ECLI:NL:RBGEL:2019:6397

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
5 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2023
Zaaknummer
NL18.9449
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van grond door nazaten van schenkers na beëindiging gebruik schoolgebouw

In deze zaak vorderden eisers, nazaten van de oorspronkelijke schenkers, de terugoverdracht van een stuk grond dat in bruikleen was gegeven aan een school. De grond was geschonken aan de Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs, die het schoolgebouw had opgericht. Na de beëindiging van het gebruik van het schoolgebouw in 2015, stelden eisers dat de stichting, als rechtsopvolger van de vereniging, verplicht was om de grond om niet terug te geven aan hen. De stichting en de gemeente Bronckhorst, die het schoolgebouw en de grond had overgenomen, voerden aan dat de stichting niet tekortgeschoten was in haar verplichtingen, omdat de grond op basis van het economisch claimrecht van artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs aan de gemeente was overgedragen. De rechtbank oordeelde dat de stichting niet in gebreke was gebleven, omdat de verplichting tot teruggave van de grond niet meer nagekomen kon worden na de eigendomsoverdracht aan de gemeente. De rechtbank wees de vorderingen van eisers af, omdat de stichting en de gemeente op goede gronden handelden en de eisers geen eigendomsrecht meer hadden na de schenking in 1921. De rechtbank stelde vast dat er geen sprake was van onteigening of ongerechtvaardigde verrijking, en dat de stichting zich kon beroepen op overmacht. De proceskosten werden aan eisers opgelegd.

Uitspraak

VOORBLAD
Rechtbank Gelderland
Zaaknummer: NL18.9449
[eisers]. tegen gemeente Bronckhorst e.a.
Vonnis van 5 juli 2019
vonnis
_________________________________________________________________ _
RECHTBANK GELDERLAND
Civiel recht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer: NL18.9449
Vonnis van 5 juli 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1]

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te Utrecht,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser sub 6],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
7.
[eiser sub 7],
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
eisers, hierna samen te noemen: eisers,
advocaat mr. P.F. Schepel te Deventer,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BRONCKHORST,
zetelend te Hengelo (Gelderland),
verweerder, hierna te noemen: gemeente Bronckhorst,
advocaat mr. P.L.G. Haccou te Arnhem,
2. de stichting
STICHTING SCHOLENGROEP GELDERVESTE, VOOR CHRISTELIJK BASISONDERWIJS,
zetelend te Hengelo (Gld),
verweerder, hierna te noemen: de stichting,
advocaat J.M. Fluitsma te Arnhem.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de procesinleiding
- de akte rectificatie van eisers van 22 mei 2018
- de verweerschriften
- de akte houdende uitlating n.a.v. verweerschriften en producties van eisers van 19 november 2018
- het proces-verbaal van mondelinge behandeling op 5 december 2018.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers zijn nazaten van [erflater] , overleden op 12 januari 1891, en zijn echtgenote wijlen [echtgenote erflater] .
2.2.
[erflater] heeft op enig moment vóór het jaar 1888 een stuk grond (hierna: de grond) van negen are en tien centiare aan de Bronkhorsterweg in Steenderen, thans gemeente Bronckhorst, in bruikleen gegeven aan de Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs te Steenderen, gevestigd in Steenderen, om daarop een schoolgebouw te stichten. De school is geopend op 6 februari 1888. De bouw is gefinancierd met aanwending van giften van burgers. De school, laatstelijk genaamd “De Akker” (hierna: basisschool De Akker), was gelegen aan de Bronkhorsterweg 33 in Steenderen, gemeente Bronckhorst.
2.3.
De grond is bij akte van scheiding van de nalatenschap van [erflater] en zijn echtgenote van 17 april 1917 toegedeeld aan twee van hun zonen, te weten [eiser sub 3] en [eiser sub 6] . De rechten van deze zonen vallen in de onverdeelde gemeenschap van hun erfgenamen, onder wie eisers.
2.4.
Bij akte, op 7 november 1921 verleden voor notaris mr. C.A. Viëtor in Steenderen, hebben de twee hiervoor genoemde zonen de grond geschonken aan de eerder genoemde Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs te Steenderen. In deze akte is vermeld dat op het geschonken perceel “reeds” met toestemming van de eigenaren “van den ondergrond” door de genoemde vereniging een schoolgebouw was gesticht.
2.5.
De grond besloeg volgens de akte van 7 november 1921 een gedeelte van het perceel, kadastraal bekend gemeente Steenderen, sectie O, nummer 803, groot ongeveer zeven are en 83 centiare, en het gehele perceel nummer 802, groot een are en 50 centiare, samen volgens de akte negen are en 38 centiare. Als gevolg van de overdracht kreeg het nieuw gevormde perceel nummer O 1009.
2.6.
De eerder genoemde vereniging bezat twee schoolgebouwen, één in Steenderen en één in Toldijk. Bij akte, op 30 december 1947 verleden voor notaris mr. J.Th. Smalbraak in Steenderen, is het perceel O 1009, met het daarop gebouwde schoolgebouw, overgedragen aan de Vereniging tot Stichting en Instandhouding van Scholen met den Bijbel te Steenderen, gevestigd in Steenderen, in de akte (en ook hierna) aangeduid als de vereniging “School-Dorp”.
De akte luidt onder meer als volgt:

a. Voor het geval dat door de vereniging “School-Dorp” geëxploiteerde school in het dorp Steenderen aan de Bronkhorsterweg om welke redenen ook wordt opgeheven of verplaatst, of in deze school geen Christelijk onderwijs meer zal worden gegeven, is de vereniging “School-Dorp” verplicht om den grond van genoemd perceel O 1009 om niet over te dragen aan de partijen [eiser sub 3] en [eiser sub 6] , ieder, voor de overdeelde helft (of haar rechtverkrijgenden), terwijl de zich dan op genoemd perceel bevindende opstallen door de vereniging “School-Dorp” òf voor eigen rekening moeten worden gesloopt, òf door haar moeten worden overgedragen aan [eisers sub 3 en 6] tegen vergoeding van de verkoopwaarde die de opstallen dan zullen hebben, welke verkoopwaarde zal worden bepaald door drie beëdigde schatters, te benoemen door partijen in onderling overleg, of bij verschil van mening door den kantonrechter van de gemeente Steenderen. --------------------
De overdracht zal plaatsvinden bij notariële acte, welke zal worden verleden ten notariskantore te Steenderen, terwijl bij de overdracht gelijktijdig de voldoening van de eventueel voor de opstallen verschuldigde vergoeding zal plaatsvinden, terwijl de acte de bedingen zal bevatten, die alsdan ten gemelden kantore gebruikelijk zullen zijn, komende de kosten van overdracht en van de schatting ten laste van “School-Dorp”. --------------------
b) Bij eventuele vervreemding van genoemd perceel 1009 is de vereniging, “School-Dorp” verplicht aan den opvolger in den eigendom gelijke verplichtingen op te leggen als door haar onder a), b) en c) op zich worden genomen, terwijl van de overdracht kennis zal moeten worden gegeven aan [eisers sub 3 en 6] of hun rechtverkrijgenden, welke in de gelegenheid moeten worden gesteld om de te haren behoeve gemaakte bedingen aan te nemen. --------------------
c) In geval van overtreding of niet nakoming van het onder a) en b) bepaalde, zal de nalatige partij ten behoeve van de andere partij een dadelijk opeisbare boete verbeuren van duizend gulden voor elke overtreding of niet nakoming, onverminderd het recht om nakoming en/of vergoeding van kosten, schade en interessen te vorderen. --------------------
2.7.
Als gevolg van verkrijging van een strook grond bij akte van 12 mei 1964 en latere vernummering is het perceel O 1009 opgegaan in het huidige perceel, kadastraal bekend gemeente Steenderen, sectie U, nummer 247, groot negen are en 95 centiare.
2.8.
De stichting is de rechtsopvolgster onder algemene titel van de vereniging “School-Dorp”.
2.9.
De stichting heeft op enig moment aan gemeente Bronckhorst laten weten dat zij het gebruik van het schoolgebouw op laatstgenoemd perceel met ingang van 1 augustus 2015 duurzaam staakt. Op basis van een gezamenlijke schriftelijke verklaring met die inhoud is op 13 juli 2015 voor notaris mr. J.F.M. Schoot in Doetinchem een akte einde gebruik verleden, die de volgende dag is ingeschreven in de daartoe bestemde openbare registers. Door de inschrijving van de akte is de eigendom van, kort gezegd, het schoolterrein en het schoolgebouw overgegaan van de stichting op gemeente Bronckhorst.
2.10.
Feitelijk is het onderwijs in de school pas eind december 2015 geëindigd. In de laatste week van november 2016 is het schoolgebouw vervolgens gesloopt.
2.11.
De stichting heeft eisers niet over het onder 2.9 en 2.10 vermelde geïnformeerd. Eisers zijn er zelf van op de hoogte geraakt na de sloop van het schoolgebouw en publicatie van het voornemen van gemeente Bronckhorst om de bestemming van het perceel te wijzigen in wonen.
2.12.
Bij brief van 31 januari 2017 hebben eisers de stichting laten weten dat zij jegens hen is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de akte van 30 december 1947 (zie 2.6).
2.13.
Bij brief van 5 april 2017 heeft de stichting eisers verwezen naar gemeente Bronckhorst.
2.14.
Bij brief van 22 mei 2017 hebben eisers de stichting in gebreke en aansprakelijk gesteld wegens het tekortschieten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de akte van 30 december 1947. Volgens deze brief heeft de stichting nagelaten om de grond om niet (terug) over te dragen aan eisers, de rechtverkrijgenden van de oorspronkelijke schenkers. Daarnaast is de stichting in gebreke gebleven om gelijke verplichtingen op te leggen aan gemeente Bronckhorst en om de rechtverkrijgenden in kennis te stellen van de eigendomsoverdracht die heeft plaatsgevonden. De stichting is verzocht om alsnog haar verplichtingen na te komen en de eigendom van het perceel om niet aan de rechtverkrijgenden over te dragen. Subsidiair hebben eisers jegens de stichting aanspraak gemaakt op vergoeding van de schade die de rechtverkrijgenden hebben geleden als gevolg van het tekortschieten van de stichting.
2.15.
Bij brieven van hun advocaat van 10 augustus 2017 hebben eisers zowel de stichting als gemeente Bronckhorst aangeschreven en voor zover nodig nogmaals in gebreke en aansprakelijk gesteld.
2.16.
Bij brief van 14 september 2017 heeft de stichting laten weten dat zij op grond van het dwingendrechtelijke artikel 110 van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO) was gehouden tot medewerking aan overdracht van de grond aan gemeente Bronckhorst en dat overdracht aan eisers nietig zou zijn. De stichting meent daarom niet onrechtmatig jegens eisers te hebben gehandeld.
2.17.
Gemeente Bronckhorst heeft bij brief van haar advocaat van 21 september 2017 eveneens iedere aansprakelijkheid van de hand gewezen.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair:gemeente Bronckhorst en de stichting hoofdelijk veroordeelt tot betaling aan hen van een bedrag aan schadevergoeding, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 juli 2015;
subsidiair:de stichting veroordeelt om aan hen te betalen een bedrag van € 453,78 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 juli 2015;
II. gemeente Bronckhorst en de stichting hoofdelijk veroordeelt in de proceskosten en de nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten vanaf 14 dagen na de datum van het te wijzen vonnis.
3.2.
Eisers leggen aan hun vorderingen ten grondslag dat de stichting is tekortgeschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit de akte van 30 december 1947, doordat zij de grond niet (om niet) terug heeft overgedragen aan de rechtverkrijgenden van de oorspronkelijke schenkers, doordat zij geen gelijke verplichtingen als die volgens deze akte op haar rusten, heeft opgelegd aan gemeente Bronckhorst en doordat zij de rechtverkrijgenden van de schenkers niet in kennis heeft gesteld van de eigendomsoverdracht die heeft plaatsgevonden. Nakoming door de stichting van de verplichting tot teruggave van de grond is blijvend onmogelijk geworden als gevolg van de eigendomsovergang naar gemeente Brockhorst. Ook na ingebrekestelling weigert de stichting de waarde van het perceel aan eisers te vergoeden. Zij verkeert daarom van rechtswege in verzuim en is gehouden bij wijze van schadevergoeding de waarde van de grond aan eisers te vergoeden.
Door de handelwijze van de stichting is de grond in eigendom overgegaan naar gemeente Bronckhorst, die daardoor ten opzichte van eisers ongerechtvaardigd is verrijkt. Daarnaast heeft gemeente Bronckhorst volgens eisers onrechtmatig jegens hen gehandeld door gebruik te maken van haar bevoegdheid als bedoeld in artikel 110 WPO en een notariële akte einde gebruik te laten opmaken, terwijl zij dat niet mag ten aanzien van oude eigendomsscholen als waar het in deze zaak om gaat. Volgens eisers is daarmee sprake van détournement de pouvoir. Gemeente Bronckhorst heeft volgens eisers bovendien onrechtmatig jegens hen gehandeld doordat zij heeft geprofiteerd van de wanprestatie door de stichting.
3.3.
Gemeente Bronckhorst en de stichting voerden primair een niet-ontvankelijkheidsverweer. Dit hebben zij echter tijdens de mondelinge behandeling laten varen, zodat de rechtbank het niet meer hoeft te beoordelen.
Het inhoudelijke verweer komt op het volgende neer.
Gemeente Bronckhorst en de stichting betwisten dat de stichting is tekortgeschoten in haar verplichting tot teruglevering van de grond. Basisschool De Akker kwalificeert volgens gemeente Bronckhorst en de stichting, anders dan eisers menen, niet als oude eigendomsschool in de zin van de Lager-onderwijswet 1920, zodat de school onder de regeling van artikel 110 WPO viel en aan gemeente Bronckhorst een economisch claimrecht toekwam. Daarmee is de bepaling in de akte uit 1947 die de stichting verplichtte tot teruglevering van het perceel O 1009 op grond van artikel 3:40 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) nietig wegens strijd met een dwingende wetsbepaling.
Voor het geval de rechtbank zou oordelen dat basisschool De Akker wél een oude eigendomsschool was, voeren gemeente Bronckhorst en de stichting het volgende aan. Door grootschalige verbouwingen en renovaties in 1962 en 1984 en door uitbreidingen in 2000 en 2005 – waarbij gemeente Bronckhorst mede-eigenaar van het schoolgebouw is geworden en de school ook deels op grond van gemeente Bronckhorst is gebouwd – werd het huidige artikel 110 WPO op de school van toepassing en kwam aan gemeente Bronckhorst een economisch claimrecht toe. De hiervoor bedoelde bepaling in de akte van 30 december 1947 is dan langs deze weg nietig of vernietigbaar. Zij moet dan worden geacht nooit te hebben bestaan, waardoor de stichting ook niet kan zijn tekortgeschoten in de nakoming ervan. Dat de stichting eisers niet op de hoogte heeft gebracht van de overdracht aan gemeente Bronckhorst, is niet onbegrijpelijk, in aanmerking nemend dat de verplichting tot overdracht niet bestond of actueel was.
In het geval basisschool De Akker wel een oude eigendomsschool was, valt een eventuele tekortkoming niet aan de stichting toe te rekenen. Zij kan zich dan namelijk beroepen op overmacht. Zij heeft de eigendom overgedragen op basis van de veronderstelling dat daarop het economisch claimrecht van toepassing zou zijn.
Gemeente Bronckhorst en de stichting voeren verder aan dat gemeente Bronckhorst niet op onrechtmatige wijze van een wanprestatie heeft geprofiteerd, nu de stichting niet toerekenbaar is tekortgeschoten jegens eisers. Ook indien de stichting tekort zou zijn geschoten, heeft gemeente Bronckhorst naar eigen zeggen niet onrechtmatig gehandeld. Ten eerste was zij niet op de hoogte van de bijzondere voorwaarde in de akte van levering van 30 december 1947 en ten tweede doen zich geen bijzondere omstandigheden voor die maken dat het profiteren van de vermeende tekortkoming van de stichting onrechtmatig is.
Indien de rechtbank de stichting en gemeente Bronckhorst zou volgen in hun betoog dat basisschool De Akker door verbouwingen zijn kwalificatie als oude eigendomsschool is verloren, voeren zij aan dat de vorderingen van eisers zijn verjaard. Sinds het ontstaan van de schade – het verliezen van de kwalificatie als oude eigendomsschool door de verbouwing in 1962, of in ieder geval door de verbouwing in 1984 – zijn immers meer dan twintig jaren verstreken.
Ook anderszins hebben de stichting en gemeente Bronckhorst naar eigen zeggen niet onrechtmatig jegens eisers gehandeld.
Tot slot voeren zij aan dat gemeente Bronckhorst niet (ongerechtvaardigd) is verrijkt.
3.4.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op de stellingen van partijen, voor zover voor de beoordeling van belang.

4.De beoordeling

Juridisch kader

4.1.
Artikel 110 WPO regelt het zogeheten economisch claimrecht van gemeenten. Op grond van lid 1 van dit artikel kunnen het college van burgemeester en wethouders van een gemeente en het bevoegd gezag van een niet door deze gemeente in stand gehouden school dat eigenaar is van het gebouw en terrein in een gezamenlijke akte verklaren dat het bevoegd gezag blijvend heeft opgehouden dan wel blijvend zal ophouden het gebouw of terrein of een voor eigendomsoverdracht vatbaar gedeelte daarvan, voor de school te gebruiken. In deze zaak is de stichting een bevoegd gezag zoals bedoeld in dit artikellid.
4.2.
Het economisch claimrecht is ingevoerd in 1920. Er is mee bewerkstelligd dat overheden worden beschermd tegen vervreemding van schoolgebouwen door particuliere scholen waarin de gemeente heeft geïnvesteerd. Het economisch claimrecht strekt zich blijkens de tekst van artikel 110 WPO ook uit over het terrein waarop de school in stand wordt gehouden. De verklaring waarom het in lid 1 van het artikel gaat, houdt kort gezegd in dat het gebouw en het terrein blijvend niet meer als school gebruikt (zullen) worden.
4.3.
Door de inschrijving van de in 4.1 bedoelde akte verkrijgt de gemeente op grond van artikel 110 lid 4 WPO de eigendom van het schoolgebouw en van het terrein waarop de school in stand wordt gehouden.
4.4.
Het economisch claimrecht geldt in beginsel voor alle schoolgebouwen, “tenzij deze een gebouw betreft als bedoeld in artikel E33 van de Overgangswet WBO” (zie artikel 110 lid 4 WPO). Artikel E33 van de Overgangswet WBO (Wet op het basisonderwijs) heeft betrekking op zogeheten oude eigendomsscholen.
4.5.
Laatstgenoemd artikel verwijst naar artikel 205 lid 1 van de Lager-onderwijswet 1920, waarin de definitie van een “oude eigendomsschool” is opgenomen. Het gaat om (i) terreinen en gebouwen van bijzondere lagere scholen die (ii) eigendom van de schoolbesturen zijn en (iii) op 1 januari 1921 in gebruik of in aanbouw waren.
4.6.
Voor oude eigendomsscholen geldt een regeling die is neergelegd in het Besluit van 7 juli 1987, houdende regels inzake de vergoeding voor en de buitengebruikstelling van oude eigendoms- en huurscholen (hierna: Besluit oude eigendomsscholen). Voor oude eigendomsscholen geldt het economisch claimrecht van artikel 110 WPO niet. Wel is het schoolbestuur bij het einde van het gebruik als school (in de zin van artikel 110 lid 1 WPO) verplicht de door de gemeente betaalde vergoedingen terug te betalen aan de gemeente (artikel 11 Besluit oude eigendomsscholen).
Oude eigendomsschool?
4.7.
Tussen partijen is (kennelijk) niet in geschil dat zich in deze zaak een geval heeft voorgedaan als bedoeld in de (in 2.6 van dit vonnis vermelde) akte van 30 december 1947, waarin op de stichting (als rechtsopvolgster van de vereniging “School-Dorp”) de verplichting kwam te rusten de grond om niet over te dragen aan eisers als rechtverkrijgenden van [eiser sub 3] en [eiser sub 6] . Vast staat dat de stichting deze verplichting niet is nagekomen en dat nakoming blijvend onmogelijk is, omdat met de inschrijving van de akte van 13 juli 2015 (zie 2.9) ook de eigendom van de grond is overgegaan op gemeente Bronckhorst.
4.8.
Eisers stellen zich op het standpunt dat basisschool De Akker een oude eigendomsschool was, die om die reden was uitgezonderd van het economisch claimrecht zoals dat is neergelegd in artikel 110 WPO. De stichting had de grond daarom niet aan gemeente Bronckhorst mogen overdragen en gemeente Bronckhorst had, gelet op artikel E33 van de Overgangswet WBO, geen gebruik mogen maken van haar bevoegdheid neergelegd in artikel 110 WPO. Daaruit volgt, zo is ter zitting betoogd, dat er geen grondslag was voor de verkrijging door gemeente Bronckhorst, en dus heeft de akte van 13 juli 2015, waarop deze verkrijging is gebaseerd, geen rechtsgevolg (gehad).
4.9.
Volgens gemeente Bronckhorst en de stichting hebben eisers onvoldoende gesteld om te concluderen dat sprake is van een oude eigendomsschool. Bovendien pleit tegen het standpunt van eisers dat ten tijde van de vervreemding van de school bij de akte van 30 december 1947 geen toepassing is gegeven aan artikel 205 lid 9 van de Lager-onderwijswet 1920 (welk artikellid – kort gezegd – voorziet in een verplichting tot terugbetaling aan de gemeente van (een gedeelte van) de som die is verstrekt voor verbouwing en vernieuwing van de school) en ook dat daarna van overheidswege bijdragen zijn verstrekt voor verbouwingen en uitbreidingen van de school. Het regime van artikel 110 WPO is dan ook (daardoor) van toepassing (geworden) en aan gemeente Bronckhorst kwam dan ook wel het economisch claimrecht toe. De bepaling uit de akte van 30 december 1947 is bovendien nietig of vernietigbaar wegens strijd met de dwingendrechtelijke regeling van artikel 110 WPO, aldus gemeente Bronckhorst en de stichting.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank hebben eisers inderdaad onvoldoende gesteld om ervan uit te gaan dat is voldaan aan alle criteria van artikel 205 lid 1 Lager-onderwijswet
1920. De rechtbank heeft daarbij het oog op de eis dat terreinen en gebouwen eigendom zijn van bijzondere lagere scholen. De tekst van de eerste zin van het artikellid bepaalt niet uitdrukkelijk wanneer de bijzondere lagere scholen eigenaar moeten zijn van de terreinen en gebouwen. Gelet op de datum die verderop in dezelfde zin staat – waarop de terreinen en gebouwen in gebruik moeten zijn – en gezien het feit dat de Lager-onderwijswet 1920 op
1 januari 1920 in werking is getreden, ligt het voor de hand dat het artikellid eist dat (ook) de eigendom van het terrein op 1 januari 1920 bij de bijzondere lagere scholen berust. Aan die eis is in dit geval niet voldaan, omdat de school toen stond op grond die in bruikleen was gegeven aan de Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs. Daaruit volgt dat het gebouw dat voor basisschool De Akker werd gebruikt, geen gebouw was in de zin van artikel E33 van de Overgangswet WBO en dat door de stichting en gemeente Bronckhorst op goede gronden toepassing is gegeven aan wat overigens is bepaald in artikel 110 lid 4 WPO. De stelling van eisers dat gemeente Bronckhorst van haar bevoegdheid neergelegd in artikel 110 WPO gebruik heeft gemaakt voor een ander doel dan waarvoor deze bevoegdheid is gegeven, gaat dan ook niet op. De rechtbank laat nog daar dat het afleggen van de verklaring einde gebruik bedoeld in artikel 110 lid 1 WPO weliswaar een bevoegdheid is, maar dat eisers niet hebben gesteld dat de afgegeven verklaring inhoudelijk onjuist was. Ook daarom valt niet in te zien dat de bevoegdheid tot het afleggen van de verklaring niet bestond of dat daarvan geen gebruik had mogen worden gemaakt. Daarbij komt nog dat de benadering van eisers eraan voorbij ziet dat het inschrijven van de in een akte neergelegde verklaring in de openbare registers niet op een bevoegdheid van (in dit geval) de stichting en gemeente Bronckhorst berust, maar dwingend is voorgeschreven.
4.11.
Zelfs als het vorenstaande niet juist zou zijn, geldt dat eisers te weinig hebben ingebracht tegen de omstandigheden – weergegeven in 4.9 van dit vonnis – die de stichting en gemeente Bronckhorst hebben aangevoerd ter ondersteuning van hun standpunt dat de school geen oude eigendomsschool is geweest. De stichting en gemeente Bronckhorst hebben de financiering van de betreffende verbouwingen en uitbreidingen door, kort gezegd, de overheid met stukken onderbouwd. Eisers hebben daartegen tijdens de mondelinge behandeling uitsluitend aangevoerd, zonder onderbouwing met stukken, dat zij oude kasboeken hebben opgevist en dat daarin niets staat over subsidie voor verbouwingen. Daarmee hebben eisers hun standpunt over de herkomst van de gelden die zijn besteed aan de verbouwingen en uitbreidingen onvoldoende gemotiveerd gehandhaafd. Ook dan moet worden geoordeeld dat door de stichting en gemeente Bronckhorst op goede gronden toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 110 lid 4 WPO.
4.12.
Gelet op wat hiervoor is geoordeeld kan in het midden worden gelaten wat er zij van het verweer dat basisschool De Akker bij de invoering van de Lager-onderwijswet 1920 wel een oude eigendomsschool in de zin van artikel 205 van deze wet was, maar deze “status” heeft verloren doordat er nadien verbouwingen en uitbreidingen hebben plaatsgevonden die van overheidswege zijn gefinancierd met als gevolg dat artikel 110 lid 4 weer van toepassing is geworden. Ook het verjaringsverweer van de stichting en gemeente Bronckhorst hoeft niet te worden beoordeeld. Dit verweer is immers gevoerd onder de niet vervulde voorwaarde dat de rechtbank zou oordelen dat basisschool De Akker de kwalificatie oude eigendomsschool is verloren. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat het verweer zou zijn gepasseerd als het had moeten worden beoordeeld. Als sprake is van een tekortkoming of van een onrechtmatige daad waardoor eisers schade hebben geleden, dan heeft die plaatsgevonden toen de akte van 13 juli 2015 werd ingeschreven in de openbare registers. Door deze inschrijving ging immers de eigendom van het gebouw van basisschool De Akker en van het terrein waarop deze school stond, over van de stichting op gemeente Bronckhorst en kon de stichting niet meer voldoen aan haar verplichting de grond waarom het in deze zaak gaat (om niet) over te dragen aan eisers. De verjaringstermijn van vijf jaar als bedoeld in artikel 3:310 BW die vanaf de inschrijving in de openbare registers is gaan lopen, is op dit moment nog niet verstreken.
Nietigheid?
4.13.
De rechtbank komt vervolgens toe aan het verweer van de stichting en gemeente Bronckhorst dat de rechtshandeling, bestaande in het opnemen van het beding in de akte van levering van 30 december 1947 waarbij de verplichting tot het om niet overdragen van de grond van perceel O 1009 aan de rechtverkrijgenden van de schenkers in het leven is geroepen, nietig is wegens strijd met de dwingende bepalingen van artikel 110 WPO. Als grondslag voor dit verweer verwijzen de stichting en gemeente Bronckhorst naar artikel 3:40 lid 2 van het BW. Naar aanleiding van dit verweer overweegt de rechtbank als volgt.
4.14.
Partijen zijn het erover eens en ook de rechtbank gaat ervan uit dat artikel 110 lid 4 WPO dwingend recht behelst voor zover het leidt tot verkrijging van de eigendom van wat daarin, en hierna, wordt aangeduid als het gebouw en het terrein. Deze verkrijging is een gevolg dat dit artikellid verbindt aan de inschrijving van de akte waarin de verklaring over het einde van het gebruik als school van het gebouw en het terrein is neergelegd. Deze inschrijving (zo herhaalt de rechtbank) heeft er in deze zaak toe geleid dat de verplichting om de grond (om niet) over te dragen aan de rechtverkrijgenden van de schenkers ervan, niet meer kan worden nagekomen. De rechtbank stelt vast dat het artikellid geen verbod behelst van een beding zoals hier aan de orde. Feiten en omstandigheden die erop duiden dat het artikellid de strekking heeft de geldigheid van een zodanig beding aan te tasten, zijn gesteld noch gebleken. Van strijd met een dwingende wetsbepaling in de zin van artikel 3:40 lid 2 BW is dan ook geen sprake.
4.15.
Dan moet, gelet op artikel 3:40 lid 1 BW, worden beoordeeld of het hier gaat om een beding dat door zijn inhoud of strekking zodanig in strijd komt met het doel of de strekking van de WPO dat het beding als strijdig met de openbare orde of goede zeden nietig is. In het onderhavige geval komt met name de eventuele strijd met de openbare orde als nietigheidsgrond in aanmerking. Voor het oordeel dat het beding nietig is op de grond dat zijn inhoud of strekking in strijd is met de openbare orde, moet sprake zijn van strijd met fundamentele beginselen van de rechtsorde of met algemene belangen van fundamentele aard.
4.16.
Het beding uit de akte van 1947 strekt ertoe dat het stuk grond aan eisers (om niet) wordt overgedragen als, kort gezegd, de school die op het stuk grond staat, ophoudt te bestaan. In zoverre botst het beding met de bescherming die (artikel 110 van) de WPO aan de gemeente beoogt te bieden tegen vervreemding van schoolgebouwen door particuliere scholen waarin zij heeft geïnvesteerd (zie 4.2). Naar het oordeel van de rechtbank brengt dat niet mee dat het beding een inbreuk oplevert op zodanig fundamentele beginselen van de rechtsorde dat op de voet van artikel 3:40 lid 1 BW strijd met de openbare orde moet worden aangenomen. Van nietigheid wegens strijd met de openbare orde als bedoeld in artikel 3:40 lid 1 BW is dan ook geen sprake.
Overmacht?
4.17.
De stichting en gemeente Bronckhorst stellen zich vervolgens op het standpunt dat een eventuele tekortkoming – de inschrijving in de openbare registers van de akte van 13 juli 2015, waardoor de eigendom van de grond en het gebouw overging van de stichting naar gemeente Bronckhorst en de grond niet meer (om niet) kon worden overgedragen aan de rechtverkrijgenden van de schenkers ervan – niet aan de stichting kan worden toegerekend, omdat zij zich kan beroepen op overmacht. Dat verweer dat weliswaar subsidiair wordt gevoerd (voor het geval basisschool De Akker wel een oude eigendomsschool zou zijn), maar waarop niettemin door de rechtbank acht wordt geslagen, omdat vast staat dat de stichting haar verplichting uit de akte van 1947 niet is nagekomen, is gegrond. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
4.18.
Volgens artikel 6:74 lid 1 BW verplicht iedere tekortkoming in de nakoming van een verbintenis de schuldenaar – in dit geval de stichting – de schade die de schuldeiser – in dit geval eisers – daardoor lijdt te vergoeden, tenzij de tekortkoming de schuldenaar niet kan worden toegerekend. Een tekortkoming kan de schuldenaar niet worden toegerekend, indien zij niet is te wijten aan zijn schuld, noch krachtens de wet, rechtshandeling of in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt (artikel 6:75 BW). Met andere woorden: alleen in geval van overmacht kan een tekortkoming de schuldenaar niet worden toegerekend.
4.19.
Gemeente Bronckhorst en de stichting voeren in dit kader aan dat de stichting basisschool De Akker aan gemeente Bronckhorst heeft overgedragen op basis van de veronderstelling dat daarop het economisch claimrecht van toepassing zou zijn. De school is sinds 1947 ook als zodanig behandeld door eenieder die daarbij betrokken was. Nooit heeft zich iemand van de erven-Remmelink bij gemeente Bronckhorst gemeld met betrekking tot de plicht tot overdragen die is opgenomen in de akte uit 1947 die is gesloten door de derde rechtsvoorganger onder algemene titel van de stichting, aldus gemeente Bronckhorst en de stichting. Zij voeren verder aan dat zij zich in verband met het voornemen om het gebruik van de school te staken hebben gewend tot een notaris en dat ook de notaris hen niet heeft gewezen op de eventuele strijdigheid van hun handelen met enige verplichting voortvloeiend uit oude akten. Naar het oordeel van de rechtbank kan in deze door gemeente Bronckhorst en de stichting geschetste omstandigheden de tekortkoming krachtens de in het verkeer geldende opvattingen inderdaad niet aan de stichting worden toegerekend. Het beroep op overmacht slaagt dus.
Profiteren van wanprestatie?
4.20.
Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat de tekortkoming niet aan de stichting kan worden toegerekend, bestaat ook geen grond voor het oordeel dat gemeente Bronckhorst op onrechtmatige wijze heeft geprofiteerd van wanprestatie door de stichting. De vorderingen van eisers zijn daarom ook op die grond niet toewijsbaar.
Ongerechtvaardigde verrijking?
4.21.
Eisers stellen zich verder op het standpunt dat gemeente Bronckhorst – doordat zij de eigendom van de percelen U 247 en U 248 overgedragen heeft gekregen – ten opzichte van hen ongerechtvaardigd is verrijkt als bedoeld in artikel 6:212 BW. Voor een geslaagd beroep op ongerechtvaardigde verrijking moet sprake zijn van (i) een verrijking van gemeente Bronckhorst, (ii) een verarming van eisers, (iii) causaal verband tussen deze verrijking en verarming en (iv) de verrijking moet ongerechtvaardigd zijn; er mag geen redelijke grond bestaan voor de verrijking.
4.22.
De stichting en gemeente Bronckhorst voeren terecht aan dat van een verrijking geen sprake is. Gemeente Bronckhorst heeft fors geïnvesteerd in basisschool De Akker.
Zij is door de verkrijging van de eigendom van de genoemde percelen dan ook niet verrijkt, maar alleen gecompenseerd voor (een deel van) de investeringen die zij in de school heeft gedaan. Dat past ook in de ratio van het economisch claimrecht, dat in het leven is geroepen om de overheid (gemeenten) te beschermen tegen vervreemding van scholen. Daardoor verliezen gemeenten immers hun investering in die scholen. Voor zover al sprake zou zijn van een verrijking van gemeente Bronckhorst, is die verrijking niet ongerechtvaardigd. Toepassing van het economisch claimrecht is immers bij wet gerechtvaardigd. Bovendien vormt de investering van overheidsgelden in de school en de bescherming tegen het verlies van deze investeringen ook een rechtvaardiging voor de verrijking van gemeente Brockhorst.
Verboden vorm van onteigening?
4.23.
Eisers stellen zich nog op het standpunt dat jegens hen sprake is van een door artikel 14 van de Grondwet en het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) verboden vorm van onteigening zonder enige vorm van schadeloosstelling. Eisers voeren aan dat dergelijk gedrag een overheidslichaam niet betaamt en dat het ook daarom onrechtmatig is jegens hen.
4.24.
Zoals gemeente Bronckhorst en de stichting daartegen echter terecht aanvoeren, gaat het standpunt van eisers eraan voorbij dat zij - als gevolg van de schenking van de grond aan de Vereniging voor Christelijk Nationaal Schoolonderwijs te Steenderen in 1921 (zie 2.4) - geen eigenaar (meer) zijn van de grond die gemeente Bronckhorst heeft verkregen. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) bij de toepassing van artikel 1 van het Eerste Protocol een autonoom en ruim begrip van eigendom hanteert. Als “eigendom” in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol worden beschouwd rechten en belangen die een vermogenswaarde vertegenwoordigen. De ruime bescherming die aldus aan artikel 1 van het Eerste Protocol kan worden ontleend, wordt beperkt door de voorwaarde dat het eigendomsrecht in voldoende mate moet vaststaan. Het moet gaan om “assets, including claims, in respect of which the applicant can argue that he has at least a ‘legitimate expectation’ of obtaining effective enjoyment of a property right”. Een aanspraak die slechts hoop op (herleving van) een eigendomsrecht behelst, is onvoldoende om van eigendom te kunnen spreken (zie het arrest van het EHRM van 12 juli 2001, ECLI:CE:ECHR:2001:0712JUD004252798, Hans-Adam II van Liechtenstein/Duitsland). Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in het geval van eisers geen sprake is van eigendom in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol. De eigendom was overgedragen door de schenking van de grond in 1921, terwijl het beding in de akte van 1947 weliswaar een aanspraak op teruggave van de grond inhoudt, maar uitsluitend in een (ten tijde van deze akte nog) onzekere toekomstige situatie. Dat is onvoldoende om te kunnen spreken van een “legitimate expectation” als bedoeld in het hiervoor vermelde arrest van het EHRM. Omdat geen sprake is van eigendom, kan ook geen sprake zijn van onteigening en dus ook niet van een onrechtmatige wijze van onteigening.
Slotoverwegingen
4.25.
Uit al het voorgaande volgt dat de vorderingen van eisers moeten worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vorderingen niet kunnen dragen.
4.26.
Eisers worden in het ongelijk gesteld en moeten daarom de proceskosten dragen.
Omdat de stichting en gemeente Bronckhorst, hoewel zij zich ieder laten bijstaan door een eigen advocaat, gezamenlijk verweer hebben gevoerd door identieke verweerschriften in te dienen, en hun advocaten verbonden zijn aan hetzelfde kantoor, ziet de rechtbank aanleiding om bij de begroting van het salaris advocaat een correctiefactor van 0,5 toe te passen.
4.27.
De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van gemeente Bronckhorst op:
- griffierecht € 1.950,00
- salaris advocaat
543,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 543,00)
Totaal € 2.493,00
4.28.
De kosten aan de zijde van de stichting worden begroot op:
- griffierecht € 1.950,00
- salaris advocaat
543,00(2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 543,00)
Totaal € 2.493,00
4.29.
De gevorderde nakosten en wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten zullen worden toegewezen zoals hierna te vermelden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt eisers in de proceskosten, zowel aan de zijde van gemeente Bronckhorst als aan de zijde van de stichting tot op heden begroot op € 2.493,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt eisers in de na dit vonnis ontstane kosten, zowel aan de zijde van gemeente Bronckhorst als aan de zijde van de stichting begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat eisers niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 5 juli 2019.
JE/LE