ECLI:NL:RBGEL:2019:6398

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
20 september 2019
Publicatiedatum
30 november 2023
Zaaknummer
05/740489-18
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanranding eerbaarheid en schennispleging met dwangverpleging

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 20 september 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van aanranding van de eerbaarheid en schennispleging. De verdachte, geboren in 1993 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. H.J. Voors. De tenlastelegging omvatte meerdere feiten die zich op 17 september 2018 in Hattem en Zwolle hebben afgespeeld, waarbij de verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan het dwingen van twee jonge meisjes tot het dulden van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten zoals ten laste gelegd, waarbij de seksuele integriteit van de slachtoffers in het geding was. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en de verdachte in overweging genomen, evenals de context van de gedragingen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn gebrekkige ontwikkeling van geestvermogens, strafbaar was en dat er een hoog recidivegevaar bestond. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met daarnaast de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd. De rechtbank heeft ook schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, die als gevolg van de feiten schade hebben geleden.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummer : 05/740489-18
Datum uitspraak : 20 september 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie
tegen
[verdachte] ,
geboren [geboortedatum 1] 1993 te [geboorteplaats] ,
wonende aan de [adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .
Raadsman: mr. H.J. Voors, advocaat te Zwolle.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 25 januari 2019 en 6 september 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
Feit 1
Primair
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 17 september 2018 te Hattem, in ieder geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid, een persoon, te weten [aangever 1] , heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte die [aangever 1] (een meisje van [leeftijd 1] jaar oud) op de openbare weg benaderd en belaagd terwijl verdachte daarbij zichtbaar zijn penis had ontbloot en daarmee bewegingen maakte, waarbij verdachte die
[aangever 1] heeft aangesproken en/of achtervolgd en/of laten struikelen en/of vastgepakt;
subsidiair
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 17 september 2018 te Hattem, in ieder geval in Nederland, een persoon, te weten [aangever 1] , geboortedatum [geboortedatum 2] , van wie verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij de leeftijd van zestien jaren niet had bereikt, er met ontuchtig oogmerk toe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen, immers heeft verdachte die [aangever 1] op de openbare weg benaderd en belaagd terwijl verdachte daarbij zichtbaar zijn penis had ontbloot en daarmee bewegingen maakte, waarbij verdachte die [aangever 1] heeft aangesproken en/of achtervolgd en/of laten struikelen en/of vastgepakt;
Feit 2
Primair
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 17 september 2018 te Zwolle en/of Hattemerbroek, in ieder geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid, een persoon, te weten [aangever 2] , heeft gedwongen tot het dulden van een of meer ontuchtige handelingen, immers heeft verdachte die [aangever 2] (een meisje van [leeftijd 2] jaar oud) op de openbare weg benaderd en belaagd terwijl verdachte daarbij zichtbaar zijn penis had ontbloot en waarbij verdachte die [aangever 2] heeft vastgepakt en/of achtervolgd;
Subsidiair
hij op één of meer tijdstippen op of omstreeks 17 september 2018 te Zwolle en/of Hattemmerbroek in ieder geval in Nederland, een persoon, te weten [aangever 2] , geboortedatum [geboortedatum 3] , van wie verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij de leeftijd van zestien jaren niet had bereikt, er met ontuchtig oogmerk toe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen, immers heeft verdachte die [aangever 2] op de openbare weg benaderd en belaagd terwijl verdachte daarbij zichtbaar zijn penis had ontbloot, waarbij verdachte die [aangever 2] heeft vastgepakt en/of achtervolgd;
Feit 3
hij op meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 september 2018 tot en met 14 oktober 2018, op meerdere locaties in Nederland, de eerbaarheid heeft geschonden door zich telkens op of aan een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, met ontbloot geslachtsdeel te bevinden, te weten
 op 17 september 2018 aan de Hollewand te Hattem en/of aan de Zuiderzeestraatweg te Hattemerbroek;
 op 3 oktober 2018 aan de Herfterlaan te Zwolle;
 op 5 oktober 2018 aan het Molenpad te Nieuwleusen;
 op 14 oktober 2018 aan de Kinkhorststraat te Meppel; de Paltheweg te Nieuwleusen en/of de Kamperdwarsweg te Dalfsen.
2. Overwegingen ten aanzien van het bewijs [1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1 primair, 2 primair en 3 ten laste gelegde feiten. De officier van justitie heeft ter terechtzitting de bewijsmiddelen opgesomd en toegelicht.
Het standpunt van de verdediging
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman aangevoerd dat het zien van het geslachtsdeel niet het gevolg van geweld of een feitelijkheid is geweest. Na het geweld/ de feitelijkheid heeft zich niets meer voorgedaan. Bovendien is de raadsman van mening dat de opmerking over kriebelen onvoldoende is om daaruit een ontuchtige handeling te kunnen destilleren. Er is geen verband tussen het geweld/ feitelijkheid en dulden van handelingen èn geen daadwerkelijke handeling, zodat verdachte van het onder 1 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken. Dat geldt ook voor het onder 2 primair tenlastegelegde. Nadat verdachte zijn geslachtsdeel aan [aangever 2] heeft laten zien, heeft hij haar bij de arm gepakt. Ook hier geldt dat het geweld/ de feitelijkheid niet tot gevolg heeft gehad dat zij iets moest dulden en er is evenmin sprake geweest van een daadwerkelijke handeling, zodat verdachte van het onder 2 primair tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat er geen handelingen zijn aan te wijzen die tot gevolg hebben gehad dat de meisjes, dus na die actieve handelingen, getuige hebben moeten zijn van iets. Na het struikelen en na het vastpakken is er niets meer gebeurd. Er is in beide zaken geen sprake van daadwerkelijk uitgevoerde handelingen, terwijl het daar wel om moet gaan. Het enkele tonen van het geslachtsdeel is daarvoor onvoldoende, zodat verdachte van het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair tenlastegelegde moet worden vrijgesproken.
Beoordeling door de rechtbank
Feit 1
[aangever 1] heeft verklaard dat zij een man zag met een onderbroek aan met een gat erin en dat zijn geslachtsdeel eruit hing. Hij zat er met zijn hand aan en toen liep hij langs haar. Hij groette haar en zij groette hem terug. Hij vroeg aan haar waar de [supermarkt] was en zij zei dat ze dat niet wist. Zij is gaan rennen en hij heeft haar laten struikelen. Zij is toen gevallen. Hij ging achter haar liggen en pakte haar zij vast. Zij moest hard huilen en ze heeft met haar hand naar achteren geslagen. Daarna is ze naar huis gerend. [2] Zij zag dat hij aan zijn geslachtsdeel zat te kriebelen. [3]
Ter terechtzitting van 25 januari 2019 heeft verdachte verklaard dat hij op 17 september 2018 in Hattem liep met zijn geslachtsdeel uit zijn broek. Hij liep achter het meisje aan. Toen het meisje wegrende, heeft hij haar laten struikelen. Nadat hij haar had laten struikelen en nadat zij was weggerend, heeft hij zich in de bosjes afgetrokken. De schrikreactie van de meisjes gaf hem een kick. [4]
Feit 2
[aangever 2] heeft verklaard dat zij op 17 september 2018 op haar fiets onderweg was van haar school in Zwolle naar Wezep. Op dat moment zag zij de man voor het eerst. [5] Zij zag een man met zijn lul uit zijn onderbroek. Zij voelde zich hierdoor naar en ze was bang. Ze fietste door en ter hoogte van [onderneming] zag zij de man weer. Zij zag op dat moment dat hij zijn geslachtsdeel weer uit de onderbroek had hangen op dezelfde manier als de eerste keer. Zij fietste verder over het fietspad naast de Zuiderstraatweg. Vlak voor het tuincentrum zag ze de man weer. Zij zei tegen de man toen zij wat dichterbij kwam “waarom zie ik jou steeds”. Zij zag en voelde dat de man haar vastpakte. Zij kon zich met een beweging lostrekken en fietste door. Zij ging harder fietsen en zij zag en merkte dat de man achter haar aan rende. Hij liep nog steeds in zijn onderbroek met zijn geslachtsdeel uit zijn onderbroek. Zij ging nog harder fietsen en de man ging nog harder rennen. Zij fietste zo hard als ze kon. [6]
Ter terechtzitting van 25 januari 2019 heeft verdachte verklaard dat hij op 17 september 2018 aan het meisje zijn geslachtsdeel heeft laten zien. Het was geen toeval dat hij het meisje meermalen op de fiets tegen kwam. Hij is achter haar aan gerend en heeft haar bij haar arm gepakt. Hij is haar 2 of 3 keer tegen gekomen op die lange weg van Zwolle naar Hattem. Hij had steeds hetzelfde sportbroekje aan. Toen het meisje hem probeerde te ontwijken, pakte hij haar bij haar arm. De schrikreactie van het meisje gaf hem een kick. [7]
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 overweegt de rechtbank dat artikel 246 beoogt de seksuele integriteit te beschermen. In de parlementaire geschiedenis wordt onder een ontuchtige handeling verstaan seksueel contact dat in strijd is met de sociaal-ethische norm. De Hoge Raad refereert bij de uitleg van het begrip ontuchtige handeling aan deze norm en heeft meermalen geoordeeld dat de gewraakte handelingen dienen te worden bekeken in de gegeven context van de zaak. Gekeken dient te worden naar de feiten en omstandigheden van elk geval afzonderlijk. De omstandigheden van het geval en niet alleen de aard van de gedraging zijn van belang voor de beantwoording van de vraag of een gedraging als ontuchtig moet worden aangemerkt.
Door de verdediging is gesteld dat geen sprake is van ontuchtige handelingen. De rechtbank overweegt in dit verband dat de handelingen van verdachte ten aanzien van [aangever 1] en [aangever 2] van seksuele aard zijn geweest, nu het tonen van het geslachtdeel en het daarbij toenadering zoeken tot de slachtoffers en deze slachtoffers daarna laten struikelen en of vastpakken, vanuit seksueel oogpunt geenszins als normaal kunnen worden beschouwd. Voorts kan er in redelijkheid niet aan worden getwijfeld dat het gedrag van verdachte in strijd is met de sociaal-ethische norm. Immers, het is een algemeen bekend gegeven dat mensen en zeker ook adolescenten dit soort gedragingen als een inbreuk op hun seksuele integriteit ervaren.
Door de verdediging is verder gesteld dat er geen verband bestaat tussen het geweld/ de feitelijkheid en het dulden van handelingen èn er geen daadwerkelijke handeling heeft plaatsgevonden. Hiertoe merkt de rechtbank op dat van dwang door een feitelijkheid ook sprake kan zijn wanneer door het onverhoedse karakter van de handelingen enig verzet wordt voorkomen. Verdachte heeft bij [aangever 1] eerst zijn geslachtsdeel getoond. Toen zij wilde wegrennen, een omstandigheid die naar het oordeel van de rechtbank aangeeft dat zij zich niet prettig voelde, heeft verdachte haar laten struikelen en vervolgens vastgepakt. Aangeefster heeft daarna nogmaals laten blijken dat zij niet van de handeling van verdachte gediend was door verdachte een klap te geven waardoor zij uiteindelijk wist te ontkomen. Ten aanzien van [aangever 2] overweegt de rechtbank dat verdachte haar tot vier keer toe heeft opgezocht om steeds zijn geslachtsdeel te tonen. Ook is hij haar met ontbloot geslachtsdeel achterna gerend en heeft hij haar arm vastgepakt. [aangever 2] heeft meermalen geroepen dat hij weg moest gaan en heeft zich – nadat verdachte haar vastpakte – losgerukt en is weggefietst. Zelf heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij een kick kreeg van de schrikreactie van de meisjes.
Uit de hiervoor beschreven gang van zaken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat de seksueel overschrijdende en agressieve gedragingen van verdachte sterk met elkaar samenhingen en niet los van elkaar gezien kunnen worden.
Gelet op het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van het dwingen tot dulden van ontuchtige handelingen door [aangever 1] en [aangever 2] in de zin van artikel 246 van het Wetboek van Strafrecht en falen de verweren van de raadsman.
Feit 3
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen.
Bewijsmiddelen:
 het proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] , p. 44 en 45;
 het proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , p. 59 en 60;
 het proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] , p. 73;
 het proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] , p. 85 en 86;
 het proces-verbaal van aangifte van [aangever 5] , p. 94 en 95;
 het proces-verbaal van aangifte van [aangever 6] , p. 101 en 102;
 het proces-verbaal van aangifte van [aangever 7] , p. 110;
 het proces-verbaal van aangifte van [aangever 8] , p. 122;
 de verklaringen van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2019 en 6 september 2019.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
Feit 1
Primair
hij
op één of meer tijdstippenop
of omstreeks17 september 2018 te Hattem,
in ieder geval in Nederland,door geweld of een andere feitelijkheid, een persoon, te weten [aangever 1] , heeft gedwongen tot het dulden van
een of meerontuchtige handelingen, immers heeft verdachte die [aangever 1] (een meisje van [leeftijd 1] jaar oud) op de openbare weg benaderd en belaagd terwijl verdachte daarbij zichtbaar zijn penis had ontbloot en daarmee bewegingen maakte, waarbij verdachte die [aangever 1] heeft aangesproken en
/ofachtervolgd en
/oflaten struikelen en
/ofvastgepakt;
Feit 2
Primair
hij op
één of meertijdstippen op
of omstreeks17 september 2018 te Zwolle en/of Hattemerbroek,
in ieder geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid, een persoon, te weten [aangever 2] , heeft gedwongen tot het dulden van
een of meerontuchtige handelingen, immers heeft verdachte die [aangever 2] (een meisje van [leeftijd 2] jaar oud) op de openbare weg benaderd en belaagd terwijl verdachte daarbij zichtbaar zijn penis had ontbloot en waarbij verdachte die [aangever 2] heeft vastgepakt en
/ofachtervolgd;
Feit 3
hij op
meerderetijdstippen in
of omstreeksde periode van 17 september 2018 tot en met 14 oktober 2018, op meerdere locaties in Nederland, de eerbaarheid heeft geschonden door zich telkens op of aan een plaats voor het openbaar verkeer bestemd, met ontbloot geslachtsdeel te bevinden, te weten
 op 17 september 2018 aan de Hollewand te Hattem en
/ofaan de Zuiderzeestraatweg te Hattemerbroek;
 op 3 oktober 2018 aan de Herfterlaan te Zwolle;
 op 5 oktober 2018 aan het Molenpad te Nieuwleusen;
 op 14 oktober 2018 aan de Kinkhorststraat te Meppel; de Paltheweg te Nieuwleusen en
/ofde Kamperdwarsweg te Dalfsen.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Ten aanzien van feiten 1 primair en 2 primair, telkens:
Feitelijke aanranding van de eerbaarheid;
Ten aanzien van feit 3:
Schennis van de eerbaarheid op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, meermalen gepleegd.

5.De strafbaarheid van de feiten

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Over verdachte is een multidisciplinair rapport uitgebracht, bestaande uit een rapport van psychiater [psychiater 1] en een rapport van psycholoog [psycholoog 3] . Verdachte is volgens beide deskundigen lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een verstandelijke ontwikkelingsstoornis. Daarnaast is de persoonlijkheidsontwikkeling van verdachte ernstig gestagneerd naar voren komend in een zeer zwak ontwikkelde identiteit. In classificerende zin kan bij verdachte worden gesproken van een andere gespecificeerde persoonlijkheidsstoornis met gemende persoonlijkheidskenmerken. Er is bij verdachte tevens sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een stoornis in cannabisgebruik, matig van ernst, momenteel in remissie in een gereguleerde omgeving. Deze gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en ziekelijke stoornis waren ook aanwezig ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De psychiater en psycholoog komen op grond van hun bevindingen tot de conclusie dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd.
De rechtbank kan zich verenigen met de conclusies van de deskundigen. Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2 primair en 3 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek, waarvan 12 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, opname in een zorginstelling voor de duur van maximaal 18 maanden of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht, een drugsverbod en meewerken aan het verkrijgen van een dagbesteding. De officier van justitie heeft verder de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De raadsman heeft bepleit verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Daarnaast een voorwaardelijke straf met daaraan de door de reclassering opgestelde voorwaarden. Tot slot heeft de raadsman verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie, gedateerd 26 juli 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 3 september 2019;
- een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, gedateerd 22 januari 2019;
- een rapport van NIFP locatie Pieter Baan Centrum, opgemaakt door [psychiater 1] , psychiater onder supervisie van [psychiater 2] , psychiater, en [psycholoog 3] , GZ-psycholoog, onder supervisie van [psycholoog 2] GZ-psycholoog.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een reeks feiten, waaronder twee feitelijke aanrandingen van de eerbaarheid. Hij heeft in alle gevallen zijn geslachtsdeel getoond en bij [aangever 1] en [aangever 2] is het tot ongewild lichamelijk contact gekomen. Dergelijke feiten veroorzaken gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers. De rechtbank acht dit ernstige feiten, te meer omdat verdachte heeft verklaard dat hij bewust jonge meisjes koos, omdat zij niet zo snel aangifte doen.
Door de rechtbank is acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie over verdachte van 26 juli 2109, waaruit blijkt dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
Uit het rapport van de reclassering van 22 januari 2019 komt naar voren dat verdachte van mening is dat zijn bekering tot God al zijn problemen zal oplossen. Hij zal de straf krijgen die God vindt dat hij verdient, ook komt hij vrij wanneer God dat wil. Hierbij is geen sprake van enige responsiviteit aangaande begeleiding, toezicht en een eventuele behandeling.
Uit het psychiatrisch en psychologisch onderzoek komt naar voren dat het recidivegevaar hoog is. Vanuit gedragskundige optiek wordt, ter terugdringing van het risico op herhaling van verdachtes seksueel grensoverschrijdende gedragingen, geadviseerd de benodigde behandeling te beginnen in een kliniek. Betrokkene heeft geen inzicht in zijn psychische problematiek, maar is volgens de deskundigen primair geen agressieve man. Hij is in verstandelijk en adaptief opzicht beperkt en beschikt evenwel, vanuit zijn onrijpe persoonlijkheidsontwikkeling, over zeer matige copingvaardigheden. Verdachtes innerlijke motivatie voor hulp is beperkt, maar hij toont wel bereidheid zich te laten helpen. Gedacht wordt aan behandeling zoals geboden wordt binnen KKB (kortdurende klinische behandeling) bij de Van der Hoevenkliniek of een klinische behandeling binnen Trajectum, waar gerichte klinische behandelmodules voor licht verstandelijk beperkte personen met seksuele problematiek voorhanden zijn. Daarna kan de klinische behandeling op geleide van het effect geleidelijk worden omgezet in ambulante behandeling, waarbij – zeker gezien het risico op terugval in het eerdere middelengebruik – langdurig toezicht is geboden. Een gefaseerde, geleidelijke resocialisatie richting beschermd wonen ligt voor de hand, waarbij verdachte ook ondersteund kan worden in het verkrijgen van praktische stabiliteit op het gebied van financiën en werk. Tevens zal hij ondersteund moeten worden in het opbouwen van en gezond omgaan met (intieme) relaties. Gemeend wordt dat verdachte in de toekomst toegewezen blijft op een vorm van woonbegeleiding daar hij tot op heden niet in staat is geweest op pro sociale wijze een enigszins stabiel bestaan op te bouwen. Aangezien verdachte niet primair een agressieve man is en gemeend wordt dat hij zich voldoende zal voegen naar de voorgestelde behandeling, wordt geadviseerd deze behandeling te laten plaatsvinden binnen het kader van een deels voorwaardelijk strafdeel, indien de feiten bewezen worden geacht. Het kader van een (voorwaardelijke) tbs wordt thans vanuit de bovenbeschreven problematiek en risicotaxatie niet nodig geacht om behandeling bij verdachte te kunnen realisteren.
Uit het rapport van de reclassering van 3 september 2019 blijkt dat het recidivegevaar hoog is. Geadviseerd wordt aansluiting te zoeken bij het PBC-rapport en een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf aan verdachte op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een opname in een zorginstelling, een drugsverbod en het meewerken aan het verkrijgen van een dagbesteding. De reclassering adviseert de dadelijke uitvoerbaarheid van deze voorwaarden.
In de hiervoor weergeven rapporten is overigens niet beschreven voor welke duur de geadviseerde klinische behandeling zou moeten worden opgelegd.
De bewezenverklaarde feiten (te weten feiten 1 en 2 en in mindere mate verzamelfeit 3) onder de hiervoor genoemde omstandigheden rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank in beginsel een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Echter: uit de rapporten volgt dat intensieve en langdurige behandeling noodzakelijk is om de grote kans op herhaling te verkleinen, dat deze behandeling allereerst in klinisch moet plaatsvinden en dat dit traject zo spoedig mogelijk in gang moet worden gezet.
De rechtbank stelt aan de hand van de rapporten dus vast dat de kans op herhaling bij het achterwege blijven van intensieve behandeling groot is.
Ook stelt de rechtbank vast dat bij verdachte een begin van ziekte-inzicht en (dus) intrinsieke motivatie voor zo’n behandeling ontbreekt. Zo heeft hij onder meer ter zitting verklaard dat hij best hulp kan gebruiken bij praktische zaken als huisvesting en werk, maar dat er verder niets met hem aan de hand is nu hij God heeft gevonden en dat hij de kliniek daar ook zo spoedig mogelijk van zal overtuigen. Uit het reclasseringsrapport alsook het PBC-rapport komt weliswaar naar voren dat verdachte heeft meegewerkt, maar dat er geen wederkerigheid in het contact ontstaan. Verdachte wil enkel zijn eigen opvattingen en ideeën uitdragen en zijn idee bij een behandeling in de kliniek is dat hij hen gaat overtuigen dat er niets met hem aan de hand is en dat hij voldoende heeft aan de hulp van God.
Gezien het bovenstaande heeft de rechtbank weinig tot geen vertrouwen in het slagen van een klinische behandeling in het kader van een voorwaardelijk strafdeel. De kans is naar het oordeel van de rechtbank te groot dat een opname in deze vorm mislukt en dat verdachte daardoor onvoldoende behandeld is voordat hij – nat het uitzitten van zijn straf - in de maatschappij terugkeert.
Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte bij herhaling agressief en gewelddadig gedrag heeft laten zien. Verdachte is immers in 2015 veroordeeld voor een jarenlange gevangenisstraf inzake diefstal met geweld en ook twee van de onderhavige bewezenverklaarde feiten bevatten een zorgwekkend geweldscomponent waarbij hij geprobeerd heeft zijn slachtoffers tegen te houden.
Gelet op al het bovenstaande, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte naast een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege moet worden opgelegd en dat zijn behandeling zo spoedig mogelijk moet aanvangen. De rechtbank zal daarom de duur van de gevangenisstraf beperken tot een jaar met aftrek van voorarrest.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de tbs-maatregel met verpleging nog in het bijzonder dat wordt voldaan aan de eisen die de wet aan het opleggen daarvan stelt stelt, te weten dat sprake is van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld dan wel het een misdrijf betreft omschreven in artikel 37a lid 1 onder 1 van het Wetboek van Strafrecht en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel eist.
De maatregel zal worden opgelegd voor de feitelijke aanrandingen van de eerbaarheid. De rechtbank acht de oplegging van de maatregel proportioneel, mede omdat verdachte bij de eerste twee feiten zijn agressieve gedragingen hebben geleid tot ongewenst fysiek contact.
Gelet hierop is sprake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zoals bedoeld in artikel 38e Sr, en is de terbeschikkingstelling derhalve niet in duur gemaximeerd.
7a. De beoordeling van de civiele vorderingen, alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangever 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 300,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2018.
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2018.
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018.
De benadeelde partij [benadeelde 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het onder 3 bewezenverklaarde feit. Gevorderd wordt een bedrag van € 200,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2018.
Telkens is tevens verzocht om toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vorderingen worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Beoordeling door de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is, op grond van de gebezigde bewijsmiddelen en hetgeen verder ter terechtzitting met betrekking tot de vordering is gebleken, komen vast te staan dat de benadeelde partijen als gevolg van het onder 2 dan wel 3 bewezen verklaarde handelen tot het gevorderde bedrag schade hebben geleden, waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De vorderingen zijn voor toewijzing vatbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de pleegdatum.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte op basis van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht de verplichting op te leggen tot betaling aan de Staat van het toe te wijzen bedrag ten behoeve van genoemde benadeelde partijen.
7b. Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI)
De officier van justitie heeft gevorderd dat de VI voor de duur van 120 moet worden herroepen, nu verdachte zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.
De raadsman heeft bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen, nu de feiten helemaal aan het einde van de proeftijd zijn gepleegd en de onderstaande feiten geheel andere feiten zijn dan waarvoor de VI was verleend. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat de VI voor een heel klein deel dient te worden herroepen, bijvoorbeeld één maand, zodat vertraging bij de start van de behandeling beperkt blijft.
De rechtbank wijst de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling af, gelet op de opgelegde tbs met dwangverpleging, die spoedig zal moeten aanvangen.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 37a, 37b, 57, 239 en 246 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
 verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
12 (twaalf) maanden;
 beveelt dat de tijd, door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
 gelast dat verdachte
ter beschikkingwordt
gestelden beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege zal worden verpleegd;

heft ophet bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan die van de onvoorwaardelijk opgelegde straf;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 2 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [aangever 2], van een bedrag van
€ 300,-(driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 3 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 1], van een bedrag van
€ 200,-(tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 3 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 3], van een bedrag van
€ 200,-(tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 3 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [benadeelde 2], van een bedrag van
€ 200,-(tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [aangever 2] , een bedrag
te betalen van € 300,-(driehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 17 september 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 6 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 1] , een bedrag
te betalen van € 200,-(tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 4 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 3] , een bedrag
te betalen van € 200,-(tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 4 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [benadeelde 2] , een bedrag
te betalen van € 200,-(tweehonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 oktober 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 4 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 wijst af de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling (99/000177-35).
Dit vonnis is gewezen door mr. P.J.C. Cremers (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en mr. M. Wegter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Hoesstee, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 20 september 2019.
Mr. Van der Mei en mr. Wegter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door [verbalisant] , brigadier van de politie eenheid Oost-Nederland, dienst regionale recherche, afdeling thematische opsporing, team zeden, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600-2018511561, gesloten op 11 december 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van bevindingen, p. 48.
3.Proces-verbaal van bevindingen, p. 50.
4.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 januari 2019.
5.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , p. 59.
6.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] , p. 60.
7.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 januari 2019.