ECLI:NL:RBGEL:2019:630

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
18 februari 2019
Zaaknummer
05/046178-18 en 05/013827-18 (gevoegd ter terechtzitting)
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een 24-jarige man voor mishandeling, vernieling en wederspannigheid met bijzondere voorwaarden

Op 15 februari 2019 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 24-jarige man, die werd beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder mishandeling, vernieling en wederspannigheid. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand, met als bijzondere voorwaarden een ambulante behandelverplichting en een onvoorwaardelijke taakstraf van 60 uren. De zaak kwam voort uit incidenten die plaatsvonden tussen 2014 en 2018, waarbij de verdachte zijn moeder en twee andere slachtoffers mishandelde en zich verzette tegen de politie tijdens zijn aanhouding. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de mishandeling van zijn ex-vriendin en haar neef, maar sprak hem vrij van de mishandeling van zijn moeder. De rechtbank vond de aangifte van de moeder onvoldoende concreet en specifiek. De verdachte had eerder al een aantal strafbare feiten gepleegd en was tijdens de incidenten onder invloed van alcohol. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een mogelijke verstandelijke beperking en een geschiedenis van alcoholmisbruik. De rechtbank legde ook schadevergoedingen op aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de daden van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Parketnummers : 05/046178-18 en 05/013827-18 (gevoegd ter terechtzitting)
Datum uitspraak : 15 februari 2019
Tegenspraak
vonnis van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1994 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven op de [adres] .
Raadsman: mr. J.A. Schadd, advocaat te Arnhem.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
1 februari 2019.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Onder parketnummer
05/046178-18is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 26 januari 2014 tot en met 29 decemer 2017 te Twello, gemeente Voorst zijn/haar moeder, [slachtoffer 1] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 1] een of meerdere malen
- tegen/in/op het gezicht en/of het hoofd en/of de ribben althans het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- ( met kracht) tegen het lichaam te duwen (waardoor die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen);
2.
hij op of omstreeks 19 november 2017 te Twello, gemeente Voorst [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2] een of meerdere malen
- ( met kracht) tegen het lichaam te duwen (waardoor die [slachtoffer 2] van een trap afviel) en/of
- een kopstoot te geven;
3.
hij op of omstreeks 19 november 2017 te Twello, gemeente Voorst [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] een of meerdere malen in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd althans het lichaam te slaan en/of te stompen;
4.
hij op of omstreeks 19 november 2017 te Twello, gemeente Voorst opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] niet toe te staan 112 te bellen en/of hulp in te schakelen, (immers moest die [slachtoffer 3] zijn telefoon steeds zichtbaar voor verdachte houden) en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (tegen haar/zijn/hun wil) in voornoemde woning en/of kamer vast te houden en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] voortdurend in de gaten te houden en/of
- die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te slaan en/of een kopstoot te geven en/of (met kracht) te duwen en/of met gebruikmaking van zijn psychisch en/of fysiek overwicht op die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , een dusdanige situatie te creëeren waardoor die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] belet werden haar/zijn/hun eigen bewegingsvrijheid te bepalen en/of zich te onttrekken aan de intimiderende en bedreigende invloedssfeer van verdachte, en aldus die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] (telkens) belet te gaan waarheen zij zich wilden begeven;
5.
hij op of omstreeks 2 augustus 2017 te Twello, gemeente Voorst opzettelijk en wederrechtelijk een (binnendeur), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
Onder parketnummer
05/013827-18is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 januari 2018 te Twello, gemeente Voorst, opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto (kenteken [kenteken] ), in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 5] toebehoorde, heeft vernield, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op of omstreeks 20 januari 2018 te Twello, gemeente Voorst, zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen (een) ambtena(a)r(en), te weten tegen [slachtoffer 6] (hoofdagent van politie) en/of [slachtoffer 7] (hoofdagent van politie) , werkzaam in de rechtmatige oefening van zijn/hun bediening, te weten incidentenafhandeling binnen de gemeente Voorst door (met zijn arm(en)) te rukken en/of te trekken en/of door (met kracht) met zijn lichaam te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtena(a)r(en) verdachte trachtte(n) te geleiden en/of door te schoppen en/of te trappen in de richting van die ambtena(a)r(en).

2.Overwegingen ten aanzien van het bewijs

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 05/046178-18 onder 2, 3 en 5 tenlastegelegde en tot vrijspraak voor het onder 1 en 4 tenlastegelegde. Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder feit 1 en 2 tenlastegelegde in de zaak met parketnummer 05/013827-18.
Het standpunt van de verdediging
In de zaak met parketnummer 05/046178-18 heeft de raadsman ten aanzien van feit 1 en 4 vrijspraak bepleit, zich ter zake van feit 2 en 3 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en voor feit 5 geen bewijsverweer gevoerd. Ter zake van feit 1 en 2 van de zaak met parketnummer 05/013827-18 heeft de raadsman evenmin een bewijsverweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
Parketnummer
05/046178-18 [1]
Feit 1
Evenals de officier van justitie en de raadsman, acht de rechtbank op basis van de inhoud van het dossier en hetgeen ter zitting is besproken niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde mishandeling van zijn moeder. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de aangifte onvoldoende concreet en specifiek is over afzonderlijke incidenten en onvoldoende wordt ondersteund door één of meer andere bewijsmiddelen
.De rechtbank zal verdachte daarom van dit feit vrijspreken.
Feit 2
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft – samengevat weergegeven – het volgende verklaard. Toen zij in de nacht van 19 november 2017 haar ouderlijke woning in Twello, gemeente Voorst, wilde binnengaan, zag en voelde zij dat haar ex-vriend [verdachte] [de rechtbank begrijpt verdachte] met kracht tegen haar aanduwde en de huissleutel uit haar hand griste. Als gevolg van deze duw is aangeefster van de anderhalf meter hoge stenen trap waarop zij op dat moment stond, gevallen. Zij heeft hierdoor pijnlijke blauwe plekken en schaafwonden opgelopen. Toen verdachte later die nacht - na lang aandringen van de broer van aangeefster - uiteindelijk haar woning verliet, zag en voelde zij dat verdachte haar bij de voordeur een kopstoot in het gezicht gaf. Zij voelde hevige pijn en een bult op haar voorhoofd ontstaan. [2]
[naam] , de broer van aangeefster, heeft verklaard dat hij verdachte die nacht heeft gesommeerd de woning te verlaten. Hierna heeft hij bij de voordeur nog enige tijd op verdachte ingepraat om hem zover te krijgen dat hij de woning zou verlaten. Vervolgens zag getuige dat verdachte aangeefster met kracht een kopstoot gaf. [3]
[slachtoffer 3] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte aangeefster een duw gaf toen zij haar huissleutels wilde terugpakken van verdachte en dat zij direct hierna van de trap viel. Ook zag hij dat verdachte aangeefster een kopstoot gaf, toen zij hem bij de voordeur naar buiten probeerden te duwen. Getuige zag dat verdachte zijn hoofd achterover deed en zijn hoofd opeens naar voren bewoog in de richting van het hoofd van [slachtoffer 2] . [4]
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij de woning van aangeefster niet wilde verlaten en opstandig was. Bij de voordeur is hij met zijn hoofd tegen het hoofd van aangeefster gekomen. [5]
Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen, die op voor de tenlastegelegde relevante onderdelen gedetailleerd en onderling consistent zijn, stelt de rechtbank vast dat verdachte minst genomen voorwaardelijk opzet had op het toebrengen van pijn bij aangeefster, toen hij bij de trap met zodanige kracht tegen haar aanduwde, dat zij hierdoor ten val is gekomen en blauwe plekken heeft opgelopen. Ook concludeert de rechtbank dat verdachte aangeefster opzettelijk pijn heeft gedaan door haar met kracht een kopstoot te geven.
Het verweer van verdachte ter zitting, dat geen sprake is van opzet op het geven van een kopstoot omdat hij door [slachtoffer 3] werd geduwd en daardoor met zijn hoofd tegen het hoofd van aangeefster aan is gekomen, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van het tenlastegelegde.
Feit 3
Aangever [slachtoffer 3] heeft verklaard dat toen hij en zijn nicht [slachtoffer 2] in de nacht van 19 november 2017 bij haar woning in Twello, gemeente Voorst, aankwamen, [verdachte] , de ex-vriend van zijn nicht, bij de voordeur van de woning stond. Vervolgens zag aangever dat verdachte uit het niets met zijn hand een vuist maakte en hem op de linker wang sloeg. Aangever voelde een harde klap, die pijn deed. Binnen in de woning ging de discussie tussen verdachte en [slachtoffer 2] verder. Aangever zag dat verdachte zich tijdens deze discussie op hem richtte en naar hem toe liep. Vervolgens zag hij dat verdachte hem met vlakke hand twee maal op zijn rechter wang sloeg. Kort hierop zag aangever dat verdachte met zijn hand een vuist maakte en hem twee maal met de vuist op zijn rechter wang en voorhoofd sloeg. Aangever voelde hierdoor een stekende pijn in zijn wang en voorhoofd. Ook voelde hij een bult op zijn voorhoofd. Van zijn gezicht/hoofd zijn foto’s gemaakt.
De politie heeft gerelateerd dat op bovenstaande foto’s is te zien dat de linker wang en het voorhoofd van aangever licht zijn opgezwollen en dat er op zijn voorhoofd een lichte kras/vlek is te zien. [6]
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte haar neef [slachtoffer 3] eerst buiten en vervolgens binnen in haar woning in het gezicht sloeg. [7]
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij die nacht naar de woning van [slachtoffer 2] is gegaan, dat hij haar en aangever bij de deur van de woning zag, dat zij alle drie de woning binnen zijn gegaan en dat er een woordenwisseling heeft plaatsgevonden. [8] Ter zitting heeft verdachte ontkend dat hij aangever heeft geslagen.
De rechtbank ziet geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever en getuige [slachtoffer 2] te twijfelen. Daarbij acht zij van belang dat hun verklaringen op voor de tenlastelegging belangrijke onderdelen concreet en onderling consistent zijn en deels worden ondersteund door de verklaringen van verdachte, in de zin dat verdachte heeft bevestigd dat aangever zich bij en in de woning bevond en dat er een discussie gaande was. Daarnaast bevat het dossier foto’s van de kwetsuur van aangever en is uit het proces-verbaal van aangifte op te maken dat deze foto’s kort na het incident zijn gemaakt. Verder heeft verdachte desgevraagd geen (alternatieve) verklaring gegeven voor het ontstaan van het bij aangever geconstateerde letsel. Het voorgaande maakt dat de rechtbank uitgaat van de verklaringen van aangever en getuige [slachtoffer 2] . Op grond van bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte aangever meerdere malen met de hand c.q. vuist heeft geslagen, waardoor hij pijn en (enig) letsel heeft opgelopen.
Feit 4
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsman, niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Uit het dossier komt naar voren dat aangevers zich bedreigd voelden door verdachte en angstig voor hem waren. Zoals reeds onder feit 2 en 3 uiteen is gezet, heeft verdachte aangever [slachtoffer 3] die nacht meerdere malen geslagen. Ook heeft hij aangeefster [slachtoffer 2] van de trap geduwd en een kopstoot gegeven. Tevens heeft er een woordenwisseling plaatsgevonden. Deze omstandigheden – ook in onderlinge samenhang bezien - zijn echter onvoldoende voor de conclusie dat verdachte aangevers tegen hun wil in de woning van aangeefster heeft vastgehouden c.q. dat zij onder dwang van verdachte in dezelfde ruimte als hij hebben verbleven. De rechtbank zal verdachte daarom integraal vrijspreken van dit feit.
Feit 5
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, namelijk:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 4] , p. 43-44;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 februari 2019.
Parketnummer
05/013827-18 [9]
Feit 1
Er is sprake van een bekennende verdachte als bedoeld in artikel 359 derde lid, laatste zin van het Wetboek van Strafvordering en daarom wordt volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, namelijk:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 5] , p. 5-6;
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 1 februari 2019, bezien in
onderlinge samenhang met het proces-verbaal van verhoor verdachte, p. 25.
Feit 2
Op 20 januari 2018 waren [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , beiden hoofdagent van politie, belast met de incidentenafhandeling binnen de gemeente Voorst. Zij hebben – samengevat weergegeven – het volgende geverbaliseerd. Nadat zij verdachte hadden aangehouden in Twello, hoorden zij hem zeggen dat hij niet naar Doetinchem wilde gaan. Toen de verbalisanten verdachte hierop bij beide armen richting het dienstvoertuig probeerden te loodsen, voelden zij dat verdachte in de tegengestelde richting naar achteren probeerde te lopen. De verbalisanten zagen en voelden dat verdachte een voet tegen het voertuig zette en zich daarmee naar achteren duwde. Toen de verbalisanten verdachte vervolgens met zijn buik op de grond onder controle hadden gebracht en om assistentie hadden gevraagd, voelden zij dat verdachte verzet pleegde en uit alle macht probeerde op te staan. Verdachte schopte en trok met zijn armen. [10]
Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij boos was toen hij door de agenten werd meegenomen. Hij heeft toen geprobeerd weg te komen en zich los te worstelen. Hij was onder invloed van alcohol en dan is hij lastig, aldus verdachte. [11]
Op grond van deze bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat verdachte zich met geweld heeft verzet tegen hoofdagenten [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] , terwijl zij werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun functie. De rechtbank acht het feit dan ook bewezen.

3.Bewezenverklaring

Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, te weten dat:
In de zaak met parketnummer
05/046178-18
2.
hij op
of omstreeks19 november 2017 te Twello, gemeente Voorst [slachtoffer 2] heeft mishandeld door die [slachtoffer 2]
een of meerdere malen
- ( met kracht) tegen het lichaam te duwen (waardoor die [slachtoffer 2] van een trap afviel) en
/of
- een kopstoot te geven;
3.
hij op
of omstreeks19 november 2017 te Twello, gemeente Voorst [slachtoffer 3] heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] een of meerdere malen in/op/tegen het gezicht en/
ofhet hoofd
althans het lichaamte slaan en
/ofte stompen;
5.
hij op
of omstreeks2 augustus 2017 te Twello, gemeente Voorst opzettelijk en wederrechtelijk een
(binnendeur
),
in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 4] toebehoorde, heeft vernield
, beschadigd, onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt.
In de zaak met parketnummer
05/013827-18
1.
hij op
of omstreeks20 januari 2018 te Twello, gemeente Voorst, opzettelijk en wederrechtelijk een (personen)auto (kenteken [kenteken] ),
in elk geval enig goed, die geheel of ten dele aan een ander, te weten aan [slachtoffer 5] toebehoorde, heeft
vernield,beschadigd,
onbruikbaar gemaakt en/of weggemaakt;
2.
hij op
of omstreeks20 januari 2018 te Twello, gemeente Voorst, zich met geweld
en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen
(een)ambtena
(a)r
(en
), te weten tegen [slachtoffer 6] (hoofdagent van politie) en
/of[slachtoffer 7] (hoofdagent van politie), werkzaam in de rechtmatige oefening van
zijn/hun bediening, te weten incidentenafhandeling binnen de gemeente Voorst door (met zijn arm(en))
te rukken en/ofte trekken en
/ofdoor (met kracht) met zijn lichaam te bewegen in een richting tegengesteld aan die waarin die ambtena
(a)r
(en
)verdachte trachtte
(n
)te geleiden en
/ofdoor te schoppen
en/of te trappen in de richting van die ambtena(a)r(en)..
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard, is niet bewezen.
Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Parketnummer
05/046178-18
Ten aanzien van feit 2 en feit 3 telkens:
Mishandeling.
Ten aanzien van feit 5:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
Parketnummer
05/013827-18
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
Ten aanzien van feit 2:
Wederspannigheid

5.De strafbaarheid van het feit

De feiten zijn strafbaar.

6.De strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit.

7.Overwegingen ten aanzien van straf en/of maatregel

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het in de zaak met parketnummer 05/046178-18 onder 2, 3 en 5 tenlastegelegde en het in de zaak met parketnummer 05/013827-18 onder in 1 en 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van één maand en een taakstraf voor de duur van 180 uren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft verbleven en een proeftijd van 2 jaren.
Ook heeft de officier van justitie verzocht aan het voorwaardelijk strafdeel bijzondere voorwaarden te verbinden, bestaande uit een meldplicht bij de reclassering en de verplichting mee te werken aan persoonsonderzoek door een psycholoog/psychiater, voor zover de reclassering dit nodig acht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzet zich niet tegen de door de officier van justitie gevorderde voorwaardelijke gevangenisstraf met de daaraan gekoppelde bijzondere voorwaarden, bestaande uit een meldplicht en een persoonlijkheidsonderzoek. Voor wat betreft de hoogte van de taakstraf refereert de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank. Verder heeft de raadsman erop gewezen dat verdachte geen relevant strafblad heeft en dat hij sinds het tenlastegelegde niet meer met politie in aanraking is gekomen. Ook is sprake van enig tijdsverloop sinds het plegen van de feiten. Verder gaat het best goed met verdachte. Wel mist hij vaardigheden om met zijn drankgebruik om te gaan. Mocht uit bovenstaand persoonlijkheidsonderzoek naar voren komen dat verdachte ambulante behandeling nodig heeft, dan heeft de verdediging geen bezwaar tegen de oplegging van een dergelijke behandelverplichting.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, waarbij onder meer is gelet op:
- het uittreksel justitiële documentatie van verdachte, gedateerd 15 november 2018.
- reclasseringsadviezen, gedateerd 7 maart 2018 en 24 september 2018.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
In ongeveer een half jaar tijd heeft verdachte diverse strafbare feiten gepleegd, die allemaal voortvloeien uit agressie. Verdachte heeft tijdens het nachtelijk uur zijn (ex-)vriendin en haar neef mishandeld bij en in haar ouderlijk huis. Door zijn agressief en intimiderend gedrag heeft verdachte hen pijn toegebracht en gevoelens van angst bij hen veroorzaakt. Pas na lang aandringen en door tussenkomst van een familielid heeft verdachte uiteindelijk de woning verlaten. Ook heeft verdachte zich een paar maanden daarvóór schuldig gemaakt aan vernieling van een deur in de woning van zijn (ex-)vriendin. Daarnaast heeft verdachte, terwijl hij over straat zwalkte, zonder enige aanleiding tegen een auto geschopt en deze beschadigd. In de auto bevond zich een vrouw met een baby. Zij is erg geschrokken van het gedrag van verdachte. Tot slot heeft verdachte zich met geweld verzet bij zijn aanhouding en daarmee het werk van de politie bemoeilijkt. Verdachte was tijdens het plegen van deze strafbare feiten (sterk en ernstig) onder invloed van alcohol.
Daarnaast houdt de rechtbank bij de straftoemeting rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte geen relevant strafblad heeft en dat hij sinds het plegen van de bewezenverklaarde feiten niet meer met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook neemt de rechtbank bij de strafmaat in aanmerking dat het letsel van aangevers relatief gering is, ook al is dat niet aan verdachte te danken.
Uit bovenstaande reclasseringsadviezen komt naar voren dat bij verdachte in zijn jeugd ADHD is vastgesteld. Hoewel diagnostiek ontbreekt, zijn er tevens aanwijzingen dat bij verdachte mogelijk sprake is van een verstandelijke beperking, PDD-NOS en een stoornis in het autistisch spectrum. Verder heeft verdachte zich in juni 2018 op vrijwillige basis laten opnemen in een verslavingskliniek in verband met zijn alcoholmisbruik, maar is deze behandeling voortijdig beëindigd omdat verdachte zich niet aan de regels van de kliniek hield. Sindsdien is verdachte aangewezen op het verblijf bij zijn broer. Gelet op het middelengebruik van verdachte, de omstandigheid dat verdachte onder invloed hiervan zeer agressief gedrag kan vertonen en dat sprake is van instabiliteit op diverse leefgebieden, schat de reclassering het recidiverisico in als hoog. Tijdens de behandeling ter zitting geeft verdachte er weinig blijk van dat hij de gevolgen van zijn handelen inziet.
Alles afwegend, zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering heeft doorgebracht, met een proeftijd van 2 jaren. Met het oog op het terugdringen van het recidiverisico, zal de rechtbank aan het voorwaardelijk strafdeel (een aantal van) de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. De rechtbank zal deze om redenen van proportionaliteit beperken tot een meldplicht bij de reclassering, de verplichting mee te werken aan persoonsonderzoek door een psychiater en/of psycholoog, voor zover de reclassering dit nodig acht, en een ambulante behandelverplichting door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, eventueel op basis van de uitkomst van bovenstaand diagnostisch onderzoek. Daarnaast acht de rechtbank vanuit het oogpunt van vergelding een taakstraf geboden. Gelet op de taakstraffen die doorgaans voor dit soort feiten worden opgelegd en de (tijds)belasting die bovenstaande ambulante behandeling met zich brengt, acht de rechtbank een taakstraf voor de duur van 60 uur passend. De door de officier geëiste taakstraf van 180 uur vindt de rechtbank niet proportioneel, waarbij speelt dat de officier van justitie geen behandelverplichting heeft gevorderd, zodat de straf van de rechtbank lager uitvalt.

8. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 3] heeft zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het in de zaak met parketnummer 05/046178-18 onder 3 en 4 tenlastegelegde. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 1.516,40,-, waarvan € 666,40 bestaat uit medische kosten en het overige deel uit immateriële schade. Ook is verzocht om toepassing van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Ter onderbouwing van de vordering heeft benadeelde een overzicht van zijn medische kosten opgenomen, stukken van zijn medische behandeling in verband met de psychische gevolgen van het handelen van verdachte en een arrest van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 21 maart 2018 waarin een verdachte is veroordeeld voor wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Daarnaast heeft benadeelde partij [slachtoffer 5] zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van het in de zaak met parketnummer 05/013827-18 onder 1 tenlastegelegde. Gevorderd wordt een totaalbedrag van € 820,-, waarvan € 295,- bestaat uit materiële schade, € 25,- aan oppaskosten en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Ter onderbouwing van de vordering heeft de benadeelde een factuur van een garagebedrijf overgelegd met een bedrag van € 295,- in verband met spuit- en andere herstelkosten aan de auto. Daarnaast is verzocht om oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] voldoende is onderbouwd, maar dat de immateriële schade gematigd moet worden. De reden hiervan is dat uit de toelichting bij de vordering volgt dat de immateriële schade deels verband houdt met de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving en verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken. De officier heeft daarom verzocht om de vordering toe te wijzen tot een bedrag van € 1.160,40 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Voorts heeft de officier van justitie verzocht om de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 5] volledig toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar de bepleite vrijspraak voor de tenlastegelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving eveneens verzocht om matiging van zowel de materiële als de immateriële schade van benadeelde partij [slachtoffer 3] . Daarnaast betreft de door benadeelde ingebrachte rechterlijke uitspraak geen vergelijkbare zaak, aldus de raadsman.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 5] heeft de verdediging geen verweer gevoerd.
Beoordeling door de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen is komen vast te staan dat benadeelde partij [slachtoffer 3] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte schade heeft geleden waarvoor verdachte naar burgerlijk recht aansprakelijk is. De rechtbank vindt de medische kosten voldoende onderbouwd zodat deze volledig worden toegewezen. Wat de immateriële schade betreft, volgt uit het schadeformulier dat deze schade zowel verband houdt met de ten laste gelegde mishandeling als de ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving. Zoals hierboven uiteen is gezet, zal verdachte worden vrijgesproken van de ten laste gelegde vrijheidsberoving. De rechtbank zal daarom de hoogte van de immateriële schade matigen. Vaststaat dat verdachte benadeelde meerdere malen in het gezicht heeft geslagen, dat benadeelde hierdoor (enig) letsel heeft opgelopen en dat sprake was van een bijzonder dreigende en beangstigende situatie voor benadeelde. Gelet hierop acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van € 500,- billijk. Het voorgaande maakt dat de rechtbank de schadevergoeding bepaalt op € 1.166,40, te vermeerderen met de wettelijke rente over de materiële schade ingaande op de datum van indiening van de vordering, te weten
28 januari 2019 en over de immateriële schade vanaf 19 november 2017. Voor het meerdere zal de rechtbank benadeelde partij [slachtoffer 3] niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Ten aanzien van de vordering van benadeelde partij [slachtoffer 5] is de rechtbank van oordeel dat de geleden materiële schade rechtstreeks is veroorzaakt door het bewezenverklaarde handelen van verdachte en dat verdachte hiervoor naar burgerlijk recht aansprakelijk is. Ter zake van de herstelkosten voor de auto en de kosten voor de oppas overweegt de rechtbank dat deze voldoende zijn onderbouwd en volledig worden toegewezen. Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat deze onvoldoende is onderbouwd en dat niet is komen vast te staan dat deze schade rechtstreeks is veroorzaakt door de bewezenverklaarde vernieling. De rechtbank bepaalt de schadevergoeding aldus op € 320,-, te vermeerderen met de wettelijke rente ingaande op de datum van indiening van de vordering te weten 1 februari 2018. Voor het overige deel zal de rechtbank benadeelde niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding om aan verdachte de schadevergoedingsmaatregel op te leggen voor bovenstaand bedrag van € 320,-.

9.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 63, 180, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
 spreekt verdachte vrij van het in de zaak met parketnummer 05/046178-18 onder 1 en 4 tenlastegelegde;
 verklaart bewezen dat verdachte de overige tenlastegelegde feiten, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan;
 verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
 verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4;
 verklaart verdachte hiervoor strafbaar;
 veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand;
 bepaalt, dat deze gevangenisstraf
niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, wegens niet nakoming van na te melden voorwaarden voor het einde van de proeftijd die op
twee jarenwordt bepaald;
 de algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde daarvan niet zal schuldig maken aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage zal aanbieden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de Reclassering Nederland te houden toezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
 de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich blijft melden bij Tactus Reclassering zo frequent en zolang de reclassering dat noodzakelijk acht;
- meewerkt aan diagnostisch onderzoek door een psycholoog en/of een psychiater, voor zover de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich ambulant laat behandelen door een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering, eventueel op basis van de uitkomst van bovenstaand diagnostisch onderzoek en het daaruit voortvloeiende plan van aanpak. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener in het kader van de behandeling geeft.
 een
taakstrafgedurende
60 (zestig) uren, met bevel dat indien deze straf niet naar behoren wordt verricht vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 (dertig) dagen;
 beveelt dat voor de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van de taakstraf in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van die straf uren in mindering worden gebracht volgens de maatstaf dat per dag in verzekering doorgebracht 2 uur in mindering wordt gebracht;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 3 in de zaak met parketnummer 05/046178-18 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 3], van een bedrag van
€ 1.166,40 (duizend honderdzesenzestig euro veertig), vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade (€ 666,40) vanaf 28 januari 2019 en over de immateriële schade (€ 500,-) vanaf 19 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 3] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 3] , een bedrag
te betalen van € 1.166,40 (duizend honderdzesenzestig euro veertig),vermeerderd met de wettelijke rente over de materiële schade (€ 666,40) vanaf 28 januari 2019 en over de immateriële schade
(€ 500,-) vanaf 19 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling
dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 21 dagen hechtenis zal kunnen
worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
 veroordeelt verdachte ten aanzien van feit 1 in de zaak met parketnummer 05/013827-18 tot betaling van
schadevergoedingaan de
benadeelde partij [slachtoffer 5] ,van een bedrag van
€ 320,- (driehonderdtwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening en met betaling van de kosten van het geding en de tenuitvoerlegging door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
 verklaart de
benadeelde partij [slachtoffer 5] voor het overige niet-ontvankelijkin haar vordering;
 legt aan veroordeelde de
verplichtingop
om aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 5] , een bedrag
te betalen van € 320,- (driehonderdtwintig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 februari 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, met bepaling dat bij gebreke van betaling en verhaal van de hoofdsom 6 dagen hechtenis zal kunnen worden toegepast zonder dat de betalingsverplichting vervalt;
 bepaalt dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 5] in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien veroordeelde heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. M.C. van der Mei en
mr. B.F. Schuver, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.M. Fransen, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 15 februari 2019.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 1] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 1] , gesloten op 5 mei 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte p. 13-14 en proces-verbaal van verhoor getuige, p. 22-23.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 25.
4.Proces-verbaal van verhoor aangever p. 11-12.
5.Verklaring van verdachte afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 1 februari 2019.
6.Proces-verbaal van verhoor aangever, p. 4-5 en 7-9.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige, p. 20.
8.Verklaring van verdachte, afgelegd tijdens het onderzoek ter terechtzitting van 1 februari 2019.
9.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisant [verbalisant 2] van de politie Oost-Nederland, district Noord- en Oost-Gelderland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer [nummer 2] , gesloten op 23 januari 2018 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
10.Proces-verbaal van bevindingen p. 8.
11.Proces-verbaal van verhoor verdachte p. 26.