justitie. De vorderingen zijn alle gekoppeld aan de zaak met parketnummer 05.055444.18. Bovenstaande vorderingen strekken tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde straffen in de navolgende zaken.
Parketnummer
05.113118-17, waarin verdachte bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 27 september 2017 is veroordeeld tot een voorwaardelijke taakstraf van 40 uur met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 12 oktober 2017 en loopt tot 7 december 2019.
Parketnummer
05.221972-17, waarin verdachte bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 6 april 2018 onder meer is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden. Deze bestaan uit toezicht van de reclassering en een (ambulante ) behandelverplichting ten behoeve van het verbeteren van zijn zelfbeheersing en het opbouwen van een delict-vrij bestaan bij Trajectum of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling, ter beoordeling van de reclassering. Ook moet verdachte daarbij meewerken aan diagnostiek om een passend plan van aanpak op te kunnen stellen en aan een systeemgerichte benadering, zo volgt uit bovenstaand vonnis. De proeftijd is bepaald op twee jaar en is ingegaan op 21 april 2018. Bij rechterlijke beslissing van 5 juni 2019 is de proeftijd met 2 jaar verlengd tot 25 juni 2022.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht om toewijzing van de vordering na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer
05.113118-17,nu verdachte tijdens de proeftijd de bewezenverklaarde feiten heeft gepleegd. Voorts heeft de officier verzocht om afwijzing van de vordering in de zaak met parketnummer
05.221972-17. Daarbij heeft de officier zich op het standpunt gesteld dat het vanwege het hoge recidiverisico noodzakelijk en wenselijk is dat de reclassering toezicht blijft houden op veroordeelde.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft gepleit voor afwijzing van bovenstaande vorderingen na voorwaardelijke veroordeling en daarbij primair verwezen naar de bepleite (integrale) vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat toewijzing van de vorderingen niet proportioneel is, nu in zijn visie niet méér dan de onder 3 ten laste gelegde vernieling kan worden bewezen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat veroordeelde het bewezenverklaarde heeft gepleegd, terwijl hij in een proeftijd liep in de zaken met parketnummer
05.113118-17en
05.221972-17. Verdachte heeft daarmee de algemene voorwaarden overtreden. Veroordeelde is hiervoor zelf verantwoordelijk en zal hiervan daarom de consequenties moeten dragen. De rechtbank zal de vordering na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer
05.113118-17daarom toewijzen.
Ten aanzien van de vordering na voorwaardelijke veroordeling in de zaak met parketnummer
05.221972-17stelt de rechtbank vast dat bij rechterlijke beslissing van 5 juni 2019 tot gedeeltelijke tenuitvoerlegging is beslist zodat het resterende voorwaardelijk strafdeel thans 15 dagen bedraagt. Gelet op het recidiverisico dat door de reclassering als hoog wordt ingeschat en gezien de aard en de ernst van de hierboven bewezen verklaarde feiten, is de rechtbank van oordeel dat het zowel in het belang van veroordeelde als in het belang van de maatschappij is dat de aan bovenstaand strafdeel verbonden bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht, in stand blijven. Gelet hierop zal de rechtbank de vordering in de zaak met parketnummer
05.221972-17afwijzen.

10.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14g, 36f, 57, 63, 285 en 350 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.

11.De beslissing

De rechtbank:

wijst af het verzoek van de raadsman tot opheffing vanhet bevel tot
voorlopige hechtenis;
 spreekt verdachte vrij van het onder 2 primair en subsidiair tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het
bewezenverklaarde onder feit 1 en feit 3tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 veroordeelt verdachte wegens het
bewezenverklaarde onder feit 4tot
hechtenis voor de duur van 2 (twee) weken;
 ontzegt verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde onder
feit 4de
bevoegdheid motorrijtuigente besturen voor de duur van
3 (drie)
maanden;
heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer], van een bedrag van
€ 60,87 (zestig euro en zevenentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op
€ 5,32 (vijf euro en tweeëndertig cent);
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer]voor feit 1
voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij
[slachtoffer], een bedrag
te betalen van € 60,87 (zestig euro en zevenentachtig cent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 9 juli 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 1 dag hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;

gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van 27 september 2017 in de zaak met parknetnummer 05.113118.17, te weten van: een taakstraf voor de duur van 40 uren;

wijst af de vorderingvan de officier van justitie van 11 juli 2019, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter van deze rechtbank van
6 april 2018 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf in de zaak met parketnummer 05.221972.17.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Bertens, voorzitter, mr. M.C. van der Mei en
mr. A. van der Hilst, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 30 augustus 2019.
De griffier en mr. Van der Hilst zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant] van de politie Oost- Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2019197138, gesloten op 6 mei 2019 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte p. 50-51.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige p. 62 en 63.
4.Proces-verbaal van verhoor getuige p. 68.
5.Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 104-105.
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 107-108.
7.Verklaringen van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting.